ZIJN THUIS
Eenzaam sjokt hij door de straten, de regen deert hem nauwelijks nog. Gekromde rug, vechtend tegen tranen. Rillend van de kou, hongerig en hoestend sleept hij zich voort. Zijn schamele bezit, in plastic tassen zeult hij met zich mee. Op weg naar zijn maten, onder de oude brug. Bacchus aanbidders allemaal. Hijgend staat hij een ogenblik stil, grijpt naar de fles en giet zich vol. Met zijn smoezelige hand veegt hij de druppels van zijn kin De alcohol doet wonderen. Hij versnelt zijn pas. Daar is de brug in nevelen gehuld. Ontwaart met vochtige ogen nu ook zijn maten. Op zoek naar een beetje warmte, zijn thuis.
|