Scheldend en flink mopperend loop ik door het huis. Boos ben ik, vooral boos op mezelf. Ik ben weer eens wat kwijt. Iets waarvan ik heel zeker weet dat ik het heb. Ik had het gekocht omdat ik het direct nodig had. Om het niet kwijt te raken had ik het op een voor de hand liggende plek neergezet. Nu zou ik het zeker goed gaan. En nu, nu kan ik het weer niet meer terugvinden. Na het halve huis op zijn kop gezet te hebben voel ik een soort paniek opkomen. Ik voel het in mijn armen, maag en aan mijn ademhaling die echt te hoog zit. Waar is dat ding!! Ik probeer mezelf kalm te laten worden en ga op de bank zitten. Wat is nu het handigste om te doen. Laat ik maar opnieuw beginnen bij de voordeur. Ligt het daar niet dan maar stapsgewijs door het hele huis heen. Vooral alles op mijn gemak bekijken, net zo lang tot ik het gevonden heb.
Deze paniek is iets nieuws. Ik ben mijn hele leven al dingen kwijt, maar daar maakte ik me totaal niet druk over. Ik wist dat het in huis was en het kwam toch wel weer boven water. Dat gebeurde ook altijd en dus was iets kwijtraken geen enkel punt voor mij. Slordig als ik ben, gebeurde dat regelmatig. Het was alleen lastig als ik iets kwijt was, wat ik direct moest hebben. Bleef het voorwerp spoorloos, nou dan moest er iets anders verzonnen worden.
Het slopen in huis van Jan, in het verleden hielp mij niet echt om minder slordig te zijn. Door zijn verzamelen en stapelen was er voor mij helemaal geen reden meer om netjes alles op te ruimen. Hij was zelf extreem netjes, niet slordig of zo. Hij had voor alles zijn vaste plaatsen. Bij hem was nooit iets weg, hij was nooit iets kwijt. Hij ergerde zich geweldig aan mij, bij wie dat iedere keer weer gebeurde. In die tijd wist ik meestal wel ongeveer waar iets was. In deze stapel, op de tafel, in de keuken. De exacte plaats mocht dan even een blanco blad zijn, echt weg was het voor mijn gevoel niet.
Dat gevoel van vertrouwen is nu weg. Vaak heb ik echt geen idee waar iets gebleven is. Soms twijfel ik eraan of ik het überhaupt wel mee naar binnen genomen heb. De afgelopen periode ben ik regelmatig teruggegaan naar de auto om te kijken of ik de autosleutel wel uit het contact gehaald had. Ik kon dan de sleutel niet vinden in mijn tas. Zo ben ik op zoek geweest naar van alles: portemonnee, sleutels, handtas, pasjes, zonnebril, agenda, sportschoenen, ga maar door. Ik probeer alles op vaste plaatsen te houden omdat ik anders van de ene paniek naar de andere ga. Soms doe je dingen heel onbewust. Je hebt de handen niet vrij en je laat de sleutel in je tas zakken of in je jaszak. Die sleutel moet ik bij binnenkomst direct op de goede plaats leggen want anders kan ik hem echt niet meer vinden en is de paniek weer daar! Zo zoek ik maar door, moe van mezelf. Moe om iedere keer weer iets kwijt te zijn.
Ik merk dat ik geleidelijk en heel onopvallend weer een depressieve periode aan het inglijden ben. Mijn hele leven heb ik daar al last van. Gelukkig kan ik de depressiviteit meestal op tijd herkennen en er iets aan doen. Medicatie is dan niet nodig. Eigenlijk is het zo, dat op het moment dat ik het zelf merk, zoals nu, ik er al inzit. Gaat je dan even de afgelopen tijd langs, ja dan zie je het komen. Waarom nu weer? Ik weet het niet. Meestal zijn de herfst en voorjaar mijn beruchte seizoenen. Is het warme en klamme weer dat energie vreet de oorzaak? Is het reizen in de gloeiende metro de oorzaak dat ik veel last heb en weinig kan doen? Is het het plaatsen van de grafsteen geweest, dat alles op gang bracht. Soms weet ik een antwoord, maar nu niet. Nu is het er gewoon. Ik werd me er opeens van bewust van dat het noemen van Jan's naam al een reden was om mijn tranen te laten komen. Nee, niet eens het noemen, soms was het denken aan, al voldoende. Jan's moeder belde gisteravond op om te vragen hoe het nu met mij ging. Ze weten dat ik slecht tegen warmte kan. Ze vertelde over de foto's van de grafsteen. Ze hadden een mooie foto uitgezocht en in het familiealbum geplakt. Zomaar kwam haar opmerking uit de lucht vallen, waarmee ze me weer aan het huilen bracht. Ja, zei ze, je hield veel van Jan nietwaar? Daar ging ik weer, tranen. Ze vond het erg om mij van streek te maken. Nu zakte het snel weg, anders dan in het verleden. Na twee jaar zouden de tranen zo ondertussen toch wel op mogen zijn? Nee hoor, ik heb er blijkbaar nog genoeg van. De week voor Jan's begrafenis huilde ik overdag helemaal niet. Er moest zoveel geregeld worden. Achteraf gezien was ik in shock. Maar zodra de lamp uitging 's avonds als ik op bed lag, dan begon het. Huilen, huilen, zo erg dat mijn maag zeer deed. Ik huilde mezelf in slaap. Huilen in de auto, huilen op straat, huilen in de winkel. Werd er ergens maar iets gezegd over Jan, dan was ik tranen. In de therapieperiode die vijf weken achterelkaar was, zat ik snotterend en met een doos zakdoeken naast mij te schrijven. De periode waarin ik het boekje over Jan schreef heb ik geloof ik, helemaal huilend doorgebracht. Was het verhaal klaar en kon ik het hardop lezen, dan moest ik zo nu en dan wel stoppen, maar het ging wel. Het werd zo langzamerhand gelukkig wel minder, want huilen kost heel veel energie. Die energie kon ik heus wel op andere manieren gebruiken.
Vorig jaar had ik veel problemen met muziek die mij aansprak. Jan's begrafenismuziek kon ik helemaal niet horen, want dan waren de waterlanders direct aanwezig. Maar ook muziek waaraan helemaal geen herinnering vastzat, veroorzaakte problemen. Soms was het de tekst, soms de muziek, soms alletwee. Snel ging dan de radio maar uit. Rond de Kerst was het weer mis. Toen de doos met kerstcd's tevoorschijn kwam heb ik een moeilijke tijd gehad. Blijkbaar roept deze muziek iets bij mij op. Wel merkte ik dat er steeds minder momenten waren waarop ik zat te huilen. Het was een soort aflopende lijn geworden. Maar nu, nu ik merk dat ik niet lekker in mijn vel zit, nu huil ik weer om de meest kleine dingen uit ons oude leven. Dingen die ik tegenkom, nu ik een beetje aan het opruimen ben, muntjes uit verschillende landen, een knoop. Opeens valt het verdriet weer als een blok bovenop me. Ik word zo moe van mijn eigen emoties die opspelen, ieder keer weer. Voor mij mag het nou wel eens afgelopen zijn, ik wil nu wel eens een periode niet huilend door het leven gaan. Ik heb het natuurlijk niet voor het zeggen, vroeger kon ik niet eens huilen, nu veel te veel. Lucht het op? Ook niet meer. Dat huilen moet gewoon maar eens stoppen. Punt.
Sinds ongeveer juli 2008 sta ik op de lijst voor een maatje. Een maatje is een initiatief van Pameijer. Ik zoek een persoon, maakt niet uit man of vrouw, jong of oud, van wie ik het maatje kan worden. Samen dingen gaan doen op gewoon maatjesbasis. Na een uitgebreid intakegesprek zit in de bak en wacht op de andere persoon. Die persoon moet net zoals ik een aantal dingen leuk vinden. Naar een museum of een tentoonstelling, zomaar de stad in en wat drinken, samen dingen doen, dingen die ik in mijn eentje niet doe. De zomaar even wegs. Ik mis ze, die uitjes naar een museum of tentoonstelling. Jan hield er niet van en ons leven was zo druk, dat ik niet eens de gelegenheid ervoor zou hebben gehad om dit te gaan doen. Maar nu komt de kriebel weer naar boven. Ik zou graag weer eens naar een tentoonstelling gaan, maar met twee is het gewoon veel leuker dan alleen. Je kunt lekker tegen elkaar commentaar geven. Ik gedraag me als ik alleen ben als een mummelend oud vrouwtje, want dat is wat ik dan ga doen.. Verschillende keren heb ik nu al gebeld, maar het verloopt nog niet succesvol. Bij mij is de harde eis niet-rokend er bij gekomen en dat beperkt. De medewerkers hebben het ook maar te doen, met de mensen die zich aanmelden. Gebeurt dat niet, nou dan kan ik lang wachten. Soms denk ik het het ook maar goed is, dat het wat langer duurt. Ik heb nu ook meer de gelegenheid om met mezelf in het reine te komen. Jan speelt nu bijna twee jaar na zijn dood niet meer zon allesoverheersende rol in alles. Hij staat niet op een zijspoor, maar is meer een extra wagon geworden, onderdeel van mijn levenstrein. Hij is locomotief af. In april dit jaar is daar opeens het telefoontje van mijn contactpersoon. Ze denken dat ze voor mij een maatje gevonden hebben. Iemand die net als ik van kunst houdt, van musea, van tentoonstellingen, van zomaar even weg en die ook rookvrij hoog in het vaandel heeft. Ik ben reuze nieuwsgierig naar de persoon. Na het kennismakingsgesprek zijn we samen een keer op pad gegaan. Dicht bij huis om te kijken of het echt klikt. Op ons gemak door het oude Delfshaven slenteren, bij iedere galerie naar binnen gluren, werk van Pablo Rueda Lara van dichtbij bekijken en lekker samen op een stoeltje een heerlijk Italiaans ijsje eten. Ik geniet van dit kleine. Deze middag is als een geschenk van mijn maatje; maatje Marianne.
Niet iedere dag denk ik aan mijn kinderen. Soms zijn ze helemaal uit beeld maar op andere momenten zijn ze zo dichtbij dat ik bijna verwacht ze te horen binnenkomen. Dat laatste kan helemaal niet, want beiden zijn als baby overleden. Ik heb me wel eens afgevraagd wat voor vader en moeder we geweest zouden zijn. Ik heb ze dan wel op deze wereld gezet, maar Jan zou de verzorgende vader geweest zijn. Hij zou ze zo bemoederd, verwend en van ze gehouden hebben dat ze zich bedolven zouden hebben gevoeld met liefde.
Hij kon intens haten, maar ik heb niemand meegemaakt in mijn omgeving die zo van zijn kinderen gehouden zou hebben als hij. Hij voelde zich een geamputeerd mens toen beiden overleden, hij is er ook nooit los vankomen en sprak iedere dag over ze. Deed hij dat een dag niet, dan voelde hij zich schuldig. Maar ik dan? Voelde ik ook die grote liefde voor hen zoals hun vader? Had ik niet het idee dat ik drie kinderen had, zo nu en dan?
Nu, na zoveel jaren na hun dood weet ik eigenlijk nog steeds niet, hoe ik precies tegenover hen sta. Door beiden heb ik lang in het ziekenhuis gelegen, heb ik problemen met mijn nieren, bij kou doen de verschillende infuusplekken op mijn polsen zeer en als ik voor een bloedafname in het ziekenhuis kom, kijkt de analiste eerst eens naar mijn arm en zegt dan voorzichtig: u bent wel vaak geprikt hè? Maar de toon zegt: ben je verslaafd geweest en moet ik oppassen? Ik zeg gewoon niets, ik hoef me niet te verantwoorden. Na de eerste bevalling mocht ik niet afvallen en na de tweede ging het niet meer. Toen bleef ik jo-jo-en. Ik heb zowel een gewone bevalling als een kleizersnede meegemaakt en toch kan ik er niet over spreken met anderen die moeder geworden zijn, Niet omdat ik het niet zou kunnen, maar ze weten dat ik geen kinderen heb, dus tegen mij spreken ze niet over hun bevalling, het is immers geen gedeelde emotie.
Hoe zou ik me gevoeld hebben als beiden nog wel geleefd hadden en we met z'n drieën bij het graf van hun vader gestaan hadden. Het is iets wat je kinderen niet zou willen aandoen en toch gebeurt het. Nu stond ik er alleen. In het open graf van hun vader dwarrelden de schelpen neer, met hun naam erop.
Je kunt je eigenlijk niet voorstellen wat voor mensen het geworden zouden zijn, op wie ze hadden geleken, wat hun hobby's waren, wat kun karakter was. Dat is het mooie van je kinderen zien opgroeien, van een baby zie je het een mens met een eigen wil en eigen persoonlijkheid worden. Ontstaan uit twee mensen, maar toch helemaal zichzelf.
Dat stuk is wat ik erg gemist heb. Ik ben nieuwsgierig hoe ze nu geweest zouden zijn. Het leven wat ze in huis gebracht zouden hebben. Het volwassen worden en de deur uitgaan.
Het is niet gebeurd. Bij de notaris moest ik drie overlijdensactes op tafel leggen. Die van een vader en zijn beide zoons. Op dat moment voelde ik me erg alleen, want dit was wat er was overgebleven van mijn gezin.
Ik denk niet iedere dag aan de kinderen, dat zou ook niet goed zijn voor mij. Het enige bewijs dat ze er waren zijn de foto's, de akten en hun plekje op het kerkhof. Hoe onduidelijk soms mijn eigen gevoel over de kinderen is en hoe lang ze soms uit beeld zijn: het doet niets af aan het feit dat ze er waren, mijn kinderen. Ik was hun moeder.