Gehechtheid bij kinderen. xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Het
ontwikkelen van een gehechtheidrelatie met een gehechtheidfiguur is een
normatief gegeven, dat evolutionair gezien onderdeel is van het menselijk
gedragspatroon. Praktisch iedereen ontwikkelt een gehechtheidrelatie en zoek troost
bij de gehechtheidfiguur in stressvolle situaties.
Bowlby probeerde de intense
verontrustende onlustgevoelens van kinderen, die gescheiden werden van hun
ouders, te begrijpen. Deze kinderen gingen buitengewoon gedrag vertonen
(roepen, schreeuwen, vastklampen, razend zoeken,..) om ofwel scheiding met de
ouders te vertonen, of om opnieuw in hun nabijheid te komen. Hij concludeerde
dat dit gehechtheidgedrag een aangepaste reactie was op scheiding van een
primaire hechtingsfiguur d.w.z. iemand die ondersteuning geeft, en bescherming
en zorg. In verband met gehechtheid is de volgende vraag fundamenteel: is de
gehechtheidfiguur nabij, bereikbaar en aandachtig? Als het kind het antwoord
ervaart als ja, dan zal het zich bemind voelen, zeker, vertrouwend, en zal
gedragsmatig, de neiging hebben om zijn omgeving te verkennen, met anderen te
spelen en sociaal te zijn. Als het kind het antwoord ervaart als neen, dan
ervaart het angst, en zal gedragsmatig, gehechtheidgedragingen vertonen die
gaan van eenvoudig visueel zoeken aan de ene kant tot actief volgen en vocaal
signaleren aan de andere kant. Dit gedrag blijft duren tot het kind een
wenselijk niveau van fysieke of psychologische nabijheid tot een
gehechtheidfiguur bewerkstelligd ziet, of totdat het kind uitgeput geraakt in
de context van een verlengde scheiding of verlies. In zulke gevallen van
hulpeloosheid, zegt Bowlby, ervaart het kind wanhoop en depressie.
Gehechtheid wordt gedefinieerd als een intern werkmodel, een verzameling
bewuste en onbewuste regels om informatie over gehechtheidervaringen en ideeën
over gehechtheid te organiseren.
Individuele verschillen in gehechtheidpatronen bij
kinderen
Mary
Ainsworth ontwikkelde een methode waarmee ze de individuele verschillen in de
reacties van de kinderen kon vaststellen. In de Vreemde Situatie procedure
werden ouders en kinderen systematisch gescheiden en terug verenigd.
De meeste kinderen (60%) reageerden volgens de normatieve theorie van Bowlby.
De meeste waren ontdaan wanneer de ouder de kamer verliet, maar, wanneer hij of
zij terugkeerde, zochten ze actief de nabijheid van de ouder, waren gemakkelijk
te troosten en gingen vervolgens weer tot exploratie over. Dit gedragspatroon
noemde ze veilig gehecht (secure attachment).
Andere kinderen (20% of minder) voelden zich initieel niet op hun gemak, en na
de scheiding reageerden ze extreem verontrust. Belangrijk daarbij is, dat ze
als ze terug herenigd werden met hun ouders, ze moeilijk waren te kalmeren en
ze vertoonden dikwijls conflicterende gedragingen (ambivalent gedrag), die
suggereerden dat ze wilden getroost worden, maar dat ze ook de ouder wensten te
straffen voor het verlaten van de kamer. Ze klampten zich vast aan de moeder,
gingen boos of juist passief reageren en kwamen niet meer tot exploratie. Deze
kinderen noemde men angstig ambivalent gehecht (anxious ambivalent)
Het derde gedragspatroon werd vermijdend (avoidant). genoemd. De kinderen
schijnen niet verontrust te zijn door de scheiding, en bij de hereniging,
vermijden ze actief het contact zoeken met de ouder, waarbij ze hun aandacht
richten op het speelgoed.
Deze individuele verschillen zijn verbonden met kind ouder interacties thuis
gedurende het eerste levensjaar. Veilig gehechte kinderen hadden meestal ouders
die reageerden op hun behoeften. De andere twee types hadden dikwijls ouders
die ongevoelig waren voor hun behoeften, of inconsistent of afwijzend in de
zorg die ze gaven.
De overeenkomst in gehechtheidclassificatie van een moeder en die van haar kind
is 75% op het niveau van de splitsing veilige - onveilige gehechtheid. De
sensitieve responsiviteit van de ouder bleek een deel van de intergenerationele
overdracht te bepalen
Hechtingsstijlen zitten dus ook in de familie
Later werd een vierde categorie toegevoegd. Gedrag van kinderen dat niet goed
paste in de drie voorheen beschreven profielen. Dit gedrag wordt onveilig
gedesorganiseerd gehecht genoemd. Deze vierde categorie is predictief voor
latere gedragsproblemen bij kleuters en tijdens de lagere schoolleeftijd en voor
psychopathologie bij adolescenten.
Samenvattend kunnen we veilige gehechtheid of nabijheid omschrijven als een
duurzame verbondenheid, waarbij de ander beschikbaar is voor het kind en zo
zijn veiligheid garandeert. Beschikbaarheid is een gehechtheidfactor,
beschikbaarheid is ook het gericht zijn op de ander. In de ouder - kind relatie
betekent het dat ouders gericht zijn op wat dit kind nodig heeft. Dat uit zich
in het zien van de behoefte van het kind op velerlei terreinen op sensitiviteit
in de relatie met het kind.
Bron: vzw
Mandala
|