Direct naar artikelinhoud
ZwemmenWK in Zuid-Korea

Zwemprof Arno Kamminga voelt zich normaliter ‘best groot’, maar in het zwemstadion liggen de verhoudingen anders

Schoolslagspecialist Arno Kamminga is de beste Nederlandse man bij de WK zwemmen in Gwangu, Zuid-Korea. Vanaf zondag aast hij op finaleplaatsen. ‘Finetunen is de kunst van de 100 meter.’

Schoolslagspecialist Arno Kamminga.Beeld Getty Images

Arno Kamminga kijkt nog dagelijks zijn ogen uit nu hij behoort tot de wereldtop. Over hoe imponerend die mondiale topatleten van de borstcrawl en de vlinderslag wel niet zijn. Groot, mannen van 2 meter, borstkassen als blaasbalgen, schouders als aambeelden. 

Opmerkelijk, want als Kamminga, bij de WK in Zuid-Korea Nederlands kansrijkste baanzwemmer bij de mannen, over straat gaat, voelt hij zich best groot, ‘zeker in het buitenland’. Maar in het zwemstadion liggen de verhoudingen anders. Zoals laatst bij een dik betaalde elitewedstrijd in Indianapolis: ‘Dan ben ik, op de schoolslagvrouwen en –mannen na, de kleinste. Zelfs de vrouwen van andere disciplines zijn allemaal groter dan ik. Stukken groter zelfs.’

Hij is 1.84 meter, een gemiddelde lengte voor de schoolslagzwemmer. Zijn schoenmaat is 45. Hij heeft voor zijn lengte ‘best grote handen’, maar vooral brede voeten. ‘Dat is handig voor de beenslag.’

Het zwemmen van de schoolslag vraagt om heel andere kwaliteiten dan op topkracht door het water malen. ‘Bij onze discipline haal je elke slag adem, Op de 50, 100 of 200, geen verschil. Op de schoolslag is het verplicht met je hoofd boven water te komen. Als je dat hoofd daar toch hebt, kun je net zo goed ademhalen.

Inspanning/ontspanning

‘Wij verzuren minder in ons spiersysteem dan de crawlers. Borst- en rugcrawl vragen om een constante beweging. Altijd zijn een arm en een been in beweging. Schoolslag is een heel harde inspanning, gevolgd door een ontspanning. Dat in een voortdurende wisselwerking.

‘In principe lig je in stroomlijn. Eerst komt de grote inspanning van de armen, vervolgens de krachtproef van de benen en tot slot is er een stuk ontspanning in de glijfase. Dan moet je alles goed aanspannen om zo strak mogelijk te liggen. Maar dat is natuurlijk redelijk ontspannen. Je handen span je ook aan, maar niet te krampachtig, want dan verzuur je ook weer sneller. Het is op de grens van inspanning en ontspanning. Dat is de truc van de schoolslag. Waar span je aan? Niet te veel en ook niet te weinig.’

Kamminga, in 2016, het jaar van de Zomerspelen van Rio, een nog onbekend lid van het Regionaal Talenten Centrum (RTC) Amsterdam, heeft zich in recordtijd ontwikkeld tot een sterke 200-meterzwemmer die de 100 meter er graag bij doet. Bij de WK in Gwangju wil hij, doel één, een finaleplaats halen. Hij kijkt hoog op tegen de beulen van de 100 meter, wereldrecordhouder Adam Peaty uit Groot-Brittannië en de gestopte Zuid-Afrikaan Cameron Van der Burgh, de olympisch kampioen van 2012.

‘Ik lag vorig jaar bij de EK-finale in het water toen Peaty het wereldrecord van 57,13 brak. Het werd 57,00, maar dat was een fout van de tijdwaarneming in Glasgow. Die tijd werd hersteld tot 57,10. Zelf sta ik op 59,16. De barrière van 59 seconden is mijn uitdaging deze zomer. Wil ik hier in Gwangju de finale van de 100 school halen, dan moet ik in de 58 komen.

‘In China, bij de WK kortebaan, lag ik in de finale naast Van der Burgh die de 50 en de 100 won. Ik in de buitenbaan, hij een baantje ernaast. Hij ging er als een speer vandoor. Zijn kracht is zijn start en keerpunt. Zwemmend kan ik dichter bij hem komen. Hij en Peaty zijn de explosieve mannen, met enorme arm- en borstspieren. Ik ben meer van het duurvermogen. Op de 200, mijn specialiteit, heb je iets slankere en mogelijk meer afgetrainde zwemmers. Zij verzuren sneller. Ik minder snel. Op de derde baan van 50 meter val ik aan. De vierde baan, 25 meter van de muur, ga ik op de tanden bijten.

‘Verzuren of niet is een dun lijntje. Op de 100 meter school moet je oppassen dat je niet tweetiende te snel naar het keerpunt zwemt, dat kost je op de terugbaan een volle seconde. Dat is de kunst van de 100. Finetunen.’

Kira Toussaint, Thom de Boer, Ranomi Kromowidjojo en Arno Kamminga juichen na het winnen van de 4x50 meter mixed wisselslag estafette tijdens de World Cup in Eindhoven in 2018.Beeld ANP

Twee jaar prof

Arno Kamminga (23) ging niet voetballen bij Quick Boys in zijn geboorteplaats Katwijk, maar volgde zijn broer Elwin en zus Iris naar de reddingsbrigade. Reddend zwemmen werd hard zwemmen. Niet bij ZPC Katwijk trouwens. ‘Mochten we drie keer per week een uurtje trainen. In een bad van 50 meter lengte, maar wel dwarsover, 20 meter. In het ondiepe. Het diepe gedeelte was voor de waterpoloërs.’

Via De Columbiaan in Voorhout en trainster Bregje van der Pluijm (‘zij leerde mij de schoolslag’) belandde Kamminga in Amsterdam. Eerst bij het talentencentrum RTC en in 2016 bij het het nationale centrum onder de hoede van coach Mark Faber. Zijn progressie was enorm. In 2017 mocht hij al naar de WK in Boedapest. Later dat jaar greep hij Europees goud in de gemengde wisselslagploeg met Kromowidjojo, Toussaint en Verlinden.

Twee jaar later geldt is hij zwemprof. Eerst leefde hij dankbaar van een topsportstipendium. Nu haalt hij geld binnen dankzij de wereldbekers en de Champions Swim Series van wereldbond Fina. Eind dit jaar treedt hij aan voor de International Swimming League (ISL), die eindigt in Las Vegas.

Verheugd: ‘Tot twee jaar geleden verdiende ik niks met zwemmen. Maar ik kreeg een kans in die serie van de Fina, omdat ik vijfde stond op de wereldranglijst van 2018, Peaty niet wilde en Van der Burgh stopte. Plots behoorde ik bij de geïnviteerde topvier van de wereld. In de ISL zwem ik in Team Iron, met Ranomi Kromowidjojo. Ik leef uit mijn koffer. Ik leg na het wassen mijn kleren niet eens in de kast, maar weer in de koffer. Want ik ben de helft van de tijd weg. Ik voel me bevoorrecht. Studeren gaat niet meer. Ik ben beroepszwemmer. Tegenwoordig kan ik eindelijk zeggen dat ik er geld mee verdien, dat ik professional ben.’