Ze sloeg me om mijn gedichtje
‘Wie van jullie houdt er van dichten? Of van gedichtjes?’
Aarzelend gaat er een vinger half omhoog.
Daar de rest van de klas geen sjoege geeft, gaat deze vinger ook weer snel omlaag.
‘Oké, wat is het woord dat bij jullie opkomt, als ik het woord ‘gedicht’ noem?’
‘Saai’, is het meest gehoorde antwoord.
Theatraal laat ik mijn lesboek uit de hand vallen, slaak een zucht en begin te declameren:
Een zekere Achmad uit Bagdad
zat met zijn gat op zijn badmat.
Zo las hij zijn dagblad
en iedereen zag dat.
‘t Is raar, maar in Bagdad daar mag dat.
Hier en daar verschijnt een grijns. Ik zet dit gedicht op het bord en vraag om reacties. Deze – variërend van ‘leuk’, ‘grappig’ tot ‘racistisch’ – zet ik in trefwoorden eromheen. En bespreek ze. Hierna, om de flow er een beetje in te houden, vertel ik hun een verhaal. Over mijn allereerste gedichtje. ‘Op mijn twaalfde, in wat nu groep acht heet en toen nog klas zes, zat ik bij een meisje in de klas.
Het eerste meisje dat ik echt leuk vond.
Op een mooie dag vroeg ze mij om in haar poëziealbum te schrijven. Nonchalant zei ik ja, terwijl mijn hart bonkte.
De hele dag kon ik aan niets anders meer denken.’
‘s Avonds eerst de poëziealbums van mijn zussen gecheckt. En vervolgens een gedichtje opgeschreven. Ik weet niet meer of het nu uiteindelijk plagiaat was, een liedje dat ik gehoord had, of toch nog een eigen bewerking. Hoe dan ook, ik was blij met het resultaat.
De volgende dag haar het boekje, ook weer quasinonchalant, teruggegeven.
Tot mijn schrik ging ze het direct, midden op het schoolplein, lezen. Al lezende begon ze te kleuren, tot ze hoogrood werd.
Ze sloeg het boekje dicht en mij tegen het hoofd.’
waarom
‘Ik kan de klap nu nog voelen’, deel ik mijn klas mee, met mijn hand aan mijn wang.
‘Wat had u geschreven, meneer?’
Ik laat ze niet langer in onzekerheid en zeg het gedicht op:
O mijn zoete, lieve blonde!
Zoenen is geen zonde,
zoenen is geen kattenkwaad,
als het maar uit liefde gaat.
Het blijft even stil; hier en daar wat gegrinnik.
Nadenkende blikken. En de vraag waarom ze boos geworden was. Deze vraag geef ik de klas terug: ‘Waarom sloeg ze me?’
De antwoorden variëren van ‘Ze was niet op u’ tot ‘ze schaamde zich’. Bijna allemaal zijn ze het er wel over eens dat mijn eerste schreden op het wankele liefdespad niet echt succesvol waren.
Een meisje zegt: ‘Misschien zag ze u wel zitten, maar schrok ze gewoon nu ze het zo las.’
Ook dit gedichtje op mijn bord gezet. Nu met ‘grappig’, ‘boos’, ‘pijnlijk’, ‘schrik’ als trefwoorden eromheen.
Nu zet ik het laatste gedicht op het smartboard. Een grafdicht:
Hier ligt Poot.
Hij is dood.
Ik negeer bewust de ietwat ongemakkelijke glimlachen van mijn leerlingen.
Dan vertel ik het verhaal van Huibert Corneliszoon Poot, de boer en dichter. Die na een hard leven, waarin drank en dwang een rol speelden, eindelijk zijn jarenlang onbeantwoorde liefde tot zijn vrouw maakt. Samen krijgen ze een dochter. Deze sterft na acht dagen.
Waarna Huib nog één gedicht schrijft. Een paar maanden later ging hij, op 45-jarige leeftijd, zijn dochter achterna. Honderd jaar na zijn overlijden verscheen bovenstaand grafschrift.
De glimlachen van mijn leerlingen zijn inmiddels getransformeerd tot nadenkende blikken. Wanneer we trefwoorden opschrijven, komen we bij heel andere woorden uit.
vrij lezen
De laatste tien minuten van de les mogen ze vrij lezen.
Ik loop door het lokaal. Genietend, maar ook wel enigszins trots op deze mooie les.
Tot een meisje door de klas roept: ‘Hé meneer, u moet de groeten van mijn moeder hebben!’
Ik vraag wie haar moeder is.
Ze vertelt me dat ik vroeger bij haar moeder in de bus gezeten heb. Als scholier bezocht ik zes jaar lang een ver verwijderde middelbare school. Op mijn opmerking ‘Dat je moeder dit nog weet’, antwoordt de leerling met een grijns:
‘Mijn moeder zei dat u heel vaak uit de bus gezet werd.’
Nooit meer aan gedacht, maar nu herinner ik het me.
Iets met repetitieblaadjes die weggemoffeld moesten worden en via noodluiken brandend naar buiten konden.
Deze keer is ook de leraar blij dat de bel gaat, en de herfstvakantie begint.
De limerick over Achmad uit Bagdad is van Alex van der Heide; hij won er in 1953 een prijs mee.Het liefdesgedicht komt uit een liedje dat in 1960 werd gezongen door de Limburgse Zusjes; de tekst is mogelijk van Johnny Hoes.Het korte grafdicht, uit 1859, wordt toegeschreven aan ‘de Schoolmeester’, dichtersnaam van Gerrit van der Linde.