Ik merk dat ik geleidelijk en heel onopvallend weer een depressieve periode aan het inglijden ben. Mijn hele leven heb ik daar al last van. Gelukkig kan ik de depressiviteit meestal op tijd herkennen en er iets aan doen. Medicatie is dan niet nodig. Eigenlijk is het zo, dat op het moment dat ik het zelf merk, zoals nu, ik er al inzit. Gaat je dan even de afgelopen tijd langs, ja dan zie je het komen. Waarom nu weer? Ik weet het niet. Meestal zijn de herfst en voorjaar mijn beruchte seizoenen. Is het warme en klamme weer dat energie vreet de oorzaak? Is het reizen in de gloeiende metro de oorzaak dat ik veel last heb en weinig kan doen? Is het het plaatsen van de grafsteen geweest, dat alles op gang bracht. Soms weet ik een antwoord, maar nu niet. Nu is het er gewoon. Ik werd me er opeens van bewust van dat het noemen van Jan's naam al een reden was om mijn tranen te laten komen. Nee, niet eens het noemen, soms was het denken aan, al voldoende. Jan's moeder belde gisteravond op om te vragen hoe het nu met mij ging. Ze weten dat ik slecht tegen warmte kan. Ze vertelde over de foto's van de grafsteen. Ze hadden een mooie foto uitgezocht en in het familiealbum geplakt. Zomaar kwam haar opmerking uit de lucht vallen, waarmee ze me weer aan het huilen bracht. Ja, zei ze, je hield veel van Jan nietwaar? Daar ging ik weer, tranen. Ze vond het erg om mij van streek te maken. Nu zakte het snel weg, anders dan in het verleden. Na twee jaar zouden de tranen zo ondertussen toch wel op mogen zijn? Nee hoor, ik heb er blijkbaar nog genoeg van. De week voor Jan's begrafenis huilde ik overdag helemaal niet. Er moest zoveel geregeld worden. Achteraf gezien was ik in shock. Maar zodra de lamp uitging 's avonds als ik op bed lag, dan begon het. Huilen, huilen, zo erg dat mijn maag zeer deed. Ik huilde mezelf in slaap. Huilen in de auto, huilen op straat, huilen in de winkel. Werd er ergens maar iets gezegd over Jan, dan was ik tranen. In de therapieperiode die vijf weken achterelkaar was, zat ik snotterend en met een doos zakdoeken naast mij te schrijven. De periode waarin ik het boekje over Jan schreef heb ik geloof ik, helemaal huilend doorgebracht. Was het verhaal klaar en kon ik het hardop lezen, dan moest ik zo nu en dan wel stoppen, maar het ging wel. Het werd zo langzamerhand gelukkig wel minder, want huilen kost heel veel energie. Die energie kon ik heus wel op andere manieren gebruiken.
Vorig jaar had ik veel problemen met muziek die mij aansprak. Jan's begrafenismuziek kon ik helemaal niet horen, want dan waren de waterlanders direct aanwezig. Maar ook muziek waaraan helemaal geen herinnering vastzat, veroorzaakte problemen. Soms was het de tekst, soms de muziek, soms alletwee. Snel ging dan de radio maar uit. Rond de Kerst was het weer mis. Toen de doos met kerstcd's tevoorschijn kwam heb ik een moeilijke tijd gehad. Blijkbaar roept deze muziek iets bij mij op. Wel merkte ik dat er steeds minder momenten waren waarop ik zat te huilen. Het was een soort aflopende lijn geworden. Maar nu, nu ik merk dat ik niet lekker in mijn vel zit, nu huil ik weer om de meest kleine dingen uit ons oude leven. Dingen die ik tegenkom, nu ik een beetje aan het opruimen ben, muntjes uit verschillende landen, een knoop. Opeens valt het verdriet weer als een blok bovenop me. Ik word zo moe van mijn eigen emoties die opspelen, ieder keer weer. Voor mij mag het nou wel eens afgelopen zijn, ik wil nu wel eens een periode niet huilend door het leven gaan. Ik heb het natuurlijk niet voor het zeggen, vroeger kon ik niet eens huilen, nu veel te veel. Lucht het op? Ook niet meer. Dat huilen moet gewoon maar eens stoppen. Punt.
|