Oh, dwaze moeder, wat doet het pijn, jou daar te zien lijden op dat grote plein, Daar, waar het leven niet stil blijft staan, steeds kom je weer, ik ben met jouw lotbegaan.
Je wanhoop, je stille verdriet,'t knaagt aan mij, of ik wil of niet. Mijn tanden knarsen, het lijf vol agressie, mijn God komt er dan nooit een einde aan de pressie, de tirannie, niemand ontziend, vernietigend je kinderen,man, of vriend.
Hoe bewonder ik jou en je lotgenoten, het waren niet jouw kinderen, die bloed vergoten. Zij namen hun leven, van machtswellust dronken, namen het leven dat jij, dwaze moeder, je kind had geschonken.
Hou vol je stille strijd en protest, verwijder het gezwel uit Argentiniƫ 's nest. Laat in jouw land de zon weer stralen en vernietig de laarzen, die het lot bepalen. Geef Argentiniƫ 's kinderen weer nieuwe moed. Mijn God, dwaze moeder hou vol het komt weer goed.
(Dit gedicht heb ik geschreven n.a.v. de toestand in dat land indertijd Er is echter nog steeds geen recht geschied, vandaar !'
Het wordt donker. Ik vrees de avond en verafschuw de nacht. Je ademt heel zwak nog, ik ben bang voor het afscheid.
Mijn handen zoeken de jouwe, ik vind ze en bemerk de kilheid, alsof het einde al in zicht is
Ik wanhoop, stik bijna in verdriet, Hoe moet het nu verder ? Mijn hart schreeuwt: "Ik kan je niet missen, blijf hier, dichtbij me." De tranen vallen drupsgewijs.
Nog niet, mijn God, nog niet !
Je was zo onrustig en nu lig je stil. Je ademhaling zegt me: "Nog even." Dan is het onvermijdelijke daar. Met jou vervliegt ook mijn leven.
Eenzaam sjokt hij door de straten, de regen deert hem nauwelijks nog. Gekromde rug, vechtend tegen tranen. Rillend van de kou, hongerig en hoestend sleept hij zich voort. Zijn schamele bezit, in plastic tassen zeult hij met zich mee. Op weg naar zijn maten, onder de oude brug. Bacchus aanbidders allemaal. Hijgend staat hij een ogenblik stil, grijpt naar de fles en giet zich vol. Met zijn smoezelige hand veegt hij de druppels van zijn kin De alcohol doet wonderen. Hij versnelt zijn pas. Daar is de brug in nevelen gehuld. Ontwaart met vochtige ogen nu ook zijn maten. Op zoek naar een beetje warmte, zijn thuis.
In je eigen vertrouwde hoekje staar je stil voor je uit. Alsof je aan het dromen bent over vervlogen, of nog resterende tijd. We worden langzaam ouder, veranderen dagelijks een ietsje meer Ons glanzend haar wordt doffer en ogen en oren willen ook niet zo best meer.
Maar onze harten kloppen nog even snel als wij elkaar aanraken en een kusje geven keer op keer.
Ik zit in mijn vertrouwde hoekje en denk aan tijden van weleer. Wat waren en zijn wij gelukkig samen, dat denk ik telkens weer.
Als ik haar vanuit mijn ooghoeken bekijk, dan zie ik hoe langzaam haar hoofd knikkebolt. Ik glimlach vertederd en denk: "Ach laat haar maar." Een schoonheidsslaapje kan geen kwaad..
Aan haar rustige ademhalen merk ik dat ze slaapt. Mijn God, dat lieve gezicht, die tedere handen. Stilletjes vloeien mijn tranen, want het afscheid komt eraan. Zal zij of zal ik, het eerste gaan ?