Direct naar artikelinhoud
ColumnEva Hoeke

Een begrafenis in Brabant: worstenbrood, worstenbrood, worstenbrood

Een begrafenis in Brabant: worstenbrood, worstenbrood, worstenbrood

‘Nou’, zei de Man terwijl hij een rouwkaart in zijn handen hield. ‘Nu is de laatste zus van mijn vader ook overleden.’

Hij gaf me de kaart, ik zag poederblauwe letters en een afbeelding van een zonnebloem.

Hij, plechtig: ‘Nu is er niemand meer over van die generatie.’

En dus stapten we een paar dagen later de ­werkelijk schitterende Sint-Laurentiuskerk in Dongen binnen, een ontroerend monument van volharding in een wereld van heidenen. Daar we een van de laatsten waren die binnenkwamen werden we direct door een vrouw aan de hand genomen en pontificaal in de tweede bank vooraan gezet, een plek die door lieden met een bescheiden inborst juist leeg was gelaten voor mensen die er meer recht op hadden dan zij, in ieder geval niet voor een derde-­generatieneef uit het verre westen, maar wat moesten we?

Zitten maar. Zitten en meezingen, dat laatste kon ik gelukkig aan de Man overlaten, die altijd weer even diep katholiek wordt bij zulke gebeurtenissen. ‘Mooi hè’, zei hij terwijl hij met een diepe basstem het Ave Maria inzette. Het beeld van zijn 87-jarige moeder, die een gangpad verderop op oorlogssterkte meezong, maakte dat ik een arm om hem heen wilde slaan.

Gebonden boeken, gebrandschilderde ramen, kaarsen voor 50 cent.

Helemaal vooraan een zeer kromme vrouw, die 96 jaar bleek te zijn, maar bij de koffietafel wel mooi alle vragen van De slimste mens uit haar hoofd wist.

‘Wij zijn een zeer sterk geslacht,’ zei de Man ­terwijl hij een nicotinetablet innam.

Ik: ‘Zij is de oma van de andere kant.’

Collecte, wierook, bidprentje.

Kleinkinderen die herinneringen ophaalden aan soep, snoep en die typisch Brabantse inslag van: hedde gij wel genoeg? Een neef, die mooie woorden sprak over de mogelijkheden van de gemiddelde vrouw begin 1900, wat neerkwam op de kerk of het huwelijk. Een onverwachte wending in het leven van een jonge vrouw: de Tweede Wereldoorlog, die jonge Amsterdammers op hongertocht naar Brabant bracht om daar voor een boer aan de slag te gaan. Het had de oorlog iets eeuwig dubbels gegeven: zónder had zij nooit de liefde van haar leven gevonden.

Nog een herinnering: in die man een echtgenoot vinden die ‘met zijn handen maakte wat zijn ogen zagen.’ Hij ontwierp het huis waarin zij gingen wonen en alles wat erin stond, tot de zes kinderen aan toe. Ze had zó veel vertrouwen in zijn kluskunsten gehad dat wanneer er iets stukging, niet ondenkbaar in een huis waaraan veertig jaar lang niets werd veranderd, zij dat niet geloofde, om het simpele feit dat híj het had gemaakt.

Heilig brood, absoute, in paradisum deducant te angeli.

Even later verlieten we de kerk in de wetenschap dat ze een lieve vrouw was geweest in een kleine wereld, en dat haar kwebbelzucht haar was vergeven.

Daarna: worstenbrood, worstenbrood, worstenbrood.

Na de koffietafel deden we boodschappen bij de Emté in Dongen, waarbij de Man, warm geworden door het weerzien met zijn familie, ineens met een Brabants accent begon te spreken. Tegen de bakker, over de croissants: ‘Drie halen, twee betalen, en dan weet ik wel welke het lekkerste is. Die derde!’

Op de terugweg, toen hij weer normaal deed, zei hij dat hij het mooi had gevonden dat de naam van zijn tante voortdurend nadrukkelijk was genoemd in kerk, zoals ook die van haar man, die al lang geleden gestorven was, en dat het een fijn idee was dat er een kruisje voor haar zou worden opgehangen in de kerk.

‘Wat ze eigenlijk zeggen is: we zullen jou niet vergeten.’

eva.hoeke@volkskrant.nl