Direct naar artikelinhoud

Het voordeel van oud worden is dat je geest steeds meer voor poëzie bruikbare gevoelens verzamelt

Het voordeel van oud worden is dat je geest steeds meer voor poëzie bruikbare gevoelens verzamelt
Beeld Deborah van der Schaaf

Oud worden heeft zijn voordelen en zijn bezwaren. De bezwaren zijn puur lichamelijk van aard, het lopen wordt moeilijker, je staat aarzelend voor stoplichten, ook als ze groen zijn, de trap thuis opgaan is geen pretje, lekker weken in bad doe je niet meer, want hoe kom je eruit. Het voordeel van oud worden is dat je geest, als die nog helder is, steeds meer voor poëzie bruikbare gegevens en gevoelens verzamelt.

In Het leven deugt. Althans op onderdelen van Anton Korteweg (Meulenhoff, 2017), lang directeur van het Literatuurmuseum, vond ik 'Oudere dichter':

Ik ben een bloem die met verlepte kleuren

niet te ontlopen doorkwekt, 't geeft niet tegen wie.

'k Doe dat omdat ik nog graag op wil vallen,

maar toch vooral om je wat op te beuren.



Luister, ik zal direct een voorbeeld geven.

Probeer stukje bij beetje in je later leven

wat plekjes in je vrij te maken voor de dood,

wat slechter lopen al, een tic, een beetje doof,

ook als je er iets liefs voor op moet geven

- je ziet, ik ben je waar ik kan tot steun -,

dan slaat hij je straks minder uit het lood

en zien je dierbaren de bui wat langer hangen,

want hij verkoopt ook hen een flinke dreun.



En ja, dat huis waarheen je altijd gaat,

het geeft niet of het wel of niet bestaat.

Ook van Korteweg is 'Het ergst':



Het ergst komt aan 't begin. Gelukkig maar.

Dan heb je dat tenminste gauw gehad.

Je moeder heeft zich achter je gesloten.

Het huis is dicht. Je komt er nooit meer in.


Het een na ergst komt met het eind in zicht:

niets moois van vroeger raakt nog in je hoofd.

Geen aai over je bol, geen fluweelzacht konijn,

geen knuist in vaderhand, geen lange afscheidszwaai.



Als je daarmee je laatste adem vergelijkt,

is dat een overkoombare kleinigheid.

A. Roland Holst vertaalde de gedichten van W.B. Yeats (De Beuk, 1955). Dit is 'Een dure eed':



Andren, daar gij niet hebt gehouden

dien duren eed, konden met mij zijn;

toch, altijd als 'k den Dood kijk in 't gelaat,

als ik de hoogten der Slaap opklauter,

of als ik opgewonden raak van wijn,

plotseling, ontmoet ik uw gelaat.