Direct naar artikelinhoud
Exclusief

Was het Amsterdam van vroeger beter? ‘De stad staat er nu in veel opzichten beter voor: schoner, veiliger en ­welvarender dan ooit’

Sloop op KattenburgBeeld Jac. de Nijs/Nationaal Archief

Het Amsterdam van nu lijkt in de verste verte niet op de stad van veertig jaar geleden. Hoe is dat zo gekomen? Journalist Marcel van Engelen (52) beschrijft het in zijn boek De stad. ‘Het is te makkelijk om te zeggen dat de Zuidas is mislukt.’

In 1990 kwam journalist Marcel van ­Engelen vanuit Alphen aan den Rijn naar Amsterdam om te studeren. Zoals velen van zijn leeftijdgenoten begon hij, in Bos en Lommer, op een kamertje van minimale omvang met een chemisch toilet. In 2003 kocht hij, van zijn salaris als beginnend verslaggever, een appartement in de Indische Buurt. Binnen is binnen. Hem krijgen ze de stad niet meer uit.

Achteraf gezien een van de belangrijkste beslissing die hij heeft genomen, zegt Van Engelen. “Ik zie mijn kinderen zo’n wooncarrière niet meer maken.”

Marcel van Engelen.Beeld Judith van IJken

Bij toeval zag hij in 2015 in het Amsterdamse Stadsarchief een film van fotograaf Ed van der Elsken uit 1982 en dacht: wat is dit? Van der Elsken trok met zijn camera door het centrum van de stad en filmde wat hij tegenkwam. Waarom, dacht Van Engelen, lijkt deze stad zo op de stad die ik ken en toch ook weer niet?

Halverwege de jaren tachtig bereikte het aantal Amsterdammers zijn naoorlogse dieptepunt. Tussen 1965 en 1984 verlieten zo’n 425.000 inwoners de stad, ongeveer de helft van de bevolking, en kwamen er maar 200.000 voor terug. De oude wijken stonden op instorten. Er was hoge werkloosheid en armoede. Krakers, junks en prostituees beheersten het straatbeeld.

Veertig jaar later is de stad populairder dan ooit, kruipt de bevolking langzaam richting de miljoen inwoners en zijn de huizen onbetaalbaar. “Ongelooflijk,” zegt Van Engelen. “Ik wilde weten hoe dat was gebeurd, maar kon niks vinden. Dus toen ben ik zelf aan de slag gegaan.”

Het heeft een bijzonder, soepel geschreven boek opgeleverd over de economische transformatie van Amsterdam en de strijd om de stenen, met de kernachtige titel De stad. Een aanrader voor iedereen die Amsterdam wil begrijpen. Van Engelen neemt Het Parool mee op een stadstour door de tijd.

1960-1970

‘Zij die het weten, komen bij Kras een haring eten’. Van Engelen staat naast de haringkraam van Kras op het Kattenburgerplein en kijkt naar een rijtje zeventiende-eeuwse gevels. Het begint zachtjes te regenen. “Dat is dus nep,” zegt hij. Nou ja, nep? Het is een façade voor wat zich erachter afspeelt: een zee van jarenzeventig‑­beton. De stenen zijn echt, zegt Van Engelen, afkomstig van de huizen die hier stonden te ­verkrotten en met één grote beweging door het stadsbestuur zijn gesloopt.

Weg met die rotzooi. Amsterdam moest worden meegenomen in de vaart der volkeren. Net als elders was het stadsbestuur van destijds gegrepen door het idee van cityvorming: grote, glimmende kantoren en hotels in het centrum van de stad, wonen in huizen vol licht en lucht in de Westelijke tuinsteden, in de splinternieuwe honingraatflats van de Bijlmer of nog verder in randgemeenten als Purmerend en Almere.

Ruim baan voor de auto. Dwars door het ­centrum werden nieuwe snelwegen gepland.

De Weesperstraat zou ter hoogte van het Waterlooplein een aftakking krijgen om dwars door de Nieuwmarktbuurt, boven op de buis van de nieuwe metro via CS doorgetrokken te worden naar de Haarlemmer Houttuinen. Het is een ­bijna vergeten geschiedenis, maar de restanten ervan zijn nog altijd te zien.

Kattenburg was de eerste wijk die eraan ging, zegt Van Engelen. “Amsterdam was een rode stad met een ideaal: mensen moesten fatsoenlijk wonen. De overtuiging was dat sloop nodig was om de stad te moderniseren.”

Het resultaat: een buurt waar het leven uitgeblazen lijkt, een stille wijk met huurkazernes en parkeergarages, omringd door groenstroken.

Tussen 1962 en 1968 werd de hele wijk Kattenburg gesloopt en veranderde de Kattenburgerstraat een brede doorgaande weg. Achter de eeuwenoude muur van het Marineterrein verrees in 2001 het met titanium beklede depotgebouw van het Scheepvaartmuseum, naar ontwerp van Liesbeth van der Pol. foto en research Erik Klein WolterinkBeeld Stadsarchief Amsterdam / Frits Weeda

“Je kunt daar wel neerbuigend over doen,” zegt Van Engelen. “Maar Kattenburg was een van de armste wijken van de stad. De mensen woonden in krakkemikkige huisjes en halve ­etagewoningen met een gedeeld toilet. Ze kregen elders een goed geïsoleerde woning, met centrale verwarming, een eigen keuken en douche. Met een goed geventileerde slaapkamer in plaats van een alkoofje om in te slapen. Daar waren de bewoners heel blij mee.”

Ondertussen was Kattenburg ook de wijk waar zich een nieuw verschijnsel openbaarde, zegt Van Engelen. In leegstaande panden, wachtend op de sloop, streken halverwege de jaren zestig tijdelijke bewoners neer. ‘Een wonderlijk volkje’, aldus journalist Haye Thomas in dagblad De Tijd. Studenten, jongens met lange haren en meisjes met Indiase rokken.

Van Engelen: “Thomas noemde ze squatters, want het begrip krakers bestond nog niet. Het was de voorbode van een nieuwe generatie die de stad anders ging gebruiken.”

1970-1980

Aan de rand van de Dapperbuurt, tegenover de Zeeburgerdijk, liggen de Roomtuintjes, een wijk en een straat ineen. Negen blokken, begin jaren zeventig gebouwd naar voorbeeld van de Westelijke tuinsteden: lucht, licht en ruimte. Vier woonlagen in maisonettevorm met een parkeerkelder, rond kleinschalige hoven. Onduidelijk is wat de voor- en achterkant is.

Zo had de hele Dapperbuurt moeten worden, zegt Van Engelen. Eén grote Roomtuintjes. En daarvoor zou alles worden gesloopt. Na Kattenburg was de Dapperbuurt aan de beurt. De hele negentiende gordel zou eraan gaan, van de Kinkerbuurt tot De Pijp en de Staatsliedenbuurt. Het socialistisch ideaal: eenvoudige mensen moeten fatsoenlijk kunnen wonen.

Amsterdam was in de jaren zeventig één groot strijdtoneel. Een gevecht tussen voorstanders van schaalvergroting en pleitbezorgers van een compacte stad, ook binnen de almachtige PvdA. Er braken rellen uit, waarvan vooral die in de Nieuwmarktbuurt bekend werden. De sloopkogel maakte er plaats voor renovatie, boven op de kaalslag van de metro werden huizen teruggebouwd volgens het oude stratenpatroon.

Van Engelen ging voor zijn boek kijken in de Dapperbuurt, waar in 1970 actiegroep De Sterke Arm werd opgericht door de latere documentairemaker Ireen van Ditshuyzen en haar vriend Eric de Lange, die sociologie studeerde en lid was van de Socialistische Jeugd. Onder brieven aan bewoners wier woning onbewoonbaar werd verklaard, stond dat de dienst Bouw en Woningtoezicht ‘de sterke arm’ zou inschakelen als ze niet vrijwillig zouden vertrekken.

Zij een sterke arm, wij een sterke arm, dachten de actievoerders. In de Dapperbuurt waren 32 cafés. Die moesten allemaal weg, net als de Dappermarkt.

“Ze waren aanvankelijk helemaal niet geïnteresseerd in oudbouw,” zegt Van Engelen. “Ze streden voor betaalbare huren. Voor inspraak en ‘bouwen voor de buurt’. De Roomtuintjes waren bedoeld voor een nieuwe middenklasse. Pas later kwam het behoud van oudbouw er als strijdpunt bij. Het nieuwe Kattenburg was een schrikbeeld en vooral de Bijlmerflats, die eind jaren zestig werden opgeleverd.”

Van Engelen kijkt naar de Roomtuintjes. Die oude boomers. “Ik ben ze dankbaar,” zegt hij. “Ze hebben de koers van de stadsvernieuwing verlegd. Hier is de omslag gekomen. Sloop en nieuwbouw werden behoud en herstel. Samen met de deftige heren van de monumentenbescherming hebben die activisten er toch maar mooi voor gezorgd dat de oude wijken grotendeels zijn behouden.”

1 Februari 1975: Koningin Juliana opent woonwijk De Roomtuintjes in Oost, met burgemeester Samkalden rechts van haar,Beeld ANP / George Verberne

1980-1990

In de Frans Halsstraat rijdt een Porsche voorbij. Het ‘Quartier Latin’ van Amsterdam. Ook De Pijp moest in de jaren zeventig plat. Een wijk vol vervallen huizen, straten verstikt door auto’s, die werd ontdekt door kapitaalkrachtige nieuwkomers. Nu zijn er keurige perkjes met bomen en brede trottoirs. Als er één buurt symbool is van de gentrificatie van de stad is het wel De Pijp.

“Het begon in de Jordaan,” zegt Van Engelen. “Een man als Carel Tieman die in de Frans Halsstraat van café Carels een kroeg maakte waar je ook goed kon eten, had gekeken naar café De Reiger dat in de Nieuwe Leliestraat een succes was. De Pijp heeft vervolgens de weg gewezen voor de rest van de stad.”

Om de hoek van de straat, op de Ruysdaelkade, woonde voormalig wethouder Michael van der Vlis (1944-2018). Van Engelen kende hem wel van foto’s. Een man in een kreukelpak en een tweedehands bontjas met witte sportsokken in sandalen. Hij verplaatste zich door de stad op een brommertje. De societyverslaggever van De Telegraaf noemde hem ‘een soort holbewoner’.

Van der Vlis vormde tussen 1978 en 1986 een koppel met volkshuisvester Jan Schaefer, de man die luidkeels riep dat je in gelul nu eenmaal niet kunt wonen. Maar waar de Amsterdammers bij de voormalige banketbakker Schaefer uit de hand vraten, bleef het rijkeluiskind Van der Vlis onbekend. Onterecht, zegt Van Engelen. “Hij moet hoognodig uit de vergetelheid worden getrokken. Hij was de belangrijkste naoorlogse wethouder van Amsterdam.”

Terwijl Schaefer met een bouwhelm op de pers opzocht, zat Van der Vlis beleidsplannen te schrijven, bestemmingsplannen te tekenen en met zijn politieke vrienden whisky te drinken. De een de macher, de ander de denker. Van der Vlis was aanvoerder van de ‘kleinschaligen’ in de PvdA, zegt Van Engelen: “Onder hem is de draai gemaakt. Hij vond dat we met zijn allen gewoon weer lekker in de stad moesten gaan wonen.”

Frans Halsstraat 37 en 43, 1992.Beeld Ino Roël/Stadsarchief Amsterdam

In De Pijp is het succes ervan nog altijd goed te zien. Sterker nog: het succes heeft er in zijn eigen staart gebeten. Het geld heeft de stad voor velen ontoegankelijk gemaakt. “Hadden ze dat aan moeten zien komen?” zegt Van Engelen. “Ik vind het een beetje goedkoop om dat te zeggen. Er zijn door beleidsmakers krachten losgemaakt waarop ze vervolgens de greep zijn verloren. Maar laten we de jaren tachtig niet romantiseren. Als je met je gezin in een krakkemikkige woning zat, kijk je er echt niet met plezier op terug. De stad staat er nu in veel opzichten beter voor: het is er schoner, veiliger en ­welvarender dan ooit.”

1990-2000

Op de Cruquiusweg in het Oostelijk Havengebied rijst het gebouw van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis op. Van Engelen kwam er in de afgelopen jaren vaak. Het archief van actiegroep De Sterke Arm ligt er, maar ­bijvoorbeeld ook een filmpje van tv-station de Vrije Keijser, waarop is te zien hoe in mei 1982 tientallen woedende krakers D66-wethouder Gerrit-Jan Wolffensperger thuis opzochten, nadat die de ontruiming van gekraakte distributiewoningen had aangekondigd.

Aan de overkant ligt een vreemd stukje stad: de Veemarkt. Hier werden de koeien, varkens, paarden en schapen aangevoerd, verhandeld en daarna naar het grote slachthuis gebracht op het naastgelegen abattoirterrein. Schaefer liet er begin jaren tachtig met rijkssubsidie woningen bouwen. Portiekflats van hooguit vier verdiepingen, zodat er geen lift in hoefde. Dat bespaarde weer op de kosten.

Stadsvernieuwing met Jan Schaefer. Het gebeurde met ‘budgetten waar je normaliter nog geen portacabins voor kan neerzetten’, schreef architectuurhistoricus Jaap Evert Abrahamse. ‘Op de balkons kan je niet zitten, en je wil er niet op staan. Er kunnen wel bierkratten of vuilniszakken worden opgestapeld, wat de gevel bij een open constructie van het balkonhek een extra ranzig aanzien geeft.’

Schaefer zelf zei in NRC Handelsblad: ‘Of het mooi is? Als je er ruzie over krijgt, is het in ieder geval architectuur.’

Kattenburg.Beeld bert verhoeff

In het Oostelijk Havengebied trekt de hele jaren negentig voorbij, tot in de nieuwe eeuw aan toe. Eerst werden van de oude pakhuizen tussen de Zeeburgerkade en de Entrepothaven de eerste premiekoopwoningen gemaakt, daarna werd de rest van de eilanden aangepakt, te beginnen bij het KNSM-eiland. De kwaliteit van de woningbouw werd hoger. Er kwamen luxe appartementen en op Sporenburg en Borneo-eiland eengezinswoningen.

Nadat de oude scheepvaartindustrie op de fles ging, was het Oostelijk Havengebied een ongure buurt, zegt Van Engelen. Een rafelrand, net als het NDSM-terrein in Noord. Het domein van zwervers, tippelaars, krakers en ander ongeregeld volk. “Het idee was om op plekken die hun industriële functie hadden verloren nieuwe woningen te bouwen. Dat paste naadloos in het concept van de compacte stad.”

Huizen voor de nieuwe rijken. Van Engelen: “Toch geloof ik niet dat het woningmarktbeleid de grote verklarende factor is voor de gentrificatie van Amsterdam. Dat is het economisch succes van de stad. In de jaren tachtig verdween de industrie. Daarna is het aantal goed betaalde banen voor hoogopgeleiden ­spectaculair gestegen. De wat ongrijpbare macro-economische krachten zijn bepalender geweest dan de beleidsmakers. Die hebben hooguit een beetje bij kunnen ­sturen.”

2000-2010

Over het Gustav Mahlerplein waait een gure wind. Met zijn 105 meter en 24 ­verdiepingen torent het hoofdkantoor van ABN Amro hoog boven de rest uit. Alles in de omgeving straalt één ding uit: geld. En geld gaat zijn eigen gang.

Met de cityvorming wilde Amsterdam in de jaren zestig het centrum van de stad omvormen tot een zakencentrum. Twintig jaar later ontstond een nieuw idee: Manhattan aan het IJ. Er werden serieuze plannen gesmeed om de zuidelijke oever vol te bouwen met grote kantoren en bedrijven. Begin jaren negentig werd, met ING-vastgoed, de Amsterdam Waterfront Corporation opgericht. Architect Rem Koolhaas werd ingehuurd om een masterplan voor het gebied te ontwerpen.

“De markt won,” zegt Van Engelen. Vlak voor de eeuwwisseling besloot ABN Amro op de Zuidas te gaan zitten, dicht bij Schiphol, de A10 en station Zuid. Andere bedrijven volgden. De gemeente restte niets dan de ontwikkelingen te omarmen en vroeg architect Pi de Bruijn een alomvattend plan te maken.

“Het is symbolisch voor de verandering van de stad,” zegt Van Engelen. “Het bedrijfsleven bepaalde niet alleen wáár het nieuwe zakencentrum kwam, maar ook hoe het eruit kwam te zien.” De Bruijn wilde van het gebied een gezellige nieuwe stadswijk maken, ook een buurt om in te wonen, met winkeltjes in de plint van de nieuwe torenflats en een markt op het plein. De investeerders, ­ontwikkelaars en huurders die op de Zuidas neerstreken moesten er niet aan denken en duldden zelfs geen supermarkt onder hun fonkelnieuwe kantoren.

De gemeente liet het gebeuren. Van Engelen kijkt naar de leegte om zich heen. “Nou, en dit is het dus geworden.”

Zicht op de Zuidas vanaf restaurant Hasta La Vista, Baby.Beeld Maarten Delobel

Om zich onmiddellijk te herstellen: “Je moet zo’n wijk natuurlijk wel de kans geven. Van meet af aan is het de bedoeling geweest dat hier ook mensen komen wonen. Ze hebben hier New Yorkje proberen te spelen en dat is aan de Mahlerlaan best aardig gelukt. Sommigen vinden dit mooi. Dat is ook een kwestie van smaak. Het is te makkelijk om te zeggen dat de Zuidas is mislukt. Ik bedoel: twintig jaar geleden was hier nog niks en de Zuidas is ook nog niet klaar.”

Vergis je niet, zegt hij. “Er zit ook behoorlijk wat sociale huur tussen. Het streven is 40 procent. Dat lukt niet, maar de ambitie is er. Zelfs in de ­Jordaan is bijna 50 procent nog sociale huur. Het probleem is dat het helemaal vast zit. Die woningen worden bijna alleen nog toegewezen aan urgenten en groepen met voorrangsregelingen. Zo komen die allemaal in dezelfde buurt te zitten.”

De kop van het KNSM-eiland met onder het Rijnloodspad en het ronde gebouw van architect Jo Coenen, 2000.Beeld Stadsarchief Amsterdam/Freerk de Vos

2010-nu

Kijk uit het raam van de metro van de Zuidas naar Zuidoost: bouwkranen zover het oog reikt. Hier, in Bullewijk en Amstel III, niet ver van de Johan Cruijff Arena en de Ziggo Dome, verrijst het nieuwe Amsterdam. Bij station Holendrecht stapt Van Engelen uit. Aan de overkant van de Meibergdreef ligt Our Domain, een complex met 1600 appartementen dat in 2020 werd opgeleverd door de Amerikaanse eigenaar Greystar.

Twintig verdiepingen nieuwbouw met een perfect getrimd grasveldje ervoor. Appartementen is een groot woord, zegt Van Engelen schouderophalend. De meeste woningen zijn niet groter dan twintig vierkante meter. ­Veredelde kamers voor 700 tot 2000 euro per maand voor studenten en ‘young professionals’, die geacht worden na een paar jaar weer te vertrekken. In de afgelopen tien jaar verrezen veel van dit soort complexen, zegt Van Engelen. Sociaal geograaf en voormalig ambtenaar Jaap Draaisma telde er vijftig met in totaal 14.500 units. Ze staan in de buurt van trein- en metrostations in Nieuw-West en Zuidoost. Hij noemde de bewoners een ‘komen-en-gaanbevolking’ en schat dat ze inmiddels een kwart van de stad uitmaken. ‘Expats, arbeidsmigranten, buitenlandse studenten, maar ook jongeren die in Amsterdam zijn opgegroeid en na het verlaten van hun ouderlijk huis in een jongerenwoning trekken, waarna ze vaak de stad moeten verlaten.’

Van Engelen: “Het speelt ook in de oude stad, waar mensen soms meer dan 2500 euro per maand betalen voor een huurwoning. Daar ga je niet heel lang in wonen. Tegenwoordig zijn er twee smaken nieuwbouw voor je als je niet in aanmerking komt voor sociale huur: heel duur of heel klein.” Voor middengroepen en de meeste gezinnen is de stad onbereikbaar. Amsterdam beweegt twee kanten op: richting arm en richting rijk. Daartussen valt een gat. Het lijkt wel, zei stadsgeograaf Justus Uitermark, alsof de stad scheurt. Van Engelen spreekt over Hotel Amsterdam, en daarmee doelt hij niet alleen op het groeiende toerisme. Erin en eruit. Van de mensen die in 2013 in Amsterdam woonden, woonde slechts de helft er in 2023 nog.

Hij trekt er een zorgelijk gezicht bij. “Amsterdam is een doorgangshuis aan het worden. Er zijn nog steeds grote groepen mensen die decennialang in de stad wonen, er zijn ook nog steeds geboren en getogen Amsterdammers, maar hun aandeel slinkt. Wie heeft er straks nog binding met de stad? Wie zorgt voor de sportvereniging of helpt de buren? Investeerders als Greystar kijken maar naar één ding: hun rendement. Dat is hun goed recht, daartoe zijn ze op aarde, maar wie kijkt er nog naar de stad als geheel?”

Marcel van Engelen: De Stad
Uitgeverij De Bezige Bij, €26,99

Over de auteur: Marcel Wiegman werkt ruim 25 jaar voor Het Parool. In het verleden was hij politiek verslaggever in Amsterdam en Den Haag, tegenwoordig maakt hij vooral interviews en achtergrondverhalen over de stad.