Meer inzet van militairen bij binnenlandse crises is niet nodig
Het openbaar bestuur zou krampachtig omgaan met de inzet van defensie bij rampenbestrijding en crisisbeheersing. Wij menen van niet.
De rampenbestrijding en crisisbeheersing zijn in Nederland decentraal geregeld: op gemeentelijk niveau of, in bijzondere omstandigheden, op regionaal niveau. De Wet veiligheidsregio’s biedt ook mogelijkheden om nog verder (tot op rijksniveau) te centraliseren. Maar dat is nooit in de praktijk gebracht.
De uitvoering van de decentrale rampenbestrijding en crisisbeheersing wordt gedaan door een ‘gelegenheidscoalitie’. Deze past qua samenstelling bij wat de ramp of crisis vraagt. Vaak maken brandweereenheden, politie-eenheden, geneeskundige eenheden en gemeenten hier deel van uit. Maar meestal ook beheerders van betrokken of getroffen (vitale) voorzieningen, zoals bijvoorbeeld drinkwater- of telecommunicatiebedrijven.
Ook militaire bijstand is geregeld in de Wet op de veiligheidsregio’s.
Iedere veiligheidsregio heeft een Regionaal Militair Operationeel Adviseur (RMOA). De RMOA adviseert de crisisorganisatie waar inzet van militaire eenheden nuttig kan zijn.
twee redenen
In de praktijk kunnen er twee redenen zijn om militaire eenheden onder aansturing van lagere overheden in te zetten bij rampenbestrijding of crisisbeheersing. De eerste reden is dat er behoefte is aan een bepaald specialisme. De tweede is dat er behoefte is aan veel capaciteit in de vorm van mensen en middelen (‘extra handjes’). Deze praktijk verloopt over het algemeen naar tevredenheid.
Er kunnen ook buitengewone omstandigheden zijn, zoals grootschalige maatschappelijke ontwrichting. Daarbij is aansturing vanuit lagere overheden niet meer mogelijk. Maar zulke ontwrichting maken we gelukkig zelden mee. De Watersnoodramp van 1953 is het meest recente voorbeeld. Toen zijn militaire eenheden op grote schaal ingezet en dat werd landelijk aangestuurd.
De vraag rijst of defensie een (nog) grotere rol zou moeten spelen in het nationale veiligheidsdomein, zoals Ludden beargumenteert. Naast het feit dat de noodzaak daartoe beperkt lijkt, hebben zowel Defensie als het openbaar bestuur goede redenen om daar voorzichtig mee te zijn. Veel crises en rampen in Nederland zijn namelijk ‘flitscrises’. Dat betekent dat de respons van de hulpdiensten in zeer korte tijd noodzakelijk is. Defensiemiddelen staan over het hele land verspreid en er zijn meestal lange aanrijtijden, waardoor militaire bijstand in veel gevallen te laat zou komen. Daarnaast zijn militaire middelen ontwikkeld voor expedities en daardoor niet altijd beschikbaar binnen Nederland. Die onzekerheid weerhoudt civiele crisisorganisaties ervan om structureel te bouwen op deze militaire middelen.
branden
Ludden signaleerde dat er talloze voorbeelden zijn waar defensie had kunnen worden ingezet, terwijl dat niet gebeurd is. Ons vallen juist de vele voorbeelden op waarin militaire bijstand wél naar tevredenheid heeft plaatsgevonden. Defensie speelt een structurele rol bij natuurbrandbestrijding. De Explosieven Opruimingsdienst van defensie wordt standaard ingezet bij het ruimen van bommen en wanneer verdachte pakketjes worden gevonden. Bij snelle interventie en bijzondere bijstand werken politie en krijgsmacht nauw met elkaar samen. Militaire zoekteams doorzoeken gemiddeld een aantal keren per maand panden van criminelen op verborgen drugs, wapens en geld. Daarnaast wisten civiele en militaire diensten elkaar ook te vinden bij enkele bijzondere gebeurtenissen zoals na het treinongeval in Barendrecht in 2009, bij de brand bij Chemie-Pack in Moerdijk, bij evacuaties in Groningen in 2012, bij de verdwijning van de broertjes Ruben en Julian, en bij de beveiliging van de Nuclear Security Summit. Kortom, civiel-militaire samenwerkingsvoorbeelden te over.
Vanzelfsprekend zijn er altijd verbeterpunten; iedere crisisinzet is nu eenmaal uniek. Mede dankzij de RMOA’s worden regelmatig verrassende en creatieve oplossingen gevonden. Soms zelfs ondanks de vooraf gemaakte afspraken. <