DROEVE TIJDEN
G.ANTHEUNIS
(dit vers,gedicht op nieuwjaar 1871,ter gelegenheid dus van den frans-duitsen oorlog,
werd opgedragen aan H.Conscience,sinds 4 maanden de schoonvader van den dichter)
't Zijn droeve tijden als de oorlog loeit,xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Als mensen men slacht lijk dieren;
Als mensenbloed bij beken vloeit,
Als vrede en liefde liggen geboeid;
Als haat en kwaad,
Als nood en dood,
Grijnzen en vloeken en tieren.
Waar is nu toch mijn arme man?
' k verga van angst !ik sterf er van!
Ach! wat verschil bij 't voor'ge jaar!
We zaten hier zo blij te ga^ar
Bij 't wiegske van ons jongste kind.
En nu ,zo ver door sneeuw en wind
en vorst..en dan!...Och God! Och God!
Heb meelij met mijn bitter lot!
Ju! roept het jongentje ,paardeken ,ju!
He,moeder,waar is vader nu?
Als vader komt, dan krijg ik een paard,
Een levend paard en een blinkend zwaard,
Een helm met pluim en een grote banier;
Dan gaan we rijden verre van hier;
Dan maken wij oorlog en nog,en meer....
Zeg ,moeder ,wanneer komt vader weer?
Hoor,zegt het dochterke,moeder-lief,
'k heb vader geschreven een schonen brief:
En dat wij bidden op beide knieen
voor hem...en hem zo gaarne zien;
En dat gij toch zo droeve zijt;
En dat ik ook dan dikwijls krijt;
En dat ons broerke vlijtig leert;
En...of hij toch niet wederkeert.
De moeder aanhoort 't eenvoudige schrift,
En keert zich om in koortsige drift,
En grijpt uit de wieg 't onnozele wicht,
En houdt het naar de hemel gericht,
En roept en snikt:O Heer, O Heer!
Geef ons den gade en de vader weer!
Terwijl de moeder aan 't bidden was;
Terwijl het meisje haar briefje las;
Terewijl het jongentje reed en liep,
Terwijl het wicht in zijn wiegske sliep,
Daar verre, in't vreemde verwoeste land,
Verlaten, langs een eenzamen kant,
Met doorboorde borst
en hijgende van dorst,
En de nagels geprent in 't vervrozene veld,
Daar lag de vader,de dappere held
Te sterven.