KLAAGLIED VAN DE RUPEL
Hoelang nog zal mijn bochtig lijf
Het spel van eb en vloed verdragen
Die mij geen stonde rust verleent
Tussen de schorren en de hoge dijken.
Mij voedt geen bron, geen wijdse plas
Terwijl ik elke dag mijn kinderen laaf
Van Mechelen tot in ’t land van Lier,
Van Brussel tot in Leuven.
In ’t keurslijf heeft men mij gedrongen
Langs Rumst tot Rupelmonde.
De klei die ik hier achterliet
Tot klei vermalen en gekneed.
Troost komt na de winterdagen
Opstijgend uit het wuivend riet.
Gejubel voor de nieuwe lente
Van blauwborst en de karekiet.
Gij die nu aan mijn oever staat,
Help mij mijn lot te dragen.
Werp mij uw groet, die ‘k eeuwig zal bewaren
Zolang ik eb en vloed nog moet verdragen.
|