Lekker frisse buitenlucht.
hoe triest oogt thans het
weder.
de grauwheid straalt mij
op t gelaat.
vochtigheid, kilte en
onvrede bij kinderen op straat.
lucht is zwaar; ruikt
naar koeienstront en salpeter.
op t weiland achter mijn
woning.
zie ik alweer zon gierwagen
rijden.
die stront over het
grasland doet spreiden.
tegen die scherpe lucht
helpt geen keizer noch koning.
dit is wel het meest kenmerkende
van ˈt
buiten wonen
soms wordt je wit van de
kou en van de stank
krijg je hoofdpijn en
rode konen
|