Hechtingsstoornis is een psychologische koepelterm (niet te verwarren met de specifieke reactieve hechtingsstoornis). De theorie houdt onder andere in dat men het hechtend vermogen van een kind met therapie kan herstellen als dit niet of onvolledig tot ontwikkeling is gekomen. Hierbij brengt men verschillende ontwikkelingsstoornissen, gedragspatronen of persoonlijkheidsstoornissen onder één noemer:
Asociaal gedrag tijdens de kindertijd (inclusief baby- en peutertijd):
Intimidatie, gewelddadig en agressief gedrag, geringe bekwaamheid om te leren uit een ervaring (zoals straf, begrenzing).
Het kind kan een sadistische en sociaal vernietigende intentie vertonen en pijnigt andere kinderen of dieren, heeft geen echte schaamte, schuldgevoelens en spijt en legt bij een confrontatie de schuld bij de anderen.
Deze kinderen zullen vaker een anti-sociale persoonlijkheid(sstoornis) ontwikkelen
Oppervlakkig hechtingsgedrag
Is onbekwaam om het verschil te ervaren tussen vertrouwde personen en onbekenden, is dikwijls aanhankelijk (plakbandgevoel), vertoont onvolwassen hechtingsgedrag dat niet evolueert.
Korte en oppervlakkige relationele patronen.
Angstig hechtingsgedrag Te denken valt aan separatieangststoornis
Omvang Afhankelijk van de betreffende cultuur lijden 5% van alle kinderen aan een ernstige hechtingsstoornis en 15% had te maken met een vroegere verwaarlozing die minder ernstige symptomen veroorzaakte, een onzeker hechtingsproces dat zich veruiterlijkte in tekenen van afhankelijkheid, gebrek aan zelfwaardering en nieuwsgierigheid, twijfel en angst voor normale activiteiten voor kinderen zoals spelen, vechten en vrolijk, spontaan sociaal gedrag.