Wij zijn zo moe, kunnen niet meer; verdedigden ons, keer op keer. Was onze liefde niet spontaan en hebben wij verkeerd gedaan ?!
**********
Wat liefde is dat weten zij ! De onze draagt daar niet toe bij. Wij gaven al wij hadden aan elkaar; de wereld tolereert 't niet, dat is maar al te waar.
**********
Was onze liefde goud gebleken, van ´t gangbare mag niet worden afgeweken Liefde voor elkaar, is dat dan raar ! Och nee, maar gaat het om een vriendenpaar. Nou dan is het zonneklaar !
I dreamed I was in heaven and saw the days,all seven. The seven days of every week, the weeks of every year. All years of my restless life, I saw them clear, so clear.
********
I saw my faults, my ups and downs and couldn't change one hour; but the Lord, he smiled at me, intensive, full of power.
********
His eyes were filled with love. He gently called my name, and I, I couldn't say a word my heart was full of shame.
In worstelend ontwaken uit diepe duisternis, ontwarend, van bloeddoorlopen ogen, ´t schemerig licht en het pijnlijk wit, dat overweldigt, overal is. ********** Het wit bedreigt, benauwt, paniek ! Het wekt hem weer tot leven, het leven, dat hij niet verkiest, zijn geest heeft het allang begeven *********** De mallemolen wéér in volle gang, hij wil geen passagier meer wezen. Het verdriet het knaagde reeds te lang, de dood verlost, niets te vrezen ***********
Weer is het niet gelukt, wreed wil men hem behouden,of, zou hem dat gebaar, die hand, die kus, die hij zo node heeft gemist, dan toch nog zijn gegeven ? ************
Oh, dwaze moeder, wat doet het pijn, jou daar te zien lijden op dat grote plein, Daar, waar het leven niet stil blijft staan, steeds kom je weer, ik ben met jouw lotbegaan.
Je wanhoop, je stille verdriet,'t knaagt aan mij, of ik wil of niet. Mijn tanden knarsen, het lijf vol agressie, mijn God komt er dan nooit een einde aan de pressie, de tirannie, niemand ontziend, vernietigend je kinderen,man, of vriend.
Hoe bewonder ik jou en je lotgenoten, het waren niet jouw kinderen, die bloed vergoten. Zij namen hun leven, van machtswellust dronken, namen het leven dat jij, dwaze moeder, je kind had geschonken.
Hou vol je stille strijd en protest, verwijder het gezwel uit Argentinië 's nest. Laat in jouw land de zon weer stralen en vernietig de laarzen, die het lot bepalen. Geef Argentinië 's kinderen weer nieuwe moed. Mijn God, dwaze moeder hou vol het komt weer goed.
(Dit gedicht heb ik geschreven n.a.v. de toestand in dat land indertijd Er is echter nog steeds geen recht geschied, vandaar !'
Het wordt donker. Ik vrees de avond en verafschuw de nacht. Je ademt heel zwak nog, ik ben bang voor het afscheid.
Mijn handen zoeken de jouwe, ik vind ze en bemerk de kilheid, alsof het einde al in zicht is
Ik wanhoop, stik bijna in verdriet, Hoe moet het nu verder ? Mijn hart schreeuwt: "Ik kan je niet missen, blijf hier, dichtbij me." De tranen vallen drupsgewijs.
Nog niet, mijn God, nog niet !
Je was zo onrustig en nu lig je stil. Je ademhaling zegt me: "Nog even." Dan is het onvermijdelijke daar. Met jou vervliegt ook mijn leven.
Eenzaam sjokt hij door de straten, de regen deert hem nauwelijks nog. Gekromde rug, vechtend tegen tranen. Rillend van de kou, hongerig en hoestend sleept hij zich voort. Zijn schamele bezit, in plastic tassen zeult hij met zich mee. Op weg naar zijn maten, onder de oude brug. Bacchus aanbidders allemaal. Hijgend staat hij een ogenblik stil, grijpt naar de fles en giet zich vol. Met zijn smoezelige hand veegt hij de druppels van zijn kin De alcohol doet wonderen. Hij versnelt zijn pas. Daar is de brug in nevelen gehuld. Ontwaart met vochtige ogen nu ook zijn maten. Op zoek naar een beetje warmte, zijn thuis.
In je eigen vertrouwde hoekje staar je stil voor je uit. Alsof je aan het dromen bent over vervlogen, of nog resterende tijd. We worden langzaam ouder, veranderen dagelijks een ietsje meer Ons glanzend haar wordt doffer en ogen en oren willen ook niet zo best meer.
Maar onze harten kloppen nog even snel als wij elkaar aanraken en een kusje geven keer op keer.
Ik zit in mijn vertrouwde hoekje en denk aan tijden van weleer. Wat waren en zijn wij gelukkig samen, dat denk ik telkens weer.
Als ik haar vanuit mijn ooghoeken bekijk, dan zie ik hoe langzaam haar hoofd knikkebolt. Ik glimlach vertederd en denk: "Ach laat haar maar." Een schoonheidsslaapje kan geen kwaad..
Aan haar rustige ademhalen merk ik dat ze slaapt. Mijn God, dat lieve gezicht, die tedere handen. Stilletjes vloeien mijn tranen, want het afscheid komt eraan. Zal zij of zal ik, het eerste gaan ?