De dichter en de fluitiste.
Het was zon
echte miezerige koude Hollandse zaterdagmiddag in half februari. Echt zon dag
waarbij je het liefste zo snel mogelijk in huis bij de kachel kruipt met een
kopje thee, een koekje en een goed boek. Zon dag waarbij je medelijden krijgt met de
mensen die het rotweer moeten trotseren. Maar vreemd genoeg was het ondanks het koude weer toch
nog redelijk druk in de stad. Bladeren en motregen, opgezweept door plotseling
optredende windvlagen, sloegen de mensen in de straten om de oren. Die gure
zaterdag was tot een dag van poëzie uitgeroepen. Een landelijke
manifestatie die beslist een beter weersbeeld verdiend had. Een plaatselijk boekhandelaar
had voor zijn grote winkelruiten, net naast de ingang van zijn zaak, een soort
tent met een klein podium neergezet. Een dichter las hier voor uit eigen werk.
Het was een opvallende man van een jaar of vijf en vijftig.
Zo op
het eerste gezicht leek het een echte artistiekeling, een man die zich had
teruggetrokken in zijn eigen wereld en weinig oog had voor zijn verschijning. Terwijl hij achter zijn muziekstandaard stond
waarop zijn vellen papier met zijn teksten lagen vastgeklemd, viel vooral zijn uitmonstering
nogal op. De man zag er in dit koude weer vrij sjofeltjes en te dun gekleed
uit. Zijn diep gerimpelde grauwe gelaat gesierd
met een flinke rode neus gaven de bezoeker de indruk dat zijn trouwste maatje
de fles cognac was die op een tafeltje naast hem stond. De lange warrige donkerblonde haren vertoonden
al flink wat sporen van grijs. Het ouderwetse metalen uilenbrilletje op zijn
neus, deed hem veel ouder lijken dan hij uiteindelijk in werkelijkheid
was. Maar het meest opvallende aan de
man was toch wel zijn kleding. De
lichtbruine zomerpantalon en het dunne rood met zwart geblokte cowboyshirt, met daarop het opengeslagen lerenvest, was hetgeen sommige toeschouwers de
wenkbrauwen deed fronsen. Zijn kleding was totaal niet was afgestemd op het gure koude
weer van die dag.
De boekhandelaar
had een bescheiden geluidsinstallatie beschikbaar gesteld zodat de dichter zich
in elk geval goed verstaanbaar kon maken. Naast hem op een klein klaptafeltje, stond
een thermoskan koffie, en de reeds gememoreerde halfvolle fles cognac. De wind rukte af en toe
aan de tentluifel en deed de paar
toeschouwers die stonden te luisteren huiveren en de jaskraag hoog op zetten. De
dichter scheen echter geen last van de
kou te hebben. Na elke tien gedichten nam hij glimlachend een slok uit de fles
cognac, liet vervolgens een harde boer, waarna hij de cognac vervolgens wegspoelde
met wat koffie. Er stonden steeds slechts enkele mensen te luisteren naar de poëzie die de dichter ten gehore bracht. De meeste mensen
liepen na hun blik even op de stellage te hebben geworpen gewoon door, hun hoofden gebogen in de striemende
regen en wind. Een meisje stond al enige
tijd naar hem te luisteren. Een leuke meid, van een jaar of zestien, met lang
donkerblond haar dat als een waterval over haar schouders viel. Ze had een
klein rood mutsje op haar hoofd en in tegenstelling tot de dichter was ze met
haar gevoerde winterjas en hoge laarzen wel op de tijd van het jaar gekleed. Ze
klemde een langwerpig zwart muziekkoffertje stevig tegen zich aan. Toen de
dichter weer een pauze hield stapte het meisje op hem af. U zou met dit
slechte weer eigenlijk wat vrolijker gedichten moeten declameren. Dat spreekt
de mensen in deze kou meer aan denk ik. De dichter nam een slok cognac en keek
haar even doordringend aan. Misschien heb je gelijk, ik heb werk genoeg bij me
om voor te dragen. Je lijkt me een slimme meid, misschien moet ik maar doen wat
je zegt.
Nadat ze
nog even met elkaar van gedachten hadden
gewisseld pakte het meisje het koffertje uit en zette voorzichtig haar fraaie
zilveren dwarsfluit in elkaar. Ze blies vervolgens even een paar losse noten,
waarna ze een kort stukje Vivaldi speelde wat haar een dankbaar applaus van de
paar aanwezige toeschouwers opleverde. Na weer enkele ogenblikken van overleg
begon de dichter een volgende gedicht te declameren hetgeen het meisje in de
intervallen voorzichtig met de tonen uit
haar dwarsfluit op de achtergrond begeleidde. Haar spel en vooral de warme
klanken van haar fluit deden de mensen die al waren doorgelopen opeens
omdraaien en terug lopen naar de tent met het podium, waarop de jonge muzikante
en de dichter nu hun gezamenlijke voordracht
hielden.
Al snel
ontstond er een grotere groep toehoorders die na enige minuten te staan luisteren
de winkel in wandelden. De winkelier had al snel in de gaten dat het sfeertje
voor zijn winkeldeur ten voordele was veranderd. Er liepen opeens veel meer
mensen in zijn zaak en de verkoop van lectuur en boeken steeg eveneens beduidend.
De man vroeg zich af of dat door de dichter of door het meisje met de fluit
kwam. Na een goed uur was het geluid van de dwarsfluit verstomd. Het werd buiten al wat schemerig. Het meisje was verdwenen en de dichter moest
het verder weer alleen doen. Om vijf uur
in de namiddag vond de dichter het mooi geweest. Hij liep de winkel in om zich
te laten uitbetalen en verdween daarna snel in duister van de wintermiddag
richting het een straat verder gelegen café.
Hoe ging het vanmiddag in de stad? vroeg de
kastelein belangstellend.
Klote middag, zei de dichter. Het is dat er een lief popje met een
dwarsfluit langs kwam. Dat redde mijn middag een beetje, maar soms vraag ik me
wel af waarom ik nog steeds zo gek ben om hier mee door te gaan. Mensen zijn tegenwoordig
niet meer geïnteresseerd in poëzie, zei de man, waarna hij zijn
zoveelste cognacje van de dag nuttigde, afrekende, en naar zijn pensionkamer
vertrok.
©
Leonardo
|