Direct naar artikelinhoud
Roos Schlikker.
Roos Schlikker

Hoe hoeren en snoeren ezeltje-prik werd

‘Hé liefje, vandaag is ­bijzonder, want de koningin is jarig, nou ja, eigenlijk haar moeder, maar haar verjaardag vieren we nu en de koningin is de baas van het land, nou ja, niet echt maar toch een beetje, en daarom heeft iedereen voor haar oranje kleren aan en gaan we op straat dansen en oranje tompoezen eten. Snap je het een beetje?”

“Ja mama. Poes is jarig.”

Het mooie aan terugkerende feestdagen is dat ze reflecteren in welke levensfase je zit. Bovenstaand gesprekje voerde ik met mijn oudste, twaalf jaar geleden, toen Konings nog Koninginne heette, maar onze straat net zo oranje gekleurd was als nu, de geur van verkoold vlees even hard door stegen walmde en ergens ver weg de eeuwige volkszanger jammerde over bloed, zweet en tranen. Alle ingrediënten van het volksfeest zijn altijd geruststellend hetzelfde, alleen de beleving ervan ­verandert.

Zo dwarrelen talloze oranje herinneringsflarden door mijn hoofd. Hoe ik als kind de straten afschuimde met mijn vader, mijn knuistje in zijn knuist. De keer dat ik als tiener een voorzichtig ­jointje rookte en me prettig versuft ­verschrikkelijk liet verbranden door de ­voorjaarszon.

De talloze keren als dertiger dat mijn vriendengroep en ik gearmd bij café De Blaffende Vis stonden. Eén Koningsnacht haalden we urenlang herinneringen op aan Heel Grappige en Heel Grove Humormomenten uit cabaret- en tv-programma’s. Naarmate de hoeveelheid biertjes toenam, vonden we onze imitaties van Hans Teeuwen, Jiskefet en De Vliegende Panters steeds beter. “Dat ie opeens zegt: ‘Ik heb die geit op zijn bek geslagen!,’ zich helemaal kapotschrikt en roept: ‘Paulus, het is Paulus! En waar is Oehoeboeroe?’”

“Jaaaaa! En dan die van dat boek met een open einde!”

“En dat liedje over die harde stukjes poep…”

“Die sketch dat Hans vertelt de koningin geneukt te hebben en dat die ouwe man dan zegt: ‘Lik mijn bruine anjer!’”

“Ooooo, hahaha, shit, ik krijg buikpijn.”

We sloegen op schouders, haakten armen in elkaar en hoerden en snoerden als een verjaardagsslinger de grachten af, vrijwel altijd in sentimentele tranen eindigend als het ons overviel hoezeer we van onze stad, elkaar en zelfs onszelf hielden. “Dit moet altijd zo blijven,” lispelden we.

Natuurlijk ging het voorbij. Levenslust voert een eeuwige strijd tegen vergankelijkheid. Dus werd hoeren en snoeren vervangen door ezeltje-prik met kinderen, en van de door ons aangehaalde sketches is ongetwijfeld veel tegenwoordig te beledigend en incorrect.

Ik weet niet of dat erg is. Panta rhei, alles stroomt, dus liep ik na mijn bebierde koningsdagen net zo tevreden door de stad met twee jongetjes bij wie ik de Nederlandse vlag op hun spekkige ­wangetjes tekende.

Bovendien: alles gaat voorbij, maar het is ook de natuur om het oude terug te brengen, als lenteblaadjes aan de bomen. Dus weet ik: nog even, en mijn kinderen vormen hun eigen koningsverjaardagsslingers. Dan komt er een voorzichtig appje binnen. ‘Straks een klein biertje doen bij De Blaffende Vis?’ Onze armen zullen ouder zijn, maar de greep niet minder ­stevig.

Nu nog op zoek naar de bruine anjer.

Roos Schlikker (1975) is journalist en schrijfster van boeken en toneelstukken. Elke zaterdag schrijft ze een column voor Het Parool.

Reageren? r.schlikker@parool.nl.