Minster Hugo de Jonge: Praat eens vaker over de dood
Den Haag
Palliatieve zorg helpt de beleving van deze periode zo positief mogelijk te maken en ondersteunt mensen om nog te doen wat ze belangrijk vinden. De campagne benadrukt dat het leven en de zorg niet stoppen wanneer iemand uitbehandeld is.
Volgens minister Hugo de Jonge gaat het om een moeilijk gesprek dat zieke mensen moeten voeren, over een onderwerp dat ‘niet lijkt te passen in onze vluchtige samenleving’. ‘Ik zou willen dat mensen veel eerder nadenken over wat ze willen’ en ‘tijdiger het gesprek aangaan’, aldus de minister in dagblad Trouw. ‘Het gebeurt vaak te laat en te vaak niet.’
Op een website die De Jonge donderdag lanceerde – palliatievezorg.nl – staat informatie over zorg in de laatste levensfase, pijnbestrijding, hospices en het opstellen van een wilsbeschikking en een testament.
De overheidscampagne moet volgens minister Hugo de Jonge niet opgevat worden als een stimulans tot of ontmoediging van euthanasie. De nadruk ligt op de vraag wat de zieke persoon wil in de laatste fase van zijn leven en hoe hij daarover in gesprek kan met familie en vrienden. Dat voert veel verder dan het bespreken van de medische opties, zegt De Jonge.
De campagne vloeit voort uit afspraken in het regeerakkoord om de ‘voltooidlevenwet’ van D66 niet door te zetten; wel zou er een brede discussie komen over ‘waardig ouder worden, de reikwijdte en toepassing van de huidige euthanasiewetgeving en het onderwerp voltooid leven’.
‘De nadruk lag in de politiek vooral op euthanasie en voltooid leven’, aldus minister De Jonge. ‘Maar de meeste mensen sterven een natuurlijke dood. Het zou jammer zijn als de aandacht daarvoor, en hoe we dat zorgvuldig begeleiden, in de verdrukking komt.’
Het motto van de campagne is: ‘Ik heb te horen gekregen dat ik doodga, maar tot die tijd leef ik.’
Jaarlijks sterven in Nederland circa 150.000 mensen; in 80 procent van de gevallen komt dat medisch gezien niet onverwacht.
Dat betekent dat per jaar rond de 120.000 mensen palliatieve zorg nodig kunnen hebben, aldus het ministerie. <