Direct naar artikelinhoud
Interview

Paula Stevens wint grootste Nederlandse vertaalprijs met Noorse schrijvers: ‘Zonder vertalers zou de bibliotheek halfleeg zijn’

Ze geeft Noorse schrijvers als Johan Harstad en Roy Jacobsen hun Nederlandse stem. Donderdag ontvangt Paula Stevens de Cultuurfonds Vertaalprijs Martinus Nijhoff, de belangrijkste Nederlandse onderscheiding voor vertalers.

Paula Stevens: 'Ik ben het gewend een beetje onzichtbaar te zijn. Als je graag op de voorgrond staat moet je geen vertaler worden.'Beeld Kees van de Veen

Ze leefde op een roze wolk sinds half maart bekend werd dat de belangrijkste Nederlandse onderscheiding voor vertalers dit jaar naar haar gaat. Maar bij het naderen van de uitreiking van de Cultuurfonds vertaalprijs Martinus Nijhoff, met het voorbereiden van haar dankwoord, overdenkend wat er over haar gezegd gaat worden, begon ze het ook steeds enger te vinden. “Alle aandacht op jou gevestigd. O jee.”

Want Paula Stevens (Leeuwarden, 1955) is het gewend achter de schermen te opereren van de grote Noorse literaire namen die ze naar het Nederlands vertaalt. Herbjørg Wassmo,https://www.parool.nl/kunst-media/de-nieuwe-karl-ove-knausgard-de-roman-waar-hij-altijd-al-tegenaan-zat-te-hikken~bdf2b321/Johan Harstad en Roy Jacobsen, om er maar een paar te noemen, krijgen van haar hun Nederlandse stem. In 2006 werd Stevens benoemd tot Commandeur in de Noorse Koninklijke Orde van Verdienste. In 2010 ontving ze de Amy van Markenprijs voor vertalingen uit een van de Scandinavische talen en in 2018 met collega Edith Koenders en schrijver Harstad de Europese Literatuurprijs voor de roman Max, Mischa & het Tet-offensief.

“Maar toch ben ik het gewend een beetje onzichtbaar te zijn. Als je graag op de voorgrond staat moet je geen vertaler worden. Al begint het nu wat erkenning betreft wel beter te worden; het komt vaker voor dat de naam van de vertaler ook op de cover van het boek wordt vermeld. Zelfs in de meest lovende recensies werd tot voor kort de naam van de vertaler vaak niet genoemd, terwijl de bibliotheek half leeg zou zijn als er geen vertalers waren. Deze prijs der prijzen winnen was wel iets waar ik stiekem van droomde, het is toch de kroon op je werk.”

Stevens studeerde Noorse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen, de stad waar ze nu nog woont. In 1983 debuteerde ze als vertaalster met de roman E18 van Knut Faldbakken en ze heeft meer dan tachtig titels vertaald, behalve proza voor volwassenen ook jeugdliteratuur en non-fictie. Een indrukwekkende productiviteit, aldus de jury van de Martinus Nijhoffprijs, ‘een gestage productie op het hoogste niveau’ waarbij ‘de trefzekerheid en inventiviteit opvalt waarmee ze de lastigste vertaalproblemen oplost’.

Toen ik in de jaren tachtig zelf vertaalwetenschap studeerde, werd het leven als literair vertaler mij zeer ontmoedigd. ‘Er valt geen droog brood mee te verdienen en altijd is er die frustratie van de zoektocht naar dat ene juiste woord.’ Herkent u dat?

“Het is de perfecte omschrijving. Vooral dat laatste, het zoeken naar het juiste woord. Soms hoor ik iemand iets zeggen en denk ik: dat woord heb ik nodig, dat moet ik onthouden. Dan luister ik verder helemaal niet meer. Ik zag een keer een film met allemaal oude scheldwoorden, geen idee waar die verder over ging want die woorden móést ik hebben. Mijn man en dochters werden er weleens wanhopig van. Dan maakte ik een specifiek handgebaar en vroeg: Hoe zouden jullie dit noemen in het Nederlands?”

En dat brood?

“In het begin zeker niet. Ik ken geen vertaler die niet eerst iets ernaast heeft gedaan. Je moet ergens binnenkomen, en dan is het nog niet gezegd dat er een constante stroom vertalingen naar je toe komt. Maar als je eenmaal naam hebt gemaakt, die stroom is er en je hebt ook nog de leenvergoedingen en de beurzen van het Letterenfonds, dan is het weliswaar geen vetpot, maar kan er wel boterhambeleg van af.”

Waarom hebt u voor het Noors gekozen?

“Mijn vader was dol op Noorwegen, dus daar gingen we naartoe. Als puber vond ik dat niet echt heel leuk, want er gebeurde niks. Maar er was een kinderboekenserie, Scandinavisch Goud, waar ik dol op was. Vooral De kinderen van de Grote Fjeld van Laura Fitinghoff, over zeven weeskinderen en een geit die door Zuid-Zweden trekken. Ik durf het nu bijna niet meer te zeggen, maar van mijn eerste vertaalgeld kocht ik het weer en het bleek een draak van een boek! Ik had ook een heel romantisch beeld van de hele dag met boeken en literatuur bezig zijn in een houten huisje aan een fjord.”

Zo romantisch werd het dus niet. Hoe hield u zich staande voor de stroom op gang kwam?

“Ik werkte bij de universiteit als student-assistent en had met een aantal studenten een vertaalbureau opgezet. Ik herinner me een handleiding voor een worstsnijmachine, en het bouwbestek voor een sporthal waarvan ik hoop dat die nooit is gebouwd. Zakelijke vertalingen, dat betaalde wel goed.”

De Noorse literatuur heeft in Nederland een enorme vlucht genomen. Dat is dan ook uw verdienste.

“Het gaat in golven. Begin jaren negentig had je ook zo’n hausse na De wereld van Sofie van Jostein Gaarder, waarvan ik medevertaler was. Toen kwamen bestsellers als Anna, Hanna en Johanna van Marianne Fredriksson en Smilla’s gevoel voor sneeuw van Peter Høeg en zagen Nederlandse uitgevers dat er goed geld aan te verdienen was. En later kwamen de misdaadschrijvers.”

Maar die vertaalt u niet, toch?

“Nee, daar krijg je geen projectwerkbeurs voor en vaak ook geen modelcontract. Dus dan doe ik het niet. Ik vind het ook niet leuk, als je eenmaal weet wie het heeft gedaan is de lol ervan af. En je moet een tekst toch drie, vier keer door je handen laten gaan. Bij de echt heel goede schrijvers ontdek je telkens iets anders. Ja, ik heb wel favorieten, maar dat wil ik niet zwart op wit in de krant, dan krijg ik al die anderen in mijn nek. Soms ligt de stijl van een schrijver me heel erg, anderen hebben weer fantastische verhalen of prachtig taalgebruik waardoor het zo fijn puzzelen is. Als ik dan een alliteratie vind die staat als een huis, kan ik daar een dag op teren.”

Waar bent u nu mee bezig?

“Ik werk onder meer aan het derde deel van de Zusterklokken-trilogie, een familiesaga van Lars Mytting. Als je het hebt over woorden zoeken in het Nederlands: hij schrijft over kerkenbouw, oude wapens, de jacht. Hij maakt voor zijn vertalers altijd een geannoteerde versie van zijn boeken om ze op weg te helpen bij alles waarvan hij denkt dat het weleens lastig kan worden, soms wel 800 of 900 opmerkingen. Ik ben net bij hem geweest, hij heeft een hutje aan een meer waar je dan mag logeren. Die oude droom van mij werd daar dan toch bewaarheid!”

Het Cultuurfonds reikt jaarlijks de Cultuurfonds Vertaalprijs Martinus Nijhoff uit. De Vertaalprijs is de belangrijkste (en met een prijzengeld van 50.000 euro grootste) Nederlandse onderscheiding voor vertalers. De prijs is ingesteld ter nagedachtenis aan de dichter en vertaler Nijhoff en werd voor het eerst uitgereikt in 1955. Eerdere winnaars waren onder anderen Ton Naaijkens, Rokus Hofstede en Jan Willem Bos.

Marjolijn de Cocq is sinds 2017 coördinator boeken van het Parool en schrijft over boeken, kunst en cultuur.