Direct naar artikelinhoud
AnalyseWim Kok

Nederland kreeg genoeg van zijn presidentiële premiers

In de nadagen van Wim Kok veranderde ‘paars’ onverhoeds van een belofte in een scheldwoord. Zijn successen ten spijt.

Premier Ruud Lubbers (midden links) en vice-premier Wim Kok lopen temidden van demonstranten over het Binnenhof op weg naar de Tweede Kamer.Beeld ANP

Wilt u dit artikel liever beluisteren? Hieronder staat de door Blendle voorgelezen versie.

Nooit eerder na de Tweede Wereldoorlog was de stemming in Nederland zo snel en zo radicaal omgeslagen als in de nadagen van Wim Kok. In de zomer van 2001, toen Kok zijn vertrek uit de politiek aankondigde, was hij nog de onbetwiste aanvoerder van twee succesvolle, vernieuwende kabinetten. Bill Clinton, Gerhard Schröder en Tony Blair gingen bij hem, de belichaming van de zogenoemde Derde Weg, te rade. 

Kok stond aan het roer toen Nederland, met zijn homohuwelijk, zijn euthanasiewet en zijn eigenzinnige softdrugsbeleid, er nog prat op ging gidsland te zijn. Tussen 1994 en 2000 was de economische groei steeds boven de 3 procent uitgekomen – twee jaar zelfs boven de 4 procent. De staatsfinanciën waren op orde gebracht. Het kabinet presenteerde feestbegrotingen. Het adagium van het kabinet Kok I – ‘werk, werk, werk’ – had geresulteerd in 1,2 miljoen nieuwe banen. Even heette Nederland af te zijn. De Nederlanders waren trots op zichzelf.

Totdat in het voorjaar van 2002 in de woorden van NRC-commentator Joep Bik ineens ‘een enorme weersverslechtering’ intrad. Een paginagroot artikel van Paul Scheffer in dezelfde krant droeg als kop: ‘De verloren jaren van Wim Kok’. Scheffer vroeg zich af of het nog wel zin had om bij de eerstvolgende Kamerverkiezingen, op 15 mei, te gaan stemmen. De nieuwbakken politicus Pim Fortuyn appelleerde aan de ontloken onvrede – een melange van verveling en wrok. Op 20 augustus 2001, negen dagen voor het aangekondigde vertrek van Kok, was Fortuyn de politiek ingegaan om een kabinet Kok III te verijdelen. Bij de daarop volgende gemeenteraadsverkiezingen, en dan met name tijdens het lijsttrekkersdebat van die avond, reduceerde hij de leiders van de paarse partijen (D66, PvdA en VVD) tot sneue representanten van het ancien regime.

Waar die stemmingsomslag ineens vandaan kwam? Velen braken zich het hoofd over de hamvraag van die dagen. De aanslagen van 9/11 zullen ook in Nederland hebben bijgedragen aan een gevoel van onbehagen over de nabijheid van de radicale islam. Maar dit thema was niet nieuw. Frits Bolkestein had er als politiek leider van de VVD (van 1990 tot 1998) al aandacht voor gevraagd – en gekregen. Paul Scheffer had in 2000 al zijn veelbesproken essay Het multiculturele drama geschreven.

De massamoord in de door Nederlandse VN-militairen bemande VN-enclave Srebrenica in 1995 was voor Wim Kok persoonlijk weliswaar een groot drama, maar deed destijds geen ernstige afbreuk aan zijn politieke krediet. En dan waren er nog de wachtlijsten in de zorg en de tekorten aan agenten, rechters, cellen, onderwijzers en plaatsen in de peuteropvang, maar die problemen waren vóór het omslagjaar 2002 ook al zichtbaar geweest.

Wim Kok, 6 september 2011.Beeld Koos Breukel

Wat er dan wél aan de hand was? Historicus Jan Bank vermoedt dat het succes van Kok in die zin een nadeel werd, dat elk tegengeluid – of dat nu afkomstig was van Paul Scheffer, Pim Fortuyn of ‘de man van de straat’ – een grote attentiewaarde had. Het tegengeluid werd als een weldaad ervaren na de hoogtij van het pragmatisme en van dichtgetimmerde regeerakkoorden van partijen die mentaal ver van elkaar afstonden. Het was niet alleen een reactie op ‘paars’ - dat van een belofte veranderde in een scheldwoord - maar ook op het technocratisch regime van Koks voorganger Ruud Lubbers.

Paars werd aangemerkt als een breuk met de christen-democratische dominantie van ruim tachtig jaar, maar programmatisch en in de stijl van de leider was er ook veel continuïteit ten opzichte van de jaren van Lubbers (1982-1994). Lubbers en Kok begonnen beiden als buitenstaanders aan hun politieke loopbaan. Zij ontdeden zich van ideologische ballast om pragmatisch te kunnen besturen. Maar zij konden daarmee het electoraat niet duurzaam aan zichzelf en hun partij binden. Onder Lubbers en Kok, de laatste presidentiële premiers, raakten de kiezers op drift. En sindsdien is de rust niet teruggekeerd.