Direct naar artikelinhoud
Exclusief

In de Nieuwe Kerkstraat maakten ondergedoken Joden schilderijtjes voor de Duitse markt

Het personeel van Michaplast staat op de Amsterdamse Magere Brug, 1 september 1942.Beeld Collectie Joods Museum. Foto: J.M. Bakels, 1942

In kunstnijverheidsatelier Michaplast in de Nieuwe Kerkstraat maakten Joden en politieke vluchtelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog schilderijtjes. Opvallend detail: die waren bedoeld voor de Duitse markt.

Dinsdag 1 september 1942. Op de Magere Brug poseren negen mensen voor een foto. Het zijn de werknemers van kunstnijverheidsatelier Michaplast, die met deze vrolijke personeelsfoto de schijn ophouden dat zij voor een ‘normaal’ bedrijf werken. Niets is minder waar.

Geheel anders dan de vreugdevolle foto doet vermoeden, werken in die tijd in kunstnijverheidsatelier Michaplast in de Nieuwe Kerkstraat ondergedoken Joden en politieke vluchtelingen. Zij produceren aan de lopende band schilderijtjes – frappant genoeg voor de Duitse markt.

De eigenaresse van Michaplast, Hedwig Seemund, is zelf Duits. Begin jaren dertig verdient ze in Berlijn haar geld met het inrichten van etalages. Op officiële documenten heet ze ‘teekenares en beeldhouwster’. In 1935 verlooft Seemund zich met de 36 jaar oudere Joodse kunstschilder Joseph Michael. Trouwen is in Hitlers Duitsland echter onmogelijk: zij geldt als ‘arisch’, hij is Joods. Als Michael zich moet melden bij de Gestapo, wegens het ‘willen huwen met een christen’, vlucht het paar naar Amsterdam. Een jaar later trouwen ze alsnog.

Behalve schilder is Michael ook uitvinder. Zijn bekendste creatie is ‘michaplast’, een soort gips dat gebruikt wordt voor het maken van beelden en afgietsels. In Amsterdam begint Michael een bedrijfje, dat hij gemakshalve dezelfde naam geeft. De zaken gaan goed, tot de oorlog alles op zijn kop zet. Eind 1940 wordt Seemund gearresteerd, volgens de buurman omdat zij ‘geweigerd had, haar man aan het nazigespuis uit te leveren’. Ze wordt overgebracht naar het Oranjehotel in Scheveningen, en brengt daar de feestdagen door. In het nieuwe jaar mag ze opeens gaan. Reden voor haar plotselinge vrijlating is de dood van Michael: hij heeft zelfmoord gepleegd.

De Duitse Hedwig Seemund zette het bedrijf van haar echtgenoot, de Joodse kunstschilder Joseph Michael, voort nadat hij zelfmoord had gepleegd.Beeld Collectie Joods Museum. Foto: J.M. Bakels, 1942

Terug in Amsterdam zet Seemund het bedrijf van haar echtgenoot voort. Ze kent het geheime recept van michaplast, en fabriceert het spul nu zelf. In de Nieuwe Kerkstraat opent ze een atelier om de michaplastproducten – beeldjes, lijsten, tegeltjes – te laten beschilderen. De werkplaats ontwikkelt zich tot een zelfstandig schilderijenfabriekje, waar Seemund werk biedt aan mensen die vervolgd worden door de bezetter. Haar personeelsbestand bestaat uit een mengelmoes van Joden, Duitsers die al voor 1940 vluchtten voor het nationaalsocialistische regime en enkele niet-Joodse Amsterdammers – wellicht om de schijn van normaliteit op te houden.

36 panelen per dag

‘Het atelier van Michaplast was nog het best te vergelijken met het gymnastieklokaal van een school,’ herinnert Jan Willem Holsbergen zich dertig jaar na dato. Holsbergen, tijdens de oorlog werkzaam voor Michaplast, beschrijft in Het Parool zijn eerste dag in het atelier: ‘Ik kwam in een ruimte, [daar hing] de bekende geur van verf en peut. Een troep schilderende mannen en vrouwen; zij begroetten mij als een collega die van harte welkom is. Ik kreeg een bord om als palet te gebruiken en een kopje zonder oor voor de peut. (...) Ze zetten een rekje voor mij neer waar 36 triplex paneeltjes, een laagje grondverf erop, in konden staan – een centimeter van elkaar zodat ze elkaar niet raakten.’

Aan het einde van de dag moeten alle 36 panelen beschilderd zijn. Kunst met een hoofdletter hoeft het niet te worden. De Joodse tekenaar Felix Hess, destijds bekend van zijn spotprenten in De Groene Amsterdammer, schildert elke dag één voorbeeld. De anderen maken die afbeelding in veelvoud na. Zij krijgen per tegel betaald: een kwartje per stuk, negen gulden per dag. Het gaat dus vooral om snelheid. Holsbergen schrijft: ‘De truc was ook 36 keer dezelfde dingen in dezelfde kleur te maken, zodat je maar één keer hoefde te mengen.’ Miep Dobbelsteen, één van de weinige vrouwelijke michaplasters, haalt op die manier een productie van 144 tegels per dag. Al deze schilderijtjes belanden – waarschijnlijk via het netwerk van Seemund – op de Duitse markt.

Een van de schilderijtjes die gemaakt zijn in schildersatelier Michaplast. Dagelijks moesten 36 panelen beschilderd worden.Beeld Collectie Joods Museum

De meeste michaplasters zijn afkomstig uit hetzelfde semiartistieke milieu. Voordat de oorlog hen het werken onmogelijk maakte, waren zij reclameschilder, portrettekenaar of acteur. Het lijkt erop dat zij vaak via via in het atelier aan de Nieuwe Kerkstraat zijn beland: veel werknemers kennen elkaar persoonlijk. Zo heb je Abraham en Jacques Jessurun, vader en zoon. Jacques zal na de oorlog trouwen met de zus van acteur Siem Vos, een collega-michaplaster. Theo van der Meulen (links vooraan op de personeelsfoto) en Karel Links (achterste rij, tweede van links) kennen elkaar van de kunstnijverheidsschool. Alexander en Hendrikus Lisser (rechtsachter, met jodenster) zijn eveneens vader en zoon.

Plagen en grapjes maken

Misschien wel dankzij die onderlinge verbondenheid hangt er een gezellige sfeer in de werkplaats. ‘Wij schilderden zoals andere mensen breien of aardappels schillen, en voerden levendige gesprekken,’ aldus Holsbergen. De michaplasters maken grapjes en plagen elkaar. Karel Links, zestien jaar oud en net vanuit Helmond verhuisd naar Amsterdam, wordt er op zijn eerste werkdag door de vrouwelijke schilders op uitgestuurd om maandverband te kopen. De heer Schrumpf, een Duitse emigrant, wordt door zijn collega’s goedmoedig gepest om zijn Hitlersnorretje. Woedend stuift hij dan op: ‘lek haat ja dat schnorretje lang voor Hitler da war!’ Acteur Siem Vos voert tussen de schildertafels stukjes uit de Gijsbrecht op.

In 1942 viert de groep sinterklaas. Eén van de michaplasters, het Jordanese straatschoffie Paul Rollman, schrijft een gedicht. Enigszins houterig rijmt hij:

‘Het is bij ons een fijne boel
En wie zegt dat het niet zo is, slaan we op zijn smoel
(...)
En als we later oud zijn en gebogen.
Komt bij de herinnering ons een lach in de ogen.
En we zullen onze kleinkinderen vertellen van Michaplast.
En deze tijd eren, zoals het ons past.

Ondanks deze gezelligheid moeten de schilders onder enorme spanning hebben gestaan. ‘Een groot deel van ons gezelschap was al min of meer ondergedoken,’ schrijft Holsbergen. ‘Wanneer [we] een seintje kregen dat er onraad was, verdween een stel in het magazijn en de deur werd gemaskeerd door er een kast voor te schuiven.’ Paul Rollman herinnert zich: ‘De Joden die bij ons werkten zeiden, als ze na het werk naar huis gingen: ‘Aju, misschien tot morgen.’ En inderdaad maakte je mee dat deze of gene de volgende morgen niet meer kwam. Die is weggehaald, zeiden de anderen. Dat was weliswaar een abnormale gang van zaken, maar het werd geaccepteerd als dé gang van zaken.’

Aangemerkt als ‘vijandelijk onderdane’

Op 8 maart 1943 plaatst Seemund een advertentie in De Telegraaf, waarin ze grote partijen schilderijtjes aanbiedt: een opheffingsuitverkoop. Waarschijnlijk sluit het atelier aan de Kerkstraat, terwijl het grotere bedrijf blijft voortbestaan. De michaplasters gaan elk hun eigen weg. De Jessuruns duiken onder, maar worden alsnog opgepakt. Abraham wordt vermoord in Auschwitz; Jacques springt uit de trein naar Westerbork en weet zichzelf in veiligheid te brengen. De niet-Joodse michaplasters – Jan Willem Holsbergen, Paul Rollman, Karel Links en Theo van der Meulen – overleven de oorlog. De Joodse vader en zoon Lisser ook. Felix Hess en Siem Vos komen om in Auschwitz.

Na de bevrijding wordt Seemund – officieel nog altijd Duits – automatisch aangemerkt als ‘vijandelijk onderdane’. Dit betekent dat zij Michaplast moet overdragen aan het Nederlands Beheersinstituut, een organisatie die in augustus 1945 wordt opgericht om de financiën van ‘mogelijke collaborateurs’ te beheren.

Seemunds vrienden wordt gevraagd een verklaring af te leggen over haar gedrag tijdens de bezetting. Die brieven zijn bewaard gebleven: ‘Wij zijn zo blij dat wij met uw vriendelijke hulp een deel van ons bezit van de moffen hebben kunnen redden,’ schrijft een Joodse kennis. ‘Ik weet niet wat al die mensen in Westerbork (...) zonder uw hulp hadden moeten beginnen. Zonder uw pakjes, die u zoo regelmatig opstuurde, waren ze misschien daar al verhongerd,’ getuigt een ander. Eén van de briefschrijvers sluit af met de woorden: ‘[Hedwig Seemund] heeft meer voor onze Nederlandsche mensen gedaan dan veel Nederlanders zelf, en wij kunnen haar niet genoeg dankbaar zijn.’

Ondanks deze stellige brieven duurt het nog bijna drie jaar voordat Seemund het beheer over Michaplast terugkrijgt: pas op 17 januari 1948 verklaart de directeur van het Beheersinstituut dat ‘E.H. Michael-Seemund niet langer vijandelijk onderdane is’. Hedwig Seemund zet het bedrijf voort tot aan haar dood, in 1958. Het geheime recept van michaplast wordt nooit gevonden.