De regering wil 800 miljoen bezuinigen op de AWBZ. Zij wil o.a. de AWBZ alleen nog toegankelijk maken voor de meest kwetsbaren in onze samenleving, zoals mensen met ernstig regieverlies of mensen met een ernstige, invaliderende aandoening of beperking. Daarbij wil men ook participatie als doelstelling uit de AWBZ schrappen. Per Saldo is geschokt over deze maatregelen. Deze ingreep raakt niet de kern van de kostenstijging en er wordt voorbijgegaan aan een hele grote groep mensen die het pgb keihard nodig hebben om te leven en te overleven!
Denk aan jongeren (al dan niet met een psychiatrische problematiek) die dagelijks begeleiding nodig hebben.
Denk ook aan gezinnen waar kinderen met forse beperkingen opgroeien, waarbij specifieke deskundigheid vereist is en ouders al jaren zwaar overbelast zijn. De inzet van het pgb is vaak plaatsgebonden en op speciale momenten van de dag. Hele gezinnen blijven overeind door deze begeleiding op maat. Dit zijn geen kinderen die intramuraal behoren te wonen, die horen thuis bij hun ouders!
Per Saldo verzet zich tegen de plannen van het kabinet. Daarom verzamelen wij voorbeelden en verhalen uit de praktijk waaruit blijkt dat de maatregelen onacceptabel zijn.
Op de homepage van Per Saldo (www.pgb.nl) kunnen budgethouders a.d.v. twee vragen aangeven wat deze plannen voor effect gaan hebben op hun leven.
Wat is een persoonlijkheidsstoornis? Een persoonlijkheidsstoornis is algemene term voor een star patroon van persoonlijkheidstrekken, waardoor het individu onvoldoende in staat is zijn gedrag aan te passen aan wisselende omstandigheden. Dit heeft leidt tot omvangrijke en terugkerende problemen in relaties, werk en sociale leven functioneren. De persoon in kwestie voelt vaak niet meer de vrijheid om flexibel te reageren op de eisen van alledag. Het denken en waarnemen kunnen daarbij sterk gekleurd zijn. Zo kunnen vervormingen ontstaan in de wijze waarop iemand kijkt naar zichzelf en zijn omgeving. De beleving en uiting van gevoelens kunnen eveneens verstoord zijn, zoals bijvoorbeeld bij sterk wisselende of te intense emoties. Vaak gaan zulke verstoringen samen met terugkerende moeilijkheden in de beheersing van de eigen impulsen. Alle mensen met persoonlijkheidsstoornissen ervaren moeilijkheden in contact met anderen en lopen vaak vast op verschillende terreinen van hun leven.
DSM IV criteria persoonlijkheidsstoornis In de DSM-IV zijn 11 verschillende persoonlijkheidsstoornissen opgenomen. De criteria waaraan voldaan moet worden voldaan om de diagnose persoonlijkheidsstoornis te mogen stellen zijn:
A.
Een duurzaam patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen die duidelijk binnen de cultuur van betrokkene afwijken van de verwachtingen. Dit patroon wordt zichtbaar op twee (of meer) van de volgende terreinen:
(1)
cognities (dat wil zeggen de wijze van waarnemen en interpreteren van zichzelf, anderen en gebeurtenissen)
(2)
affecten (dat wil zeggen de draagwijdte, intensiteit, labiliteit en de adequaatheid van de emotionele reacties)
(3)
functioneren in het contact met anderen
(4)
beheersing van de impulsen
B.
Het duurzame patroon is star en uit zich op een breed terrein van persoonlijke en sociale situaties
C.
Het duurzame patroon veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen in het sociaal en beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen
D.
Het patroon is stabiel en van lange duur en het begin kan worden teruggevoerd naar ten minste de adolescentie of de vroege volwassenheid
E.
Het duurzame patroon is niet eerder toe te schrijven aan een uiting of de consequentie van een andere psychische stoornis
F.
Het duurzame patroon is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel (bijvoorbeeld drug, geneesmiddel) of een somatische aandoening (bijvoorbeeld schedeltrauma)
Ontstaan Er is geen eenduidige oorzaak; er is steeds sprake van een ingewikkeld samenspel van factoren.
1.
Biogenetische factoren Mensen verschillen in aanleg, in temperament en wilskracht.
2.
Sociale factoren Sociaal-culturele omstandigheden kunnen een bijdrage leveren aan het ontstaan van een persoonlijkheidsstoornis. Voorbeelden zijn: de inbedding van het gezin in de omgeving, de levensstandaard, gevolgen van emigratie en verschuivingen op de sociale ladder.
3.
Psychologische factoren Het verleden (geschiedenis) is van grote invloed op hoe iemand denkt, voelt en handelt, wat zijn of haar normen en waarden zijn, hoe hij of zij met zichzelf en anderen omgaat. Persoonlijkheidsstoornissen worden soms wel "'ontwikkelingsstoornissen" genoemd. Hiermee wordt bedoeld dat in iemands ontwikkeling van jong kind tot volwassene reeds problemen aanwijsbaar zijn. Soms houden deze verband met duidelijke trauma's als vroege verlatingen of seksueel misbruik. Ook kunnen er moeilijke gezinsomstandigheden zijn die hebben geleid tot onvoldoende veiligheid, aandacht, begrenzing of begeleiding. Het gebeurt ook wel dat zulke duidelijk aanwijsbare redenen ontbreken, en dat mensen toch een sterke onvrede met zichzelf en/of anderen hebben. Bij nader onderzoek blijkt dan bijvoorbeeld dat iemand zich zo sterk aan zijn omgeving heeft aangepast, dat hij vervreemd is geraakt van de eigen behoeften en gevoelens. Met als negatieve gevolgen: een negatief gevoel over zichzelf, depressiviteit, moeite met intieme relaties, eenzaamheidsgevoelens en/of zich gemakkelijk buitengesloten voelen.
4.
Organische factoren Sommige lichamelijke aandoeningen (bijvoorbeeld epilepsie of een schedeltrauma) kunnen een persoonlijkheidsstoornis veroorzaken.
Van diverse vormen van kindermishandeling is bekend welke negatieve gevolgen deze op lange termijn kunnen hebben. Dat geldt eigenlijk niet of nauwelijks voor schelden, de verbale vorm van geweld. De effecten daarvan op de psychische gezondheid zijn tot nu toe onbekend. Onderzoekers van de Harvard Medical School hebben daarom geprobeerd om via hun onderzoek te kijken hoe groot de impact is van verbaal geweld. Zij beschreven hun bevindingen in het American Journal of Psychiatry.
De onderzochte groep van 554 jongvolwassenen werd geworven via advertenties in de media. Aan hen werd ten eerste gevraagd naar negatieve jeugdervaringen. Ten tweede maten de onderzoekers via een zelfrapportage-vragenlijst of zij problemen vertoonden. Er werd gevraagd naar angsten, gevoelens van depressie en ernstige vijandigheid en kenmerken van dissociatie. Maar liefst 300 jongeren gaven aan een vorm van mishandeling te hebben meegemaakt. Bij 20 daarvan had de mishandeling langdurig en louter via woorden plaatsgevonden.
Ook kwamen diverse combinaties van vormen mishandeling voor, waardoor het via statistische analyses mogelijk werd om het effect van de afzonderlijke vormen van geweld en combinaties daarvan na te gaan. Uit de data van de onderzochte groep blijkt dat het meemaken van alleen verbale agressie bijdraagt tot de ontwikkeling van angsten, depressies en dissociatie. Het effect van verbale agressie is zelfs gelijk aan het meemaken van huiselijk geweld of seksueel misbruik buiten het gezin. De combinatie van twee soorten geweld (zoals uitgescholden worden + meemaken van huiselijk geweld) leidt tot een extreem negatief effect dat groter is dan de som der delen. Die combinatie voorspelt angst, depressiviteit en vooral dissociatieve kenmerken op latere leeftijd. Dissociatie is te zien als een manier van beschermen tegen angstaanjagende indrukken.
De onderzoeker stelde al eerder op basis van hersenscans vast dat ongunstige ervaringen, zoals schelden en beledigen, een verwoestende werking hebben. De gevolgen op het functioneren van de hersenen zijn uiterst negatief. Zie dit artikel.
Sommige kinderen worden geboren met een moeilijk temperament
Sommige kinderen worden geboren met een moeilijk temperament. Als ouders daar negatief op reageren, wordt een negatieve spiraal in gang gezet die leidt tot agressief gedrag. Door toch op een positieve manier met moeilijke kinderen om te gaan, is escalatie in de vorm van gedragsproblemen te voorkomen.
Dat stelt ontwikkelingspsycholoog Sannie Smeekens. Zij onderzocht welke factoren bepalend zijn bij het ontstaan van gedragsproblemen bij jonge kinderen en promoveert op dit onderzoek op 28 februari aan de Radboud Universiteit in Nijmegen.
Volgens Smeekens spelen ouders een belangrijke rol als het gaat om het ontstaan van agressief en destructief gedrag van jonge kinderen. Vooral negatieve interacties met de kinderen pakken verkeerd uit. Als voorbeelden hiervan worden genoemd: de kinderen afkraken, inperken of op alles wat gezegd wordt vijandig reageren.
Uit het onderzoek blijkt dat kinderen die voortdurend negatief worden benaderd een continu verhoogd cortisolgehalte hebben. En dat kan leiden tot achteruitgang van het immuunsysteem. Ook het geheugen van het kind zou minder goed functioneren door een continu teveel aan cortisol. Niet alleen negatieve omgang tussen ouder en kind voorspelt gedragsproblemen op latere leeftijd. Ook een gebrek aan steun van de ouder door de partner en problemen in de gehechtheid tussen ouder en kind op éénjarige leeftijd blijken voorspellers van gedragsproblemen.
De resultaten houden een pleidooi in voor vroegtijdige ouderbegeleiding. Die zou ingezet moeten worden wanneer een kind met een moeilijk temperament geboren wordt of wanneer de opvoeding door de ouders als moeilijk wordt ervaren. Immers, als de ouders tijdig een andere opvoedingsstijl aanleren, kunnen latere gedragsproblemen worden voorkomen. Deze ouders zitten vaak vast in een bepaald gedragsrepertoire. Ze zijn onmachtig om het anders te doen, maar kunnen dat wel leren.
Stress, angst of nervositeit tijdens de zwangerschap kan effect hebben op de ontwikkeling van de hersenen van het kind, ook wanneer het 20 jaar is. Dat blijkt uit onderzoek van de KU Leuven. Volgens de psycholoog Maarten Mennes kunnen deze kinderen mogelijk sneller afgeleid zijn. Of ze kunnen meer moeite hebben met taken waarbij de opdracht niet eenduidig is. Dramatisch noemt hij de situatie zeker niet. 'Maar toch is waakzaamheid geboden, zeker in drukke tijden waarin iedereen hard werkt en ook aanstaande moeders almaar langer werken.'
Meer dan twintig jaar geleden vulden zwangere vrouwen een vragenlijst in over de mate waarin ze zich nerveus, angstig of gestrest voelden. Bea Van den Bergh, psychologe aan de universiteiten van Tilburg en Leuven en verbonden aan de Vlaamse overheid, onderzocht daarna de peuters die uit die zwangerschappen waren geboren en stelde vast dat de kinderen van angstige moeders zelf ook onrustiger waren.
Het effect blijkt zich ook na bijna twee decennia nog voor te doen. Maarten Mennes stelde gisteren aan de KU Leuven zijn doctoraat voor, waarin hij concludeert dat deze kinderen als tieners en adolescenten anders functioneren bij het uitvoeren van bepaalde taken. Met name die taken waarbij ze zelf moeten beslissen welke strategie ze zullen volgen.
Hij testte dat uit in meerdere fasen. Om te beginnen schotelde hij 15-jarigen uit de onderzochte groep een taak voor waarbij de impuls om te handelen in de opdracht zelf vervat zat. Elke keer als de jongeren een vierkantje op een computerscherm zagen, moesten ze op een knop drukken. Verscheen er een cirkel, dan mochten ze niet drukken. De vierkanten waren in de meerderheid, waardoor ze in de verleiding kwamen om altijd te drukken.
'Kinderen uit de hoogangstige groep deden het hier niet beter of slechter dan kinderen van laagangstige moeders', zegt Mennes. Maar taken waarbij de impuls om te handelen vanuit henzelf moest komen, gaven wel verschil. Mennes: 'We gaven ze opdrachten waarbij ze meerdere dingen tegelijk moesten doen: bepaalde voorwerpen zoeken op een groot blad, onderwijl geluidjes tellend. Ze moesten hierbij zelf bepalen hoe ze best te werk gingen. Kinderen van hoogangstige moeders deden dit slechter: ze deden het trager, of maakten meer fouten, of vonden minder voorwerpen.'
In een volgende fase, op de leeftijd van 17, kregen de tieners opdrachten terwijl ze elektroden op hun hoofd geplaatst kregen, die de hersengolven in beeld brachten.
De jonge proefpersonen kregen een gokspel voorgeschoteld waarbij ze hun kansen moesten inschatten en in het geval van twijfel mochten passen. In dit spel moesten de jongeren zelf de beste strategie bepalen. Mennes: 'Waar de meeste mensen en de kinderen van laagangstige moeders passen, omdat ze hun kans laag inschatten, gokken de kinderen van de hoogangstige moeders toch. En omgekeerd: waar de meerderheid gokt, passen zij.'
Betekent dit dat ze het slechter doen? 'Dat is een beetje kort door de bocht, al zou je dat wel kunnen concluderen. Het geeft aan dat ze niet de optimale strategieën gebruiken om tot een beslissing te komen en tot actie over te gaan', zegt Mennes.
'Bovendien waren er bij deze taak ook verschillen in de hersengolven. Maar als we hen de taak met de vierkantjes en de cirkels opnieuw gaven, bleek er geen verschil. Deze fase bevestigde dus dat er wel degelijk een verband is tussen stress tijdens de zwangerschap en het functioneren van de hersenen. En dat we dit kunnen zien bij bepaalde opdrachten, die veronderstellen dat de betrokkene zelf keuzes maakt en strategieën bepaalt. Angst tijdens de zwangerschap heeft blijkbaar een specifieke invloed gehad op de ontwikkeling van de hersenen die zich onder meer laat zien bij het uitvoeren van bepaalde denkverrichtingen.'
Dat effect werd nog eens bevestigd in een derde fase, bij de jongeren die intussen 20 waren geworden. Mennes maakte hersenscans, die de specifieke hersenactiviteit in bepaalde zones in beeld brengt. 'We hadden verwacht om bij bepaalde complexere taken verschillen te zien in één specifieke zone, maar dat was niet het geval. Het gaat blijkbaar om een netwerk van zones.'
Kan dit ook tot leermoeilijkheden leiden? Mennes: 'Mogelijk wel. Deze kinderen kunnen mogelijk sneller afgeleid zijn. Of ze kunnen meer moeite hebben met taken waarbij de opdracht niet eenduidig is. Het gevolg is echter niet zo dramatisch dat je de kinderen er met het blote oog in een klas op kunt selecteren. Ik zeg wel eens: het is een proces dat voor variatie zorgt onder onze bevolking.'
'Maar toch is waakzaamheid geboden. Zeker in drukke tijden waarin iedereen hard werkt en ook aanstaande moeders almaar langer werken. Want het gaat misschien om minieme schade, maar ze doet zich bij de kinderen op zo'n jonge leeftijd voor dat ze de hele ontwikkeling beïnvloedt, ook op lange termijn. Dat proces is vermoedelijk onherstelbaar. Dus je kunt het maar beter proberen te voorkomen.'
Mennes verdedigde zijn doctoraat in de psychologie gisteren aan de Leuvense universiteit. Van den Bergh zet het onderzoek voort in Tilburg. Onderzoeksteams in Tilburg, Leuven en Londen zullen samen nagaan hoe prenatale stress en genetische kwetsbaarheid leiden tot gedrags- en gezondheidsproblemen later in het leven.
Persoonlijkheid kind voorspelt functioneren op latere leeftijd
In een internationaal onderzoek is een groep kinderen gedurende de leeftijd van 3 tot 23 jaar intensief gevolgd. Prof.dr. Marcel van Aken (Universiteit Utrecht), dr. Jaap Dennissen en dr. Jens Asendorpf (Humboldt-Universität, Berlijn) publiceerden de resultaten in het februarinummer van het wetenschappelijk toptijdschrift Journal of Personality.
Kinderen die op jonge leeftijd hun emoties inhouden (overgecontroleerde kinderen), blijken op 23-jarige leeftijd meer verlegen dan gemiddeld. En kinderen die op jonge leeftijd hun emoties vooral expressief tonen (ondergecontroleerde kinderen), gedragen zich op 23-jarige leeftijd agressiever dan gemiddeld. Uit het onderzoek blijkt verder dat over- en ondergecontroleerde jongens pas op een latere leeftijd zelfstandig gaan wonen dan gemiddelde jongens. Ook gaan overgecontroleerde jongens later dan gemiddeld een relatie aan. Ten slotte vinden over- en ondergecontroleerde jongens en meisjes later dan gemiddelde jongeren een parttime baantje.
Deze onderzoeksresultaten impliceren dat de vroege persoonskenmerken van kinderen een belangrijke rol spelen in hun verdere ontwikkeling. Persoonlijkheid is niet makkelijk te veranderen. Daarom is het volgens de onderzoekers van belang om de kinderen en hun omgeving te leren omgaan met deze eigenschappen en zo eventuele negatieve gevolgen vóór te zijn.
Publicatie: J.J.A. Dennissen, J.B. Asendorpf en M.A.G. van Aken, Childhood personality predicts long-term trajectories of shyness and aggressiveness in the context of demographic transitions in emerging adulthood, Journal of Personality 76, 67-99 (2008).
Ik zie elk dood vogeltje Omgaan met depressiviteit
In de serie Zorgen voor jezelf.
De toegankelijke en praktische boeken uit deze serie helpen mensen inzicht te krijgen in mogelijke oorzaken van veel voorkomende (gedrags)problemen, en geven handvatten om er zelf iets aan te doen.
De handzame boeken zijn een uitstekende bron van informatie voor mensen met deze klachten en voor hun omgeving. Zij kunnen zo - zelfstandig of met hulp van arts, therapeut, maatschappelijk werker of psycholoog - hun problemen aanpakken.
Ieder deel van de serie is geschreven door een of meer auteurs die op dat specifieke terrein deskundig zijn en in de praktijk ervaren zijn. De serie als geheel staat onder redactie van de psychologen Theo IJzermans en Jan Schouten.
Narcisme en de narcistische persoonlijkheidsstoornis
Persoonlijkheidsstoornissen
Narcisme en de narcistische persoonlijkheidsstoornis kunnen verholpen worden. Volgens Ingrid Holvoet, die een energetische therapie, LTA persoonlijke groei, ontwierp, is iemand die lijdt aan narcisme, niet verantwoordelijk voor dit gedrag. Een narcistisch iemand kan niet anders dan het gedrag vertonen dat hij of zij ten toon spreidt, omdat hij/zij tot narcisme gedwongen wordt door onbewuste programmeringen of patronen. Deze patronen zijn vanaf de geboorte aanwezig in het onderbewustzijn.
Over narcisme en de narcistische persoonlijkheidsstoornis kun je heel veel info vinden op het internet. Hier worden enkel een aantal voorbeelden beschreven van patronen die zich in het onderbewustzijn van een narcist kunnen bevinden. Door de aanwezigheid van deze patronen ontstaat narcisme. Met LTA persoonlijke groei worden deze patronen vernietigd. Onder de patronen zit een normale, empathische persoonlijkheid. Met de LTA methode kunnen we narcisme omvormen naar zelfverzekerd en toch bescheiden, liefdevol, empathisch gedrag.
Voorbeelden van patronen die narcisme veroorzaken. De narcist zit 'in' het patroon en kent alleen de werkelijkheid die hem door het patroon wordt opgelegd. Hij of zij kent geen enkele andere werkelijkheid.
'Met zichzelf bezig zijn, in niemand geïnteresseerd zijn, met de eigen dingen bezig zijn en de aandacht daar niet kunnen van lostrekken, voor niemand anders buiten zich interesse hebben.'
'De aandacht is bij zichzelf en uitsluitend bij zichzelf, kan zeer moeilijk de aandacht op een ander plaatsen, de aandacht is als het ware aan zichzelf vastgeplakt.'
'Alles uitsluitend waarnemen vanuit 1 gezichtshoek of gezichtspunt, namelijk de eigen egoïstische gezichtshoek. Totaal niet waarnemen vanuit een andere gezichtshoek. Zich geen enkel ander gezichtspunt dan het eigen gezichtpunt kunnen voorstellen of kennen. Alles en iedereen moet wijken voor dat gezichtpunt. Totaal geen besef of voorstellingsvermogen dat een ander een ander gezichtpunt zou kunnen hebben. Uitsluiten vanuit eigen visie denken en handelen.'
'Kan een ander niet begrijpen, kan alleen zichzelf begrijpen, kan zich alleen een belevingswereld voorstellen die hij of zij zelf kent.'
'Heeft totaal geen besef van wat een ander voelt of meemaakt, kan zich niet voorstellen dat iets voor een ander moeilijk kan zijn of dat een ander lijdt, heeft alleen maar besef van de eigen belevingswereld. Kan zich niet voorstellen dat een ander iets voelt of een eigen belevingswereld heeft of iets verlangt. Kan alleen aan eigen voldoening denken en een ander is daartoe een middel. Een ander is als het ware een gebruiksvoorwerp.'
'Het niet kunnen aanhoren als het tijdens een gesprek met meerdere mensen over een ander gaat, het moet over hem of haar gaan, weggaan uit de groep als niet alle aandacht naar hem/haar gaat.'
'Alles draait rond jou, jij bent het centrum, jij bent de belangrijkste' 'Jij bent God' 'Ze moeten voor je buigen' 'Jij bent de grootste, de anderen verzinken in het niets tegenover jouw grootheid' 'Gevoel van eigendunk, meerwaarde t.o.v. anderen' 'Je bent bewonderenswaardig, je bent zo speciaal, je bent zo anders dan anderen, je staat zo boven hen verheven.' 'Wat jij doet is zo perfect, zo goed, geen enkel ander kan daar zelfs maar van dromen, om te presteren en te creëren wat jij kan.'
'Ze moeten je prijzen, + een hunkeren naar het horen van bewonderende woorden. Indien de lovende woorden niet komen, totaal uit het veld geslagen zijn, denken niet mee te tellen. Daarna beginnen ruzie maken en de ander allerlei dingen verwijten. Zoals: je ziet mij niet graag, je ziet mij nog niet staan. Je hebt niets over voor mij. Of anders zich gekwetst terugtrekken en zichzelf beklagen. Zelfmedelijden. Fantasieën over hoe erg het leven wel is voor hem/haar, wat hij/zij allemaal moet doorstaan en hoe slecht de anderen wel zijn.'
'Je moet mooi zijn, je moet de beste zijn, je moet vooraan staan, je moet opvallen, iedereen moet je zien, willen de anderen overtroeven door ervoor te zorgen iets te hebben of te zijn dat beter is dan dat van de anderen'
'De aandacht naar zich toehalen in een groep of tijdens een gesprek met meerdere mensen. Door opvallend gekleed te gaan, of door opvallende dingen te zeggen, door een opvallende houding aan te nemen, door het hoge woord te voeren (ook als het over thema's gaat waar hij/zij zogoed als niets over weet)'
'De ganse wereld draait rond hem of haar, kan zich niet voorstellen dat een ander een andere bestaansreden zou kunnen hebben dan in functie van hem of haar te bestaan. Kan zich niet voorstellen dat een ander iets voor zichzelf zou willen, want immers, alles en iedereen bestaat in functie van hem of haar. Kan uitsluitend aan eigen behoeften en eigen voldoening denken.'
'Machtsvertoon, pronken met dure dingen, met dure kleding ...'
'Pronken met wat een ander juist niet heeft, om een ander de loef af te steken.'
Cognitieve gedragstherapie bij persoonlijkheidsstoornissen
Cursus Cognitieve gedragstherapie bij persoonlijkheidsstoornissen
18-uurs nacholingscursus VGCt
De nieuwste ontwikkelingen in de cognitieve gedragstherapie gaan steeds meer in de richting van laagdrempelige en kortdurende behandeling van cliënten met persoonlijkheidsstoornissen.
Eerstelijnspsychologen, GZ-psychologen, psychotherapeuten, psychiaters en klinisch psychologen, die cliënten met persoonlijkheidsstoornissen in behandeling hebben.
voorkennis
Basiskennis en ervaring met de gedragstherapie is gewenst.
doelstelling
Na afloop van de cursus is men vertrouwd met de modernste cognitief gedragstherapeutische technieken en kan men deze effectief inzetten in de eigen behandelpraktijk.
inhoud
de cognitieve therapie van Beck en de gangbare theorie over persoonlijkheidsstoornissen;
de diagnostiek van persoonlijkheidsstoornissen, met name SCID-II;
conceptualisering van een persoonlijkheidsstoornis: de cognitieve triade schema's, onderliggende opvattingen of strategieën en schemamodes;
de therapeutische relatie bij persoonlijkheidsstoornissen volgens J. Young;
schemaverandering;
terugvalpreventie;
AS-II cognitieve technieken voor schemawijziging en correctie van onderliggende opvattingen: guided imagery en positieve datalogboek historische test continuüm gedragsexperiment;
crisismanagement en het stellen van grenzen;
relatie AS-I en AS-II problematiek en consequenties voor de therapie;
de borderlinepersoonlijkheidsstoornis;
de narcistische persoonlijkheidsstoornis;
de zelfkwellende persoonlijkheidsstoornis;
de schizoïde en schizotypische persoonlijkheidsstoornis.
werkwijze
Presentaties, video- en audiodemonstraties, rollenspel, literatuurstudie. De cursus vindt éénmaal per maand plaats, zodat de deelnemers in de tussentijd kunnen oefenen met eigen casuïstiek.
accreditatie
GZ-psycholoog: tijdens de overgangsregeling geaccrediteerd
Bordeline, het is niets meer dan een hechtingsprobleem
BORDERLINE
Grenzen vervagen
Vanachter een gesloten deur
Gedachten plagen
De leegte heeft geen kleur
Het vullen van gaten
Met allerlei alternatieven
Je de wereld inpraten
Niemand leest je brieven
Emoties voelen
Begrijpen, delen
Weten wat mensen bedoelen
Wanneer ze met gevoelens spelen
De pijn een plek geven
Tussen het wit en zwart
Overleven
Want de wereld is hard
Er zijn geen grenzen meer
Het hoofd is dol
Niet plat dit keer
De aarde is hol.
Bordeline, het is niets meer dan een hechtingsprobleem waar mensen in meer of mindere mate last van kunnen hebben.
Het heeft vaak te maken met traumatische ervaringen in de jeugd die ervoor gezorgd hebben dat mensen zich niet of nauwelijks aan een ander kunnen hechten.
Dit werkt door in relaties, werk en de omgang met dieren.
Angst speelt een grote rol en het niet hechten komt voort uit die angst, want iets of iemand verdwijnt uiteindelijk toch wel uit je leven dus waarom zou je je hechten.
Ook leegte speelt en grote rol, die leegte probeert men op alle mogelijke manieren te vullen.
Dit uit zich in bijv. het constant veranderen van werk, materieel alles willen hebben, van de ene relatie in de andere springen, verslaving aan bijv. alcohol en nog veel meer.
Grensoverschrijdend gedrag en niet zien dat dit zo is, maar het doodnormaal vinden en niet begrijpen dat anderen het niet hetzelfde zien.
Ze voelen zich vaak miskend en hebben een groot gebrek aan zelfvertrouwen. Dit is heel kort, er is op internet een hele hoop te vinden over dit onderwerp.
Anti-sociale of dissociale persoonlijkheidsstoornis is een persoonlijkheidsstoornis die wordt gekenmerkt door anti-sociaal en impulsief gedrag. In grote lijnen beschouwt men deze stoornis als gelijk aan de aandoening die vroeger de psychopathische of sociopathische persoonlijkheidsstoornis werd genoemd. Momenteel wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de anti-sociale persoonlijkheidstoornis en psychopathie. In de samenleving lijdt ongeveer 3% van de mannen en 1% van de vrouwen aan de anti-sociale persoonlijkheidsstoornis (volgens het DSM-IV). Omdat er zoveel meer mannen dan vrouwen aan de aandoening lijden, wordt deze ook wel eens 'borderline voor mannen' genoemd. Informeel duidt men de stoornis ook wel aan met het woord psychopathie, hoewel hiervoor tegenwoordig buiten de classificaties in het DSM en de ICD-10 uitgebreidere criteria in gebruik zijn, met name in de forensische psychiatrie.
Crimineel gedrag is niet noodzakelijk voor de diagnose, maar lijders aan ASP komen zeer vaak in aanraking met politie en justitie door hun veronachtzaming van de normen en waarden in de maatschappij en de rechten van anderen. Het is echter onjuist om alle criminelen af te doen als ASP-lijders: veel criminelen hebben geen ASP en veel ASP-lijders zijn niet crimineel. Sommigen zijn van mening dat mensen die buitengewoon goed presteren in de maatschappij, ASP-kenmerken vertonen, omdat ze minder moeite zouden hebben met harde beslissingen.
Mensen met de anti-sociale persoonlijkheidsstoornis kunnen heel innemend en charmant zijn, maar kunnen door impulsiviteit en gebrek aan inlevingsvermogen snel in conflicten terechtkomen. Ze liegen vaak in hun voordeel en zijn niet bang, wat mogelijk verklaart waarom zij de consequenties van hun handelingen niet inzien. Berouw, empathie of schuldgevoel komt bij ASP-lijders niet of slechts in verminderde mate voor.
Het DSM-IV, definieert de anti-sociale persoonlijkheidsstoornis als een pervasief patroon van veronachtzaming en schending van de rechten van anderen dat zich openbaart vanaf het 16e levensjaar. De stoornis kan worden gediagnosticeerd als sprake is van drie of meer van de volgende gevallen:
De persoon past zich niet aan aan de sociale normen met betrekking tot wettig gedrag, wat blijkt uit het verrichten van handelingen die tot arrestatie leiden.
De persoon maakt gebruik van misleiding, wat zich uit in herhaaldelijk liegen, gebruik van aliassen of het oplichten van anderen voor persoonlijk voordeel of plezier.
De persoon is impulsief en maakt geen plannen voor de toekomst
De persoon is snel geïrriteerd en agressief, wat zich uit in regelmatig fysiek geweld.
De persoon is roekeloos en veronachtzaamt de veiligheid van zichzelf en anderen.
De persoon is doorlopend onverantwoordelijk, wat zich uit in een aanhoudend onvermogen om een stabiel werkgedrag te vormen of financiële verplichtingen af te handelen.
De persoon toont geen berouw of spijt en is onverschillig als hij anderen heeft geschaad, verwond of mishandeld of van hen heeft gestolen.
Het handboek vermeldt verder de volgende noodzakelijke criteria:
De afhankelijke persoonlijkheidsstoornis is een persoonlijkheidsstoornis die wordt gekenmerkt door een aanhoudende psychologische afhankelijkheid van andere mensen. De beoordeling wanneer het gedrag van een 'afhankelijke persoon' pathologisch wordt en er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis, is subjectief. De diagnose is moeilijk, omdat rekening gehouden moet worden met allerhande culturele gegevens, bijvoorbeeld het rollenpatroon.
Omdat APS-lijders zeer veel behoefte aan bevestiging of goedkeuring hebben, doen ze enorm hun best om het anderen naar de zin te maken. Ze kunnen gefrustreerd raken omdat ze zich 'gedwongen' voelen om dingen te doen die ze eigenlijk niet willen of omdat ze geen uiting aan hun gevoelens kunnen geven. Hun overmatig afhankelijk gedrag kan relaties moeilijk of instabiel maken. Als een relatie wordt beëindigd, voelen de APS-lijders zich vaak wanhopig en zijn niet in staat naar behoren voor zichzelf te zorgen. Ze hebben vaak een erg laag gevoel van eigenwaarde en zijn vatbaar voor andere psychische aandoeningen, met name depressie en angststoornissen.
Het DSM-IV definieert de afhankelijk persoonlijkheidsstoornis als een aanhoudende en overmatige behoefte om verzorgd te worden. Dit leidt tot zelfonderwerping, overdreven aanhankelijk gedrag en verlatingsangst. De stoornis uit zich in de vroege volwassenheid in verschillende situaties. De diagnose kan worden gesteld als sprake is van vijf of meer van de volgende situaties:
De persoon heeft moeite om alledaagse beslissingen te nemen zonder advies of geruststelling van anderen.
De persoon wil dat anderen de verantwoordelijkheid dragen voor de meeste aspecten van zijn of haar leven.
De persoon heeft problemen om uiting te geven aan een meningsverschil met anderen uit angst voor het verlies van steun of waardering (hierbij worden reële angsten niet meegerekend).
De persoon heeft moeite ergens aan te beginnen of dingen zelf te doen door een gebrek aan zelfvertrouwen, twijfel aan eigen inzicht of capaciteiten (in plaats van door een gebrek aan motivatie of energie).
De persoon doet buitengewoon veel moeite om steun en waardering van anderen te krijgen en verricht hiertoe vrijwillig onaangename taken.
De persoon voelt zich niet op zijn gemak of hulpeloos als hij alleen is vanwege de overmatige angst niet voor zichzelf te kunnen zorgen.
De persoon zoekt dringend een nieuwe relatie als bron van steun als een oude, diepgaande relatie wordt beëindigd.
De persoon heeft een onrealistische angst alleen voor zichzelf te moeten zorgen.
Persoonlijkheidsstoornissen behoren tot de psychische aandoeningen. Het zijn langdurige patronen in gedachten, visie en gedrag die afwijken van wat in de betreffende cultuur als normaal wordt ervaren. Het afwijkend gedrag van een lijder aan een persoonlijkheidsstoornis doet zich permanent en in veel verschillende situaties voor. Een persoonlijkheidsstoornis uit zich doorgaans in de jonge volwassenheid, puberteit of daarvoor. Door een persoonlijkheidsstoornis kunnen de lijder en zijn omgeving grote problemen ondervinden. De diagnose wordt pas gesteld als de lijder door zijn gedrag ernstige problemen ondervindt in zijn persoonlijke of sociale contacten.
Om bij een patiënt de diagnose van een persoonlijkheidsstoornis te kunnen stellen, moet volgens het DSM-IV aan de volgende criteria worden voldaan:
Een aanhoudend patroon van ervaringen en gedrag dat duidelijk afwijkt van de verwachtingen in de cultuur van de patiënt.
Het aanhoudende patroon is inflexibel en pervasief in een groot aantal persoonlijke en sociale omstandigheden.
Het aanhoudende patroon leidt tot ernstige klinische spanningen of ontregeling van het functioneren in de sociale omgang, het werk of andere belangrijke gebieden.
Het patroon is stabiel en langdurig en is ontstaan in de puberteit of jonge volwassenheid.
Het aanhoudende patroon is geen uiting of gevolg van een andere psychische aandoening.
Het aanhoudende patroon is geen gevolg van een fysiologisch verschijnsel door een stof of algemene medische aandoening, bijvoorbeeld een hoofdletsel.
Het DSM-IV vermeldt tien vormen van persoonlijkheidsstoornis, die in drie groepen (zg. clusters) zijn onderverdeeld:
Het DSM-IV geeft ook een groep stoornissen die niet onder de bovengenoemde tien vallen, maar wel kenmerken van persoonlijkheidsstoornissen hebben. De categorie heet Personality Disorder Not Otherwise Specified, in het Nederlands: persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven. In de vorige versie van het DSM werden ook de passief-agressieve persoonlijkheidsstoornis en de zelfkwellende persoonlijkheidsstoornis vermeld. Deze zijn in het DSM-IV echter verwijderd, omdat vooralsnog niet duidelijk is of dit afzonderlijke persoonlijkheidsstoornissen zijn. In het ICD-10 staan ze vermeld als varianten van afhankelijke persoonlijkheidsstoornis (F60.7).