Vrijplaats: Sjirk Kuijper
De jongste in ons gezin is zojuist meerderjarig geworden, en doet dit voorjaar eindexamen. Dat wordt dan de afsluiting van totaal achttien jaar ervaring met primair en voortgezet onderwijs, vanuit de beleving van een ouder.
Vanaf die eerste voorjaarsdag in het jaar 2000, toen onze oudste als kleuter naar groep 1 ging, moest ik meningen herzien en ingesleten afkeer overwinnen. Als scholier had ik het onderwijs een verschrikkelijk dwangsysteem gevonden. Jarenlang hunkerde ik naar de dag dat het over zou zijn. En toen ik later zelf een paar jaar leraar was, bleek de docentenkamer nog benauwder te zijn dan het klaslokaal. Want daar zaten ze in de pauze aan de koffie en hun bammetjes: collega’s die niet anders gewend waren dan dat zij in hun domein het hoogste en laatste woord hadden, de waarheid en de zeggenschap.
Maar dat was in de vorige eeuw. Toen ik als vader terugkeerde, op de ene na de andere school, voor ouderavonden en tienminuten-gesprekjes, bleek alles anders te zijn. Ik zag er docenten met liefde voor hun vak en hart voor de jeugd. Uit hun verhalen bleek hoezeer de kinderen door hen gezien werden, opgemerkt, erkend in hun individualiteit. Soms raakte ik haast ontroerd door de waarneming, empathie en professionaliteit van deze liefdevolle vakmensen. Beste meesters, juffen, leerkrachten (de middelmatige niet te na gesproken), ik hou van jullie! Bedankt! Zegen op jullie werk!
Enfin, tot zover de veranderingen in het onderwijs. Of, althans, in mijn beleving daarvan. De reikwijdte van deze gewaarwording is breder. Mijn liefde voor de leerkrachten van de 21e eeuw drijft iedere hang naar conservatisme uit. Want het is gewoon waar, wat de Prediker ons aanraadt: ‘Zeg niet: hoe komt het dat de dagen van vroeger beter waren dan deze? Want niet uit wijsheid zou u dat vragen.’
Dit geldt op alle levensterreinen. En het is een belangrijke boodschap aan iedere romanticus die geneigd is zichzelf in melancholie en nostalgie te verliezen; die zwijmelt bij Sonnevelds Langs het tuinpad van mijn vader (‘Blijkbaar leefden ze verkeerd; het dorp is gemoderniseerd’) of De zomer van 1910 (‘Die dag is voorbij en die zomer vergaan; onherroepelijk’). Foto’s in sepia of zwart-wit, van zandweggetjes en ratelende karren op de keien, kunnen een intense heimwee oproepen naar het ongemotoriseerde Nederland waarin mijn ouders kind waren. In nauwelijks mindere mate geldt dat voor foto’s uit mijn eigen, prille jeugd, met slechts een enkele VW Kever of Volvo Amazon langs de stoeprand.
Maar als ik dan bedenk wat één zo’n wagen verbruikte en uitstootte, en hoeveel dodelijke slachtoffers er langs die nog rustige lanen vielen (3460 in 1972), wijkt alle weemoed voor dankbaarheid. In diezelfde jaren zeventig kon je in de Loosdrechtse Plassen niet veilig zwemmen vanwege de smerigheid. Dus ook de voormalige waterschapper in mij kan slechts diep erkentelijk zijn voor de verbetering van water- en luchtkwaliteit sinds mijn kindse jaren.
Wat ook tegen conservatieve reflexen helpt, zijn ouders die eerlijk waren over vroeger. Een vader die uitlegde dat de universiteit onbereikbaar was, hoe goed je cijfers op de hbs ook waren. Een moeder die wegens eigenzinnigheid van school was verwijderd, en bad dat haar kleindochters kansen zouden krijgen die zij nooit kreeg. Ouders die als kind leerden dat roken bij het gereformeerde leven hoorde, maar die daar later niet naar terugverlangden; die met overgave psalmen zongen, maar niet minder trouw werden toen de kerkcultuur zich verbreedde.
Nee, ik geloof niet in vooruitgang zonder meer. Als ik ’s avonds aan de tablet gekluisterd op de bank zit en kijk naar geërfde kasten vol boeken die ik nooit gelezen heb, verlang ik naar de tijd en concentratie die mijn vader daar wél voor had. Maar die meerderjarige dochter is beslist verstandiger dan mijn achttienjarige zelf.