Column: Ruurd Ubels vraagt zich af of hij hypocriet is. Zijn nieuwe trui komt uit Bangladesh
Daar stond ik dan met mijn goede gedrag. Stukjes schrijven in de krant tegen uitbuiting, maar ondertussen wel een blouse en een trui gekocht met daarin Made in Bangladesh. Hypocriet? Ja, maar met mate, zoals zal blijken.
Deze week is het zes jaar geleden dat in Dhaka (Bangladesh) de kledingfabriek Rana Plaza instortte. Meer dan 1100 arbeiders vonden de dood. Ruim 2500 raakten gewond en zijn vaak nog steeds getekend, bijvoorbeeld omdat ze kampen met traumatische klachten of de klap fysiek nooit meer te boven kwamen.
Er verschenen in april 2013 emotionele foto’s van de ramp. Er dook ook een indrukwekkend filmpje op, gemaakt vlak voor het instorten van Rana Plaza. Loshangende elektriciteitskabels deden het ergste vrezen. En dan was er ook nog die scheur in een van de muren van de kledingfabriek. Je voelde het: het instorten van de fabriek was slechts een kwestie van tijd.
Eén foto van de ramp staat op mijn netvlies gegrift: die van die dode man en dode vrouw in het puin. Zorgzaam lagen ze in elkaars armen.
Wat ook onder het puin werd gevonden: labels van Benetton en Primark. Als een soort aanklacht tegen onze luxe en koopjesjacht lagen ze daar in de brandende zon.
inkomen stijgt
Maar zoals altijd is er een andere kant van de medaille. Dat Bangladesh een van de goedkoopste productielanden ter wereld is (bijna nergens anders liggen de lonen zo laag) zorgt voor veel werkgelegenheid. Van oudsher is kledingproductie dé manier voor arme landen om te stijgen op de welvaartsladder. Kijk maar eens hoe de textielindustrie Twente uit het moeras trok. Toen die industrie doortrok naar landen als Mexico en Marokko, kreeg de welvaart daar een zet in de rug. Kleding maken is immers vrij eenvoudig (iedereen kan het) en arbeidsintensief (het biedt veel werk). Bovendien is het een gewild exportproduct dat landen de mogelijkheid biedt geld te verdienen.
Zes jaar na de ramp met Rana Plaza is Bangladesh – mede door de succesvolle kledingexport – steeds welvarender geworden, hoe beperkt ook nog. Het Aziatische land ligt op koers om afscheid te nemen van de groep Minst Ontwikkelde Landen. Het aantal Bengalezen in extreme armoede daalt, het gemiddelde inkomen per hoofd van de bevolking stijgt en de middenklasse groeit. Baby’s en moeders sterven minder vaak in het kraambed en kinderen gaan vaker naar school.
fabrieken veiliger
Deze ontwikkelingen geven de burger moed. En ruimte voor betere arbeidsomstandigheden. Want hoe vreselijk de ramp in 2013 ook was, het heeft ook de ogen van velen geopend. Mede onder druk van internationale organisaties en regeringen kwam er een belangrijk akkoord (het Bangladesh Accord on Fire and Building Safety), waardoor meer dan 1500 fabrieken veiliger werden.
De kunst is nu niet te denken dat het dus wel goed komt in die Bengaalse kledingfabrieken. De regering in Dhaka dreigt de veiligheid weer te laten versloffen. Kledingarbeiders die hogere lonen eisen, worden uiteengeslagen.
Dus heb ik er nu een probleem bij. Moet ik wel of geen kleding Made in Bangladesh kopen? Nee, want ik wil mijn geld niet brengen naar bedrijven die hun werknemers slecht behandelen. Of dragen mijn uitgaven aan Bengaalse kleding bij aan de welvaartsstijging in dat land?
Vorige week kocht ik een nieuwe broek. Designed in Germany, staat erin. Dat is een truc om de consument een goed gevoel te geven, maar je weet dan nog niet waar het is gemaakt. Misschien wel in Bangladesh, dacht ik opgelucht.
Ruurd Ubels is redacteur van het Nederlands Dagblad. Hij schrijft elke vierde vrijdag van de maand een column over economische of Europese zaken.