O, Als ik dood zal , dood zal zijn
kom dan en fluister iets liefs,
mijn bleeke oogen zal ik opslaan
en ik zal niet verwonderd zijn.
En ik zal niet verwonderd zijn;
in deze liefde zal de dood
alleen een slapen, slapen gerust
een wachten op u, een wachten zijn.
Jan Hendrik Leopold.
20-07-2015
Zelfportret
Veel kunstenaars hebben zichzelf vastgelegd op het doek en op de glazen plaat. Het zelfportret dat ik hier weergeef is vervaardigd door Willem de Zwart 18 mei 1862 in Den Haag geboren en in deze plaats overleden op 11 december 1931. Men rekent hem tot een impressionistisch kunstenaar, die landschappen, stadsgezichten, portretten en stillevens sc hilderde. Vanwege zijn kleurgebruik is hij veel meer een Amsterdamse impressionist en niet voor niets noemde men hem de Haagse Breitner.
Verwacht hier geen uitgebreid verhaal over het leven van deze kleine meester; ik wil me beperken tot de belangrijkste gebeurtenissen in het vrij lange leven van Hoekstra. Hij werd op 4 september 1906 in Den Haag geboren die met gedichten debuteerde in het literaire tijdschrift De Vrije Bladen in het jaar 1933. Vrij kort daarna verschenen de bundels Het ongerijmde leven uit 1940 en Amorosa uit 1945. Hij publiceerde ze onder zijn pseudenimen Victor la Chaste. Op een ironische wijze schrijft hij over grote onderwerpen als liefde, menselijkheid en romantiek en hij gebruikt in zijn gedichten de dagelijkse omgangstaal. Opvallend in zijn dichtwerk is zijn weemoed, bitterheid, maar ook humor. Tijdens de oorlogsjaren liet hij samen met Halbo C.Kool het illegale Vrij Nederlands Liedboek verschijnen. Naast gedichten voor volwassenen schreef hij ook voor kinderen o.a. Het verloren schaap en Rijmpjes en versjes uit de nieuwe doos. In 1972 kreeg hij eindelijk waardering voor zijn gehele oeuvre in de vorm van de Constantijn Huygensprijs. 15 april 1988 overleed de dichter in Amsterdam.
Als daggedicht kies ik deze keer een gedicht van Han G.Hoekstra, over wie nog niet zo lang een biografie is verschenen geschreven door Joke Linders & Janneke van der Veer.
Het dorpsmeisje
Ze kwam uit een klein dorp, ergens verloren tusschen weilanden en verweerde dijken. En van haar moeder wist elk van te voren, dat zij niet lang meer naar haar kind zou kijken.
De boer zag voor zich toen zij werd geboren, hij had een zoon gehoopt, maar liet niets blijken, ze speelde met de anderen tusschen 't koren: Men vond haar op heur doode moeder lijken.
En spoedig raakte zij van hen vervreemd. Soms kon zij in den late avond staan, als een die, luisterend, een stem verneemt, maar niet de duist're herkomst kan bepalen.
Een zwoelen zomer is zij weggegaan, haastig, als om een schade in te halen.