Luister naar

Essay: Waarom ik een roman heb uitgegeven waarin wordt gevloekt

Nieuws
Dingeman van Wijnen
vrijdag 26 april 2019 om 03:00

Ik heb een roman uitgegeven waarin gevloekt wordt. Vanaf deze week ligt hij in de boekhandel. Ik zou lange tijd niet gedacht hebben dat ik dat ooit zou doen. Want vloeken, zo heb ik vanouds meegekregen, is misschien wel de ergste zonde. En dan niet alleen zelf vloeken, maar ook zwijgen als iemand anders vloekt.

Ik ben van de generatie die via de Heildelbergse Catechismus in de christelijke leer werd onderwezen. Vraag en antwoord 100 in dat leerboekje luiden als volgt: ‘Is het lasteren van Gods naam door zweren en vloeken dan zo’n grote zonde, dat God ook toornt tegen hen die het vloeken en zweren niet zoveel mogelijk helpen tegengaan en verbieden? Ja zeker, want geen zonde is groter en wekt Gods toorn meer op dan het lasteren van zijn naam. Daarom heeft Hij op deze zonde de doodstraf gesteld.’ Een antwoord eerder werd ook al duidelijk gemaakt dat zelf niet vloeken nog maar de helft van het verhaal is. Wij mogen ons ‘ook niet door zwijgen of toelaten aan zulke gruwelijke zonden mee schuldig maken’.

Hele generaties gereformeerden leefden door dit alles in een spagaat. Als er gevloekt werd móést je er wat van zeggen; maar dat durfde je lang niet altijd, of het lukte niet omdat het gesprek alweer een andere wending had genomen, of je had het al zo vaak gedaan – maar het moest.

En de keerzijde hiervan was, dat door veel niet-gelovigen het niet mogen vloeken zo ongeveer als de kern van het christelijk geloof werd ervaren. Want ze hoorden hun gelovige collega’s alleen maar over hun geloof spreken als er gevloekt werd. Iemand vertelde mij laatst dat hij aan het begin van een cursus voor zijn werk een kennismakingsspel had gedaan, waarbij men zich in tweetallen aan elkaar voorstelde, waarna vervolgens de een de ander aan de hele groep presenteerde. Hij had in het tweegesprek onder meer verteld over zijn passie, orgel spelen, en zijn gesprekspartner had gevraagd: dan ga je zeker ook naar de kerk? Om vervolgens bij de introductie aan de hele groep te melden dat deze jongen een christen was, ‘dus niet vloeken, hè’. Verschrikkelijk vond hij dat. Dat dát nu het enige was wat mensen konden bedenken bij christenen, dat ze liever niet hebben dat je vloekt.

Maar goed, spagaat of niet, keerzijde of niet, vloeken is erg. De naam van onze God, die heilig is en goed, verdient lofprijzing, geen misbruik of achteloosheid. En een vloek krast ook over mijn ziel; altijd weer. De vraag is echter: hoe ga je om met het feit dat er in deze wereld wél gevloekt wordt. Overal om ons heen, op straat, in de media, in het leven. Wat doe je als je dat leven vangen wilt in kunst? In een film of een boek? Hans Werkman schreef een boekje over vloeken in de literatuur en gaf dat de titel mee En alles vloekte, maar hij vloekte niet, naar een dichtregel van Koos Geerds over een boer die een dood kalf uit een stervende koe trekt. Daar kun je een voorbeeld aan nemen, aan die boer – maar wat nu als die boer wel vloekte? Moeten we dat dan verzwijgen, wegmoffelen? Of geven we de werkelijkheid eerlijk weer, in al zijn rauwheid? Het is een discussie die al veel gevoerd is.

Het boeiende is, dat die discussie in de roman waar het hier over gaat, Gewone genade van William Kent Krueger, ook gevoerd wordt. Het verhaal gaat over een domineesgezin in een klein stadje in het noordwesten van de VS. Twee opgroeiende broertjes, hun rotsvast gelovende vader en hun wankele, artistieke moeder, maken afschuwelijke dingen mee en dat doet wat met ze – en met ons als lezers. Je bent met hun lot begaan. Het is een uiterst spannend boek, waarin je de detectiveschrijver herkent die William Kent Krueger ook is. Maar het is ook een boek dat de liefde van mensen, en de liefde van een God van genade, voelbaar maakt. Een boek waarin gevloekt wordt, ja, maar dat niettemin de lofzang in je hart legt.

In veruit de meeste romans waarin gevloekt wordt, zijn die vloeken iets onbetekenends, iets bijna vanzelfsprekends. Niemand vraagt zich überhaupt af of je zulke woorden wel moet gebruiken. In Gewone genade worden die vraagtekens wel gezet. Er wordt niet over gepreekt, maar er wordt wel wat van gezegd. Het is een issue. En daarom konden ze in dit boek ook niet weggelaten worden. Daar heb ik het met de schrijver nog wel over gehad. Maar als een van de twee broertjes het andere verwijt dat hij de naam van Jezus misbruikt, moet die oudere broer toch eerst Jezus! geroepen hebben.

Mensen vloeken. En om die mensen reëel te beschrijven, moet je ze soms dus laten vloeken. Je kunt je ogen ervoor sluiten en het weglaten. Mijn grootvader streepte in een boek met vloeken de vloeken met een zwarte pen door; zelfs in bibliotheekboeken.

Maar de harde werkelijkheid verzwijgen, dat doet zelfs de Bijbel niet. In het hart van de Bijbel roept de hogepriester Kajafas: ‘Ik bezweer u bij de levende God, zeg ons of u de Messias bent, de Zoon van God.’ Hij krijgt Jezus er wel mee aan de praat, majesteitelijk: ‘Ik zeg tegen u allen hier: vanaf nu zult u de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de Machtige en hem zien komen op de wolken van de hemel.’

Blijft staan dat je als lezer niet blij wordt bij het lezen van snerpende vloeken. Zoals je van allerlei dingen die in een roman gebeuren soms helemaal niet blij wordt. Terwijl het boek als geheel dan toch rijk, ontroerend, troostvol kan zijn. Ik stuurde een goede vriend een aantal van de passages uit het boek van Krueger waarin gevloekt wordt toe, omdat het goed is je eigen oordeel eerlijk tegen dat van andere christenen aan te houden. ‘Ik lees het boek met siddering en brandende ogen’, antwoordde hij. ‘Naar mijn idee moet het zeker vertaald en uitgegeven worden.’ Die siddering en brandende ogen, daar voegt het boek de diepe gloed van een leven in navolging van Christus, van liefde en genade, van herkenning en hoop aan toe. In een keiharde werkelijkheid, die keer op keer één grote vloek is, ervaren we gelukkig ook warmte, betrokkenheid en geloof, geloof in wonderen en de kracht van doodgewone gebeden.

De aarzeling is wel gebleven, ondanks het feit dat oprecht rondvragen van bijna niemand het advies opleverde: niet uitgeven. De argumenten daarvoor liepen uiteen. Rode lijn was toch wel het begrip eerlijkheid. Eerlijkheid, dat nauwelijks iemand een boek weglegt als er een vloek in staat. Eerlijkheid, als het gaat om het onder ogen zien dat de werkelijkheid rauw is. Als we als christenen, en wat doen we dat vaak, in de kerk of in onze relaties, met een boog om allerlei hete brij heen lopen, roep ik weleens: er is toch geen mensensoort die onbekommerder éérlijk kan zijn dan de christen? God kent ons en weet allang wat wij menen te moeten verzwijgen. En hij heeft ons desondanks lief. Dan kunnen we naar elkaar ook gerust eerlijk zijn.

En zo kon het dus gebeuren dat ik een boek met vloeken heb uitgegeven. Moge de God van alle genade het me vergeven als ik het niet had moeten doen. «

Mail de redactie
Mail de redactie
Heeft u een tip over dit onderwerp, ziet u een spelfout of feitelijke onjuistheid? We stellen het zeer op prijs als u ons daarover een bericht stuurt.
Het beeld van de kerk als familie helpt mij om te beseffen waarom ik blijf. Een familie wordt je gegeven, je kiest in de kerk niet voor de mensen die je omringen.

Je ergert je in de kerk groen en geel, maar altijd volgt het moment dat je weet: we horen bij elkaar

'Ik overwoog als twintiger een jaar te stoppen met alles wat met het christelijk geloof te maken had.' Nelleke Plomp schrijft waarom ze blijft in een kerk waar ‘de aardappels regelmatig aanbranden’.

Kleine bedrijven zouden weleens meer kunnen bijdragen aan duurzaamheid, dan ze in enquêtes aangeven.

Kleine bedrijven minder duurzaam dan grote? Waarschijnlijk práten ze er minder over

Johan Graafland stelt dat kleine bedrijven achterblijven in duurzaamheid (ND 23 maart). Dat waagt ondernemer Henk Broekhuizen op basis van zijn eigen ervaring te betwijfelen.

Opinie

De lente is een tijd van vernieuwing en daar kunnen wij een voorbeeld aan nemen

De lente is een tijd van transformatie. Laten wij daarin de natuur volgen, en zelf ook transformeren, schrijft de Afghaanse dichter en schrijver Abdul Basir Shafaq.

Bij christelijke organisaties lopen geloof en werk soms op een ongezonde manier door elkaar.

Werken bij christelijke organisatie valt soms tegen: zalvende woorden maar onrecht blijft bestaan

Het Nederlands Dagblad besteedde aandacht aan manipulatie, machtsmisbruik in de evangelische wereld. Maar het probleem speelt ook bij andere christelijke organisaties, schrijft Ineke Evink van vakorganisatie CGMV.

Mark Rutte, Geert Wilders en Sigrid Kaag. We hebben deze drie soorten politici nodig. Sterker, we zijn zélf van dit soort types en gedragen ons er naar.

We zijn saai, moralist en boos. En zo zijn ook onze politici. Daarom kunnen ze lastig samenwerken

Wij Nederlanders lijken op Rutte, Kaag en Wilders. Frank van den Heuvel laat zien hoe het karakter van iedere Nederlander bij een van deze drie politici past.

Stel dat ‘doe dit, tot Mijn gedachtenis’ al begint op het land? Dat is dus niet: onderwerp de grond aan een regime van uitputting, tot Mijn gedachtenis.

Avondmaal en eucharistie beginnen in de grond, waar het krioelt van torren en wormen

Jezus zegt niet: spuit gif op de vrucht en het blad en dood in het voorbijgaan alles er omheen, tot Mijn gedachtenis. Theoloog en boer in opleiding Elsa Eikema stelt prikkelende vragen bij ons avondmaal.