Direct naar artikelinhoud
Fc Emmen-watcherPeter Middendorp

In de wijde omgeving van De Oude Meerdijk was geen ‘i’ meer te vinden of er stond een puntje op

Het was een mooie, veel te vroege voorjaarsdag in februari. De zon scheen op het stadion, de deuren stonden open. Uit de kantine kwam de geur van gebakken vis. Ergens stuiterde een bal over de plavuizen, in de gang lachte een speler.

Gewoon eens zo’n dag waarop alles goed gaat omdat alles goed gaat, en alles er goed uitziet; iedereen. Er was hard gewerkt. Overal was aan gedacht, in de wijde omgeving van De Oude Meerdijk was geen ‘i’ meer te vinden of er stond een puntje op.

‘Dit komt door de trainer’, zei een medewerker. ‘Gewoon. Rustig. Normaal blijven doen. We hebben hier trainers gehad die waren allang helemaal gek geworden.’ Zijn ogen werden groot. Hij meende wat hij zei, of zag voor zich hoe gek precies.

Dick Lukkien wordt niet gek. Het zit niet in hem, of het wil er niet uit. Op zijn gezicht heerst altijd een ontspanning, die alleen heel af en toe, na een onverwachte tik in de competitie, door een straf soort teleurstelling afgewisseld wordt.

Bij andere clubs heb je persconferenties. Dan zit de trainer achter een tafel met een kleedje en een persman – iemand nog een vraag? Lukkien loopt vrijdagsmiddags naar een kamer om met de pers te gaan zitten – een verslaggever van RTV Drenthe, eentje van het Dagblad van het Noorden, een jongen van de website en ik.

Er zijn nauwelijks vragen. Alles is bekend, we zouden zelf de opstelling kunnen maken. Het geeft niet. Inhoud is geen vereiste, bij elkaar zitten heeft zijn eigen waarde. Was jij nou getrouwd? Op de hoeveelste vriendin zat jij? Weet je nog toen Berry van Aerle...?

Directeur Wim Beekman, die ’s ochtends nog een sigaretje stond te roken onder de tribune, vertrekt veel eerder dan was aangekondigd. Als ze zoiets bij een andere club zouden doen, Groningen of Heerenveen, hadden de media er een paar dagen blauw van gestaan, maar in Emmen gebeurt geen nieuws, daar is het de plaats niet naar.

‘Het moet niet over mij gaan’, had Beekman gezegd toen ik hem die ochtend begroette, maar dat zou gelukkig ook niet gebeuren.

Een zorgeloze dag. Terwijl de grond een aangename koelte afgaf, lag verder alles, de tribunes, het kunstgras en de mensen gewoon, rustig, normaal in de zon, helemaal onaangetast nog door aandacht en roem, die niets heel laat, en vrijwel niemand, zodat de sneeuwklokjes en krokusjes kunnen groeien zonder dat er meteen iemand op gaat staan.

Een dag die wat moest gaan betekenen, die misschien wel een voorbode was van nog meer moois, nog meer onwaarschijnlijke overwinningen en legendarische gelijke spelen – nog minder laag op de ranglijst, nog iets minder onveilig.

Of het moest zijn dat we geen 3 punten zouden halen uit het duel met Excelsior, een directe concurrent, en ook niet één, maar met 2-1 zouden verliezen, zoals twee dagen later gebeurde, en we ineens weer, zonder enige aankondiging vooraf, tot aan de knietjes in het degradatiegevaar zouden staan, met Vitesse en Feyenoord voor de deur.

 Zo’n dag was het, windstil. Morgen nog even trainen en dan alvast rustig die kant op.