Een gewone, normale Nederlander kan ik nooit worden
Bent u een gewone, normale Nederlander? Zelf ben ik na de presentatie van het regeerakkoord (ND 11 oktober) even gaan twijfelen. Maar snel kwam ik al tot de conclusie dat ik het helaas niet was. Anders werd mij al 34 jaar niet dagelijks door mensen die ik niet ken, gevraagd waar ik vandaan kom.
En als ik dan zei: ‘Amsterdam’, dan zouden ze niet zeggen: ‘Nee, daarvóór.’ Uit pure belangstelling en nieuwsgierigheid natuurlijk.
‘Dat Nederlandse paspoort van jou is een administratieve handeling, daarmee ben je toch nog geen Nederlander?’, zei ooit een van mijn beste gewone, normale Nederlandse vrienden. Tja, daar had ik niet van terug. Dat was voordat zijn schoonmoeder midden in een serieus gesprek plotseling aan mijn krullen ging voelen, alsof ik een ding was. Maar ja – misschien zat er iets in mijn haar.
generaties
In de Volkskrant van afgelopen zaterdag gaf Martin Sommer de juiste definitie: ‘De gewone, normale Nederlanders zijn Nederlanders die al generaties een band met dit land hebben, en het in goede staat willen doorgeven aan hun kinderen en kleinkinderen.’
Helaas voldoen mijn kinderen en ik niet aan deze definitie. Ik was ooit een negentienjarige politieke vluchteling, met al mijn bezittingen in een weekendtas. Ik mocht hier blijven en koningin Beatrix was zo aardig om mij de Nederlandse nationaliteit te verlenen.
Tegenwoordig woon ik in een bosrijk villadorp, waar geen woonhuis onder een miljoen euro te vinden is en waar alleen gewone, normale Nederlanders wonen. Je zou kunnen zeggen dat ik me heb ‘ingevochten’.
Het is zo’n dorp waar de geblondeerde Nederlandse dames op leeftijd met hun bolide van drie ton de plaatselijke supermarkt bezoeken. Zo’n dorp waar men neerkijkt op het villadorp aan de andere kant van het spoor, waar Thierry – ‘Ik wil dat Europa blank blijft’ – Baudet vandaan komt. De villa’s daar zijn namelijk kleiner, goedkoper, vaak niet vrijstaand en ze staan ook te dicht op elkaar.
tuinman
Ik werd eens door mijn weledelzeergeleerde buurman aangezien voor de tuinman. Geen probleem – een mens kan zich vergissen. Temeer omdat er zo veel tuinmannen zijn die er zo uitzien als ik. Ik legde hem uit dat ik de eigenaar-bewoner van de villa was. Toch jammer dat hij bij andere buurtgenoten had geïnformeerd of ze wisten waar ik die villa van had betaald.
‘Hopelijk komt er geen drugscriminaliteit in de buurt’, zeiden ze.
‘Nee, beslist niet’, heb ik ze verzekerd. ‘Ik zie er alleen niet uit als gewone, normale Nederlander, maar ik heb nog nooit drugs van dichtbij gezien. Echt niet.’
Een andere buurman wist zelf al waar ik vandaan kwam. ‘Die Joegoslaaf die hier is komen wonen’, had hij naar mij verwezen in een gesprek met andere buren. ‘Ik ben nooit in Joegoslavië geweest’, heb ik hen gerustgesteld. ‘En ik heb geen ander land dan Nederland.’ Maar geen probleem, hoor – vergissen is menselijk.
In de winkelstraat vroeg ik eens in een zaak of ik ‘een broodje’ mocht hebben. De eigenaar werd boos en wilde mij na allerlei verwensingen de winkel uitgooien. Hij dacht dat ik had gezegd: ‘een jointje’. Grappig misverstand – kan gebeuren.
Mijn vrouw en kinderen zien er wel uit als gewone, normale Nederlanders. Laatst bezochten we samen voor mijn zoon een zorginstelling. De dame die de deur opendeed, liet hen binnen, keek mij verschrikt aan en vroeg waarvoor ik kwam. Ik legde haar uit dat ik de vader was van dat jongetje daar. Een begrijpelijk misverstand.
tactiek
Vroeger liet ik aan een balie of in een winkel eerst mijn vrouw praten. In mijn bijzijn vroeg men haar regelmatig of ze Nederlands verstond. ‘Dat overkomt mij nou alleen als jij erbij bent’, zei ze.
Tegenwoordig voer ik zelf het woord. Ik wacht niet tot de winkelier mij in het Engels aanspreekt, maar leg snel in het Nederlands uit wat ik zoek. Al helpt deze tactiek ook niet altijd. Ze geven mij dan toch in het Engels antwoord. Maar geen probleem – Engels is mijn tweede taal, Nederlands pas de derde.
religie
Op mijn vorige werk, bij een Haags ministerie, vond mijn leidinggevende mij niet aardig. Hij had de directeur verteld, dat hij van vrouwelijke collega’s klachten had gehad over mij. Door mijn religie kon ik namelijk niet met vrouwen omgaan.
‘Jij was toch atheïst?’, zei die directeur tegen mij. ‘En dat verhaal over vrouwen geloof ik niet, ik ken jou toch.’ Wat een geluk, zo’n aardige directeur.
Ik heb in het verleden wel iets erg doms gedaan, waar ik heel veel spijt van heb. Ik heb mijn gewone, normale Nederlandse kinderen een niet-gewone, normale Nederlandse roepnaam gegeven. Buiten hun schuld dragen ze ook al mijn achternaam. Mijn vaderhart breekt elke keer weer, als ik zie dat ze daardoor anders worden benaderd door de gewone, normale Nederlanders. <