Noch vlees noch vis is hij. Noch plant noch bloem is hij. Noch dier noch mens is hij. Noch hemel noch hel is hij. Noch leven noch dood is hij. Noch vriend noch vijand is hij. Noch man noch vrouw is hij. Noch tijd noch duur is hij. Noch water noch wijn is hij. Noch land noch zee is hij.
Wat zit je stil, de handen in je schoot, jouw handenpaar, dat streelde, mij warme veiligheid bood. Wat zijn zij nu gerimpeld, doorploegd, met wasse schijn, de kracht eruit gevlogen, dat het nu zo moet zijn !
Och konden handen spreken, 'n jaar was niet genoeg, om te verhalen van sjouwen en gezwoeg. "Mens werk "gegrift in handen, zij vielen nimmer stil. Nu is de tijd gekomen,zo is het goed, het is God's wil.
Je belde mij, hoopvol gestemd. Tegen beter weten in. 't Niet geloven 't Niet begrijpen de ontkenning. 't Gaat wel over, toch ?! 't Gaat wel weer. Bij haar ging het toch ook over ! 'k Zie haar weliswaar niet zo vaak meer, maar toch ! 'k Denk:" Mijn God, niet zij ! "Ja "zegt ze met verstikte stem. "Het is niet anders." Wat moet ik !? 't Gaat goed, nou ja af en toe die pijn. Soms ondraaglijk, stoot ze eruit. 'k Blijf vechten! Mijn man, mijn kinderen. Hoe, wat, waar, waarom ? Hoelang denk je dat ik nog krijg ? Ik zit met de mond vol tanden. De stilte valt plotseling. Bijna fluisterend zegt ze: "Dag lieverd, bedankt voor je luisterend oor. Ik kan niets meer uitbrengen. Mijn hart breekt. Inwendig gil ik: "Die rotkanker !!
Oh Christuskind geboren in dat verre land waar is er nu weer een bestand, die van Uw komst hier op aarde een farce maakt, zonder enige waarde
************
De wapens worden neergelegd, in deze stille nacht, dan barst de hel weer los, de vrede ruw verkracht. En het houdt niet op, het duurt maar voort, d 'onschuldige mens wordt wreed vermoord.
************
Men wenst elkaar in deze nacht, vrede en welbehagen, maar, de stellingen blijven wel bemand, om elkaar te belagen
************
Daar ligt gij dan Oh mensnekind, liefhebbend vijand en vrind. Had Uw komst hier op aarde nog wel zin, gelooft de mensheid er nog in ?
************
Toch blijven wij hopen oh mensenzoon, zegen het huis waarin ik woon. Maak week de harten, laat liefde regeren, Gij zijt de enige, die het tij kan keren..
************
Laat in deez' nacht vrede in onze harten dalen, dan zullen wij het eind der tijden zeker halen. Vernietig het kwaad, dat in ons leeft, red ons, want de aarde beeft. ************
Dag blonde duin, met je zilv' ren kruin, de zon in de azuren lucht beschijnt het puin, dat ik van het leven had gebrouwen; ik laat het jou, ik wil een nieuwe woning bouwen
Jouw zalige rust ze deed me goed,ik wil haar blijven koesteren, máár als het moet. als het niet anders kan,ja, dán zal ik gaan om de anderen te ontmoeten, die mij zullen helpen; hen begroeten.
Het zal worden een huis van liefde, stilte en geluk, één huis voor ons allen, het mag niet stuk. De vrede, die er heersen zal, wil ons omarmen, geheel en al. Delen met elkaar het huis van het leven, het zal ons uiteindelijk het eeuwige geven.
Wij zijn zo moe, kunnen niet meer; verdedigden ons, keer op keer. Was onze liefde niet spontaan en hebben wij verkeerd gedaan ?!
**********
Wat liefde is dat weten zij ! De onze draagt daar niet toe bij. Wij gaven al wij hadden aan elkaar; de wereld tolereert 't niet, dat is maar al te waar.
**********
Was onze liefde goud gebleken, van ´t gangbare mag niet worden afgeweken Liefde voor elkaar, is dat dan raar ! Och nee, maar gaat het om een vriendenpaar. Nou dan is het zonneklaar !
I dreamed I was in heaven and saw the days,all seven. The seven days of every week, the weeks of every year. All years of my restless life, I saw them clear, so clear.
********
I saw my faults, my ups and downs and couldn't change one hour; but the Lord, he smiled at me, intensive, full of power.
********
His eyes were filled with love. He gently called my name, and I, I couldn't say a word my heart was full of shame.
In worstelend ontwaken uit diepe duisternis, ontwarend, van bloeddoorlopen ogen, ´t schemerig licht en het pijnlijk wit, dat overweldigt, overal is. ********** Het wit bedreigt, benauwt, paniek ! Het wekt hem weer tot leven, het leven, dat hij niet verkiest, zijn geest heeft het allang begeven *********** De mallemolen wéér in volle gang, hij wil geen passagier meer wezen. Het verdriet het knaagde reeds te lang, de dood verlost, niets te vrezen ***********
Weer is het niet gelukt, wreed wil men hem behouden,of, zou hem dat gebaar, die hand, die kus, die hij zo node heeft gemist, dan toch nog zijn gegeven ? ************
Oh, dwaze moeder, wat doet het pijn, jou daar te zien lijden op dat grote plein, Daar, waar het leven niet stil blijft staan, steeds kom je weer, ik ben met jouw lotbegaan.
Je wanhoop, je stille verdriet,'t knaagt aan mij, of ik wil of niet. Mijn tanden knarsen, het lijf vol agressie, mijn God komt er dan nooit een einde aan de pressie, de tirannie, niemand ontziend, vernietigend je kinderen,man, of vriend.
Hoe bewonder ik jou en je lotgenoten, het waren niet jouw kinderen, die bloed vergoten. Zij namen hun leven, van machtswellust dronken, namen het leven dat jij, dwaze moeder, je kind had geschonken.
Hou vol je stille strijd en protest, verwijder het gezwel uit Argentinië 's nest. Laat in jouw land de zon weer stralen en vernietig de laarzen, die het lot bepalen. Geef Argentinië 's kinderen weer nieuwe moed. Mijn God, dwaze moeder hou vol het komt weer goed.
(Dit gedicht heb ik geschreven n.a.v. de toestand in dat land indertijd Er is echter nog steeds geen recht geschied, vandaar !'