Betrokkenen - Inleiding
1. Inleiding
Het doel van de modelregeling Relatie ggz-instelling - naastbetrokkenen is het geven van richtlijnen voor de omgang en communicatie met naastbetrokkenen door ggz-instellingen.
De modelregeling beschrijft het beleid voor omgang en communicatie in het hele proces van intake tot ontslag en nazorg. Duidelijkheid is vooral gewenst voor de schakelpunten in de zorg: van ambulant naar klinisch of vise versa. Duidelijke afspraken en goede communicatie tussen cliënt, naastbetrokkenen en ggz instellingen dragen bij aan de kwaliteit van zorg.
Daarom maakt de relatie tussen instellingen en naastbetrokkenen expliciet deel uit van het kwaliteitsbeleid van de instellingen.
In het HKZ-certificatieschema3 zijn hier normen voor beoordeling over opgenomen.
De verschillende betrokkenen partijen (naastbetrokkenen, cliënten, hulpverleners) hebben allen een eigen positie. Daarom zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd voor deze modelregeling.
3. Instellingen voor Geestelijke Gezondheidszorg. Certificatieschema versie 2002. Stichting HKZ.
Norm 2.13.1 Voor informatieverstrekking en indien nodig ondersteuning, tijdens het gehele primaire proces, aan familieleden en naastbetrokkenen hanteert de instelling een regeling.
Norm 4.28.6 De instelling heeft beleid ontwikkeld ten aanzien van het omgaan met de omgeving van de cliënt.
Erkenning positie naastbetrokkenen
Geestelijke gezondheidszorg omvat meerdere relaties dan die tussen cliënt en hulpverlener. Het systeem rond de cliënt, waarvan naastbetrokkenen een belangrijk deel vormen, speelt een grote rol. Deze rol kan betrekking hebben op de behandeling en verzorging van een cliënt, maar ook op het ontstaan van de problemen. Daarom heeft de cliënt een doorslaggevende stem in de wijze waarop naastbetrokkenen worden geïnformeerd of ingeschakeld bij de zorg.
Een ggz-instelling onderkent en respecteert de positie van naastbetrokkenen. Dit betekent dat de ggz-instelling een expliciet beleid voert met betrekking tot de wijze waarop naastbetrokkenen worden geïnformeerd en/of ingeschakeld bij de hulpverlening.
In de hoofdstukken 2 t/m 4 is de term expliciet beleid uitgewerkt.
Uitgangspunt is dat een cliënt zelf afspraken maakt met naastbetrokkenen over hun betrokkenheid.
De instelling stimuleert dit. Een hulpverlener kan bijvoorbeeld samen met de cliënt inventariseren welke naastbetrokkenen er zijn en welke rol deze kunnen en willen spelen. Bij het maken van afspraken houdt de instelling rekening met de draagkracht en eventuele eigen problematiek van naastbetrokkenen. Het kan voorkomen dat een cliënt vanwege zijn geestestoestand (tijdelijk) zelf geen afspraken kan maken. Als hij/zij die ook niet vooraf heeft gemaakt, bijvoorbeeld in de vorm van een zelfbindingsverklaring, dan wordt in principe gehandeld volgens de wet.
Er worden in dat geval geen afspraken gemaakt met naastbetrokkenen, tenzij een hulpverlener op basis van goed hulpverlenerschap tot een ander besluit komt.
In dat geval legt de hulpverlener dit besluit met redenen omkleed vast in het behandeldossier.
Autonomie en privacy
Als een cliënt niet wil dat naastbetrokkenen op enigerlei wijze bij de hulpverlening zijn betrokken of worden geïnformeerd, respecteert de instelling dat.
Dit is in overeenstemming met het recht op zelfbeschikking en het recht op privacy. Naastbetrokkenen krijgen dan alleen niet-persoonsgebonden informatie (hoofdstuk 3).
Als een cliënt niet wil dat naastbetrokkenen een rol spelen bij de hulpverlening, kan dit consequenties hebben voor de inhoud van de zorg die een instelling kan bieden.
De gevolgen van de keuze zijn een verantwoordelijkheid van de cliënt. De ggz-instelling heeft hierin een adviserende rol voor de cliënt.
Het recht op autonomie van naastbetrokkenen mag niet worden aangetast door het eigen belang van de cliënt of dat van de ggz-instelling. Dit betekent dat naastbetrokkenen niet zonder hun instemming kunnen worden geïnformeerd over of worden ingeschakeld bij de zorg.
Een hulpverlener in de ggz handelt op basis van professionele autonomie. De hulpverlener adviseert op basis van eigen deskundigheid en ervaring de cliënt over de wijze waarop naastbetrokkenen kunnen worden ingeschakeld. De hulpverlener houdt hierbij rekening met de omstandigheden waarin naastbetrokkenen verkeren. Een hulpverlener kan besluiten geen naastbetrokkenen in te schakelen, als hiervoor goede redenen aanwezig zijn.
De wens van de cliënt is bij deze afweging een zwaarwegend element. De hulpverlener vermeldt het besluit met redenen omkleed in het behandeldossier en informeert de naastbetrokkenen over het besluit.
Bijzondere omstandigheden
Bijzondere omstandigheden vragen om bijzondere oplossingen. Deze laten zich niet vooraf in regels vangen. Wanneer ofwel het belang van de naastbetrokkene, ofwel het belang van cliënt, ofwel het belang van de hulpverlener wordt geschaad, zal naar bevind van zaken worden gehandeld. Hierbij gelden twee voorwaarden:
wet- en regelgeving wordt zo goed mogelijk nageleefd;
de handelwijze kan achteraf getoetst worden doordat deze is vastgelegd in het behandeldossier.
Medezeggenschap
Beleid inzake de relatie met naastbetrokkenen valt, op basis van de Wet Medezeggenschap Cliënten Zorginstellingen (WMCZ), onder het adviesrecht van de cliëntenraad. De landelijke cliëntenorganisaties in de ggz zullen hun achterban adviseren in te stemmen met instellingsbeleid dat is gebaseerd op deze modelregeling.
Wet- en regelgeving
Deze modelregeling is gebaseerd op en sluit aan bij de bestaande wet- en regelgeving.
Met name:
de Wet Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO)
de wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ)
de Wet Mentorschap
de Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector (WKCZ)
de Wet Medezeggenschap Cliënten Zorginstellingen (WMCZ)
de Kwaliteitswet Zorginstellingen
Alle betrokken partijen respecteren de bestaande wet- en regelgeving en leven deze na.
In het geval van gedwongen opname is de wet BOPZ van toepassing en geldt een aantal van deze modelregeling afwijkende regels in de relatie ggz-instelling
naastbetrokkenen (zie bijlage).
|