Geregeld gedicht: De opgesloten god van Willem Kloos (in 't diepst van zijn gedachten)
Het mooie van die losgezongen eeuwige regels is, dat je erop kunt parodiëren.
Ik ben een god, in ’t diepst van mijn gedachten En zit in ’t binnenst van mijn ziel ten troon dichtte Willem Kloos in 1894. Godslasterlijk, zo oordeelden sommigen. Maar dat was niet per se wat de dichter wilde. Kloos probeerde ermee uit te drukken dat hij als dichter en denker weliswaar almachtig het register van de taal bespeelde, maar dat hij, op die troon in dat binnenst van zijn ziel, ook opgesloten zit. Er iets was dat hij liever wil: huilen, beminnen. ‘ – En tóch’, zo kantelt het sonnet, ‘zo eindloos smacht ik soms om rond / Uw overdierb’re leên den arm te slaan, / en, luid uitsnikkende, met al mijn gloed ...’ Afijn: Kloos wil maar zeggen dat de mens met al zijn macht over taal ten diepste verlangt naar woordeloos beminnen. En tóch, ook na die wending blijft de taal wel erg gezwollen. Wat een pathos! Het verleidde Drs. P. tot een parodie, die net zo onvergetelijk is als het origineel: Ik ben een God in ’t diepst van mijn gedachten, / En zit in ’t binnenst van mijn ziel ten troon / Maar verder ben ik helemaal gewoon / Met haaruitval en spijsverteringsklachten.