Geen-Bodem-Syndroom trekt diepe sporen in gezinsleven
Geen-Bodem-Syndroom trekt diepe sporen in gezinsleven
Oudervereniging
De Knoop biedt ondersteuning en zoekt erkenning Dinsdag 19 oktober 1999,
Rijssens Nieuwsblad
Regio Geluksgevoel. Hoop. Verwachtingen. Goede
voornemens. Allemaal positieve gevoelens voor beginnende ouders. Dat kunnen
biologische ouders zijn maar ook pleeg-, stief- of adoptieouders zijn. We gaan
ervan uit dat we vanzelf en met veel liefde een warme en hechte relatie met ons
kind zullen gaan opbouwen. Soms gaat het helemaal niet zoals we hadden
verwacht en gehoopt. Woorden uit de inleiding van de informatiebrochure van
Oudervereniging De Knoop, een landelijke vereniging die steun wil bieden aan
ouders en gezinnen in wier midden kinderen leven met ernstige ontwikkelings-
en/of gedragsproblemen. De doelstelling van De Knoop is meerledig. Ten
eerste ondersteuning van ouders door middel van informatie, onderling contact en
themabijeenkomsten. Vervolgens bekendheid geven aan de problemen in de omgang
met en opvoeding van deze kinderen bij de hulpverlening, de media en de
politiek. En tenslotte erkenning krijgen voor
Hechtingsstoornissen/Geen-Bodem-Syndroom (GBS) bij specialisten en
wetenschap.
Hechtingsproblematiek De term Geen-Bodem-Syndroom is
afkomstig van Geertje van Egmond, ervaringsouder en schrijfster van het boek
Bodemloos bestaan, problemen met adoptiekinderen. Van Egmond heeft zich
verdienstelijk gemaakt met het beschrijven van de problematiek. Mevrouw Rita
Hendriks uit Wierden, bestuurslid van De Knoop en in haar eigen gezin
nadrukkelijk geconfronteerd met het syndroom: Geertje van Egmond heeft de
problemen voor ons als betrokken ouders, herkenbaar geduid, een gezicht
gegeven. Zij betitelt het GBS als een sociaal/emotionele handicap die is
terug te voren op een kernprobleem: in de vroegste ontwikkeling van het kind is
er met de (moeder) verzorger geen of onvoldoende hechting tot stand gekomen.
Heel wezenlijk daarbij is het ontbreken van het vermogen tot tweezaamheid, ofwel
het niet in staat zijn een duurzame, liefdevolle en wederkerige relatie te
onderhouden. De auteur, die de stoornis als ongeneeslijk beschouwt, somt een
aantal kenmerken op die bij deze kinderen in meerdere of mindere mate
waarneembaar zijn. Bijvoorbeeld het ontbreken van affectieve banden in de eerste
levensfase (bodemloosheid), geen lijn in het leven (ongestructureerdheid),
onvoldoende gewetensontwikkeling, geen ik vorming/angst om relaties aan te
gaan, geneigd tot oppervlakkige contacten, schijnaanpassing (observeren, taxeren
en manipuleren van mensen), het ontbreken van remmen en drempels en
vernietigingsdrang die zich behalve tegen zichzelf ook richt tegen anderen (vaak
de moeder). Uitingen van het GBS zijn niet/nauwelijks gebonden aan
herkomst,leeftijd,huidskleur of cultuur. Voorwaar geen opsomming om vrolijk van
te worden.
Schuldgevoel Rita Hendriks: Verschijnselen van dit kaliber
trekken dan ook diepe sporen in je persoonlijk- en gezinsleven. Op een gegeven
moment raak je uitgeput, in verwarring en blijf je achter met een reusachtig
schuldgevoel. Ook de verhouding met je man/vrouw kan behoorlijk onder druk komen
te staan terwijl de spanning voor ander kinderen in het gezin ook ongewenste
proporties kan aannemen. Ik durf de term ontwrichting wat dat betreft gerust
in de mond te nemen. Tenslotte moet je ook contacten met familie, vrienden en
buren opgeven: je komt in een isolement terecht. Des te steviger is het
pleidooi van Rita Hendriks om te komen tot een krachtige
oudervereniging. Mogelijke oorzaken voor GBS worden gezocht in een
problematische zwangerschap, een moeilijke geboorte, langdurige ziekenhuisopname
en/of ingrijpende medische behandeling op zeer jeugdige leeftijd. Ook
(tijdelijke) afwezigheid van de ouder, (bijvoorbeeld wegens ziekte, postnatale
depressie, echtscheiding, en bij overlijden van moeder, vader, broer of zus), in
de beginfase van het kinderleven wordt als mogelijke reden aangevoerd. Maar het
komt ook voor dat geen duidelijk oorzaak valt aan te wijzen.
Veel
breder Hechtingsproblematiek werd voorheen in de wetenschap en hulpverlening
alleen onderkend bij wat men noemde affectieve verwaarloosde kinderen, waarbij
een duidelijke koppeling viel te maken tussen diagnose en oorzaak. Sinds eind
jaren 80 (adoptiegolf!) tot nu toe blijkt deze problematiek een veel bredere
groep kinderen te betreffen. Talloze pleeg-, stief-, adoptief- maar ook
biologische eigen kinderen kampen met een dergeelijke emotionele handicap. De
oorzaak is niet meer eenduidig, met als gevolg dat de diagnose moeilijker te
stellen is. De wetenschap is er nog niet uit hoe deze problematiek
geclassificeerd moet worden. Dat maakt het voor ouders die uit die hoek hulp
verwachten extra moeilijk. Voorlopig omschrijft met de dignose als Pervasieve
Development Disorder, met de toevoeging: Not otherwise Specified (PDD-NOS), in
gewoon Nederlands: een diepgaande ontwikkelingsstoornis die niet nader valt te
specificeren. Het oprichten van een belangenvereniging voor ouders bedoelt
enerzijds het vormen van een platform voor ontmoeting en gedachtewisseling,
anderzijds willen de betrokken ouders een krachtig instrument smeden waarmee de
hulpverlening, politiek en wetenschap kan worden
bewerkt.
Schijnaanpassing Rita Hendriks:Wanneer je (h) erkenning wil
afdwingen voor deze diep ingrijpende problematiek moet je samenwerking zoeken.
Samen sta je sterk. Bovendien heb je lotgenoten nodig die het zelfde hebben
doorgemaakt, die weten waarover je praat. Wat moeten we ons gedragsmatig
voorstellen bij kinderen met deze stoornis? Rita Hendriks: Ieder kind is
natuurlijk uniek, ook in de GBS- context. Bij jongere kinderen, zelfs bij
babys, gaat het vaak om een extreme vorm van negatieve aandacht, huilen,
agressie, vernielzucht, altijd bezig een machtsstrijd aan te gaan die voor
anderen niet/nauwelijks waarneembaar is. Ook kan het kind zich opvallend
sympathiek en aangepast gedragen, echter niet naar de zorgouder. Ook een
groeiende tendens om ouders, broertjes en zusjes tegen elkaar uit te spelen is
karakteristiek. Bij oudere kinderen is regelmatig sprake van (dreigen met)
weglopen, verkeerde vrienden kiezen, spijbelen, crimineel gedrag,
vermijdingsgedrag, verslaving en sexuele ontsporing.
Kentering Hoewel
de problematiek nog onvoldoende wordt herkend en onderkend lijkt vanuit de
medische hoek een kentering zichtbaar, met name op het gebied van diagnostiek.
Ook tussen ouders en professionele hulpverleners gaapt nog een ongewenst grote
kloof. Rita Hendriks: Niet zelden laten veteranen in de hulpverlening zich om
de tuin leiden door voortreffelijk aangepast gedrag van het kind in kwestie.
Moe- getergde ouders krijgen daardoor weer een verkeerd etiket
opgeplakt. Toch hoeft het GBS geen uitzichtloos perspectief te vormen. Via
goede begeleiding en therapie kan men met de handicap leren leven. Geertje van
Egmond schreef na Bodemloos bestaan een vervolg onder de titel Verbinding
verbroken. Zij beschrijft daarin de lange en moeizame weg waarmee het bestaan
van haar dochter uiteindelijk veel minder bodemloos werd. Rita Hendriks: het
gaat er niet om deze kinderen als schuldig of slecht te kenschetsen. Maar
gedreven door een basale angst ontwikkelen ze een schijnaanpassing die de
perfectie zo dicht benadert dat ook geroutineerde hulpverleners misleid
worden. Ik kan ouders die tot de overtuiging komen dat hun kind en zijzelf
hulp nodig hebben alleen maar aanraden die hulp zo snel mogelijk te zoeken. In
hun beider belang. Dat Oudervereniging De Knoop in zon proces een
belangrijke rol kan vervullen behoeft geen nader
betoog.
Thema-avond Wie meer informatie wil over de werkzaamheden van
De Knoop of zich als lid/donateur wil aanmelden kan zich in verbinding stellen
met het secretariaat van De Knoop. Telefoon: 0527-614504 / e-mail:
info@deknoop.org Overigens vindt op dinsdag 2 november 2002 een landelijke
thema-avond plaats over het Geen-Bodem-Syndroom. De Knoop organiseert deze
avond in samenwerking met de unit Gezondheidszorg, Dienstverlening en Welzijn
van het Deltion College uit Zwolle. De avond waarop verschillende
(ervaring)deskundigen het woord zullen voeren, is bedoeld voor
ouders/verzorgers, leerkrachten, hulpverleners en andere belangstellenden. Wie
belangstelling heeft voor deze avond kan dat telefonisch of per e-mail kenbaar
maken.
De algemene landelijke vereniging De Knoop. Secretariaat:
Postbus 195, 8300 AD EMMELOORD Tel: 0527-614504 E-mail:
info@deknoop.org
Overname van dit artikel is alleen toegestaan
met duidelijke bronvermelding en van naam en adres van De Knoop.
Hechtingsstoornissen. Praktijkgericht therapiehandboek voor ernstige hechtingsstoornissen bij kinderen (Vert. S. Nijon-Noorman)
Rygaard, N.P.
Uitgeverij SWP, Amsterdam 2007 218 pagina's, ISBN 978-90-6665-835-6, 29,50
De eerste publicatie van Hechtingsstoornissen, geschreven door de Deense psycholoog Rygaard, verscheen in het Frans in 2005. Inmiddels is dit boek in meerdere talen verkrijgbaar waarbij voor deze Nederlandse vertaling uit 2007 gebruik is gemaakt van de Engelse versie. Zoals in de subtitel wordt verwoord, is dit boek vooral bedoeld als een praktische handleiding voor de behandeling van kinderen met ernstige hechtingsstoornissen. Het boek is opgebouwd uit 16 hoofdstukken die verder inhoudelijk onderscheiden kunnen worden in een korte theoretische inleiding en een praktijkgerichte deel. In het theoretische deel (hoofdstuk 1-6) wordt de ontwikkeling van een hechtingsstoornis, vanaf conceptie tot volwassenheid, behandeld. Wat betreft ontwikkelingspaden is hierbij aandacht voor de gevolgen van een vroeg gestoorde hechting op de ontwikkeling van onder andere sensomotoriek, persoonlijkheid en sociale vaardigheden. Het eerste praktische deel (hoofdstuk 7-13) gaat over therapie en in het bijzonder over milieutherapie, die volgens de auteur de interventiemethode van eerste keus is bij de behandeling van kinderen met hechtingsstoornissen.
De hoofdstukken zijn onderverdeeld naar leeftijd: milieutherapie vanaf de geboorte tot het derde jaar, voor kleuters, voor kinderen in de basisschoolleeftijd en voor adolescenten. Tevens worden in dit deel enkele capita selecta behandeld, waaronder adoptie en seksueel misbruik. De hoofdstukken 13-16 ten slotte bieden richtlijnen voor het organiseren van een therapeutische omgeving. De thema's betreffen: de persoonlijke ontwikkeling van verzorgers, de ontwikkeling van een professioneel behandelingsteam en methoden voor het werken in een behandelingsteam voor hechtingsstoornissen. Hechtingsstoornissen is een bevlogen geschreven boek door een maatschappelijk geëngageerde auteur. Een belangrijke punt van kritiek evenwel is het theoretisch uitgangspunt dat Rygaard hanteert.
De titel van het boek dekt niet de inhoudelijk lading: het gaat in feite over gedragsgestoorde kinderen met een levensverhaal van ernstige verwaarlozing en/of mishandeling. Natuurlijk behoort een vroeg gestoorde hechting tot een van de belangrijke risicofactoren voor het ontstaan van ontwikkelingsstoornissen, maar anders dan Rygaard in zijn boek suggereert, wordt de uiteindelijke ontwikkeling van het kind bepaald door een ingewikkelde interactieproces tussen meerdere risicofactoren en beschermende factoren.
Ondanks deze theoretische bezwaren beveel ik dit boek aan voor professionals en geïnteresseerde lezers. De (aantrekkings)kracht ervan ligt vooral in de talloze sprekende praktijkvoorbeelden en de handvatten die de auteur biedt voor de begeleiding en behandeling van deze buitengewoon moeilijke doelgroep. Voor een beter en genuanceerder begrip van de theoretische concepten 'hechting' en 'hechtingsstoornis' verwijs ik naar het oorspronkelijk werk van Bowlby.
Het
ontwikkelen van een gehechtheidrelatie met een gehechtheidfiguur is een
normatief gegeven, dat evolutionair gezien onderdeel is van het menselijk
gedragspatroon. Praktisch iedereen ontwikkelt een gehechtheidrelatie en zoek troost
bij de gehechtheidfiguur in stressvolle situaties.
Bowlby probeerde de intense
verontrustende onlustgevoelens van kinderen, die gescheiden werden van hun
ouders, te begrijpen. Deze kinderen gingen buitengewoon gedrag vertonen
(roepen, schreeuwen, vastklampen, razend zoeken,..) om ofwel scheiding met de
ouders te vertonen, of om opnieuw in hun nabijheid te komen. Hij concludeerde
dat dit gehechtheidgedrag een aangepaste reactie was op scheiding van een
primaire hechtingsfiguur d.w.z. iemand die ondersteuning geeft, en bescherming
en zorg. In verband met gehechtheid is de volgende vraag fundamenteel: is de
gehechtheidfiguur nabij, bereikbaar en aandachtig? Als het kind het antwoord
ervaart als ja, dan zal het zich bemind voelen, zeker, vertrouwend, en zal
gedragsmatig, de neiging hebben om zijn omgeving te verkennen, met anderen te
spelen en sociaal te zijn. Als het kind het antwoord ervaart als neen, dan
ervaart het angst, en zal gedragsmatig, gehechtheidgedragingen vertonen die
gaan van eenvoudig visueel zoeken aan de ene kant tot actief volgen en vocaal
signaleren aan de andere kant. Dit gedrag blijft duren tot het kind een
wenselijk niveau van fysieke of psychologische nabijheid tot een
gehechtheidfiguur bewerkstelligd ziet, of totdat het kind uitgeput geraakt in
de context van een verlengde scheiding of verlies. In zulke gevallen van
hulpeloosheid, zegt Bowlby, ervaart het kind wanhoop en depressie.
Gehechtheid wordt gedefinieerd als een intern werkmodel, een verzameling
bewuste en onbewuste regels om informatie over gehechtheidervaringen en ideeën
over gehechtheid te organiseren.
Individuele verschillen in gehechtheidpatronen bij
kinderen
Mary
Ainsworth ontwikkelde een methode waarmee ze de individuele verschillen in de
reacties van de kinderen kon vaststellen. In de Vreemde Situatie procedure
werden ouders en kinderen systematisch gescheiden en terug verenigd.
De meeste kinderen (60%) reageerden volgens de normatieve theorie van Bowlby.
De meeste waren ontdaan wanneer de ouder de kamer verliet, maar, wanneer hij of
zij terugkeerde, zochten ze actief de nabijheid van de ouder, waren gemakkelijk
te troosten en gingen vervolgens weer tot exploratie over. Dit gedragspatroon
noemde ze veilig gehecht (secure attachment).
Andere kinderen (20% of minder) voelden zich initieel niet op hun gemak, en na
de scheiding reageerden ze extreem verontrust. Belangrijk daarbij is, dat ze
als ze terug herenigd werden met hun ouders, ze moeilijk waren te kalmeren en
ze vertoonden dikwijls conflicterende gedragingen (ambivalent gedrag), die
suggereerden dat ze wilden getroost worden, maar dat ze ook de ouder wensten te
straffen voor het verlaten van de kamer. Ze klampten zich vast aan de moeder,
gingen boos of juist passief reageren en kwamen niet meer tot exploratie. Deze
kinderen noemde men angstig ambivalent gehecht (anxious ambivalent)
Het derde gedragspatroon werd vermijdend (avoidant). genoemd. De kinderen
schijnen niet verontrust te zijn door de scheiding, en bij de hereniging,
vermijden ze actief het contact zoeken met de ouder, waarbij ze hun aandacht
richten op het speelgoed.
Deze individuele verschillen zijn verbonden met kind ouder interacties thuis
gedurende het eerste levensjaar. Veilig gehechte kinderen hadden meestal ouders
die reageerden op hun behoeften. De andere twee types hadden dikwijls ouders
die ongevoelig waren voor hun behoeften, of inconsistent of afwijzend in de
zorg die ze gaven.
De overeenkomst in gehechtheidclassificatie van een moeder en die van haar kind
is 75% op het niveau van de splitsing veilige - onveilige gehechtheid. De
sensitieve responsiviteit van de ouder bleek een deel van de intergenerationele
overdracht te bepalen Hechtingsstijlen zitten dus ook in de familie
Later werd een vierde categorie toegevoegd. Gedrag van kinderen dat niet goed
paste in de drie voorheen beschreven profielen. Dit gedrag wordt onveilig
gedesorganiseerd gehecht genoemd. Deze vierde categorie is predictief voor
latere gedragsproblemen bij kleuters en tijdens de lagere schoolleeftijd en voor
psychopathologie bij adolescenten.
Samenvattend kunnen we veilige gehechtheid of nabijheid omschrijven als een
duurzame verbondenheid, waarbij de ander beschikbaar is voor het kind en zo
zijn veiligheid garandeert. Beschikbaarheid is een gehechtheidfactor,
beschikbaarheid is ook het gericht zijn op de ander. In de ouder - kind relatie
betekent het dat ouders gericht zijn op wat dit kind nodig heeft. Dat uit zich
in het zien van de behoefte van het kind op velerlei terreinen op sensitiviteit
in de relatie met het kind.
ICD-10 Reactieve en ontremde hechtingsstoornis op
kinderleefijd.
De artikelen F94.1 (reactieve hechtingsstoornis) en F94.2 (ontremde
hechtingsstoornis) zijn met schriftelijke toestemming overgenomen.
ICD-10 Classificatie van Psychische Stoornissen en Gedragsstoornissen,
Klinische beschrijvingen en diagnostische richtlijnen.
Eindredactie Nederlandse vertaling: Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
prof. Dr. M.W. Hengeveld - ISBN 9026513305 - Uitg. SWETS & ZEITLINGER B.V.
F94.1 Reactieve hechtingsstoornis op kinderleeftijd.
Deze stoornis, die optreedt bij jonge kinderen, wordt gekenmerkt door blijvende
afwijkingen in het patroon van sociale betrekkingen van het kind die samengaan
met emotionele stoornissen en die ontstaan als reactie op veranderingen in zijn
omstandigheden. Angst en overmatige waakzaamheid die niet reageren op troosten
zijn kenmerkend, gebrekkige sociale relaties met leeftijdgenoten zijn typerend,
agressie jegens zichzelf en anderen komt zeer vaak voor, verdriet is
gebruikelijk, en in sommige gevallen treedt groeiachterstand op. Het syndroom
ontstaat waarschijnlijk als gevolg van ernstige ouderlijke verwaarlozing of
mishandeling. Het ontstaan van dit gedragspatroon wordt algemeen erkend en
geaccepteerd, maar er blijft onzekerheid bestaan met betrekking tot de
diagnostische criteria, de grenzen van het syndroom, en de vraag of het
syndroom een valide nosologische entiteit vormt. De categorie is hier echter
toch opgenomen, omdat het syndroom belangrijk is voor de gezondheidszorg, omdat
er geen twijfel bestaat over haar bestaan, en omdat de gedragspatronen
duidelijk niet passen bij de criteria van andere diagnostische categorieën.
Diagnostische richtlijnen
Het essentiële kenmerk is een afwijkend patroon van betrekkingen met
verzorgers, dat is ontstaan voor de leeftijd van 5 jaar, waarbij sprake is van
aanpassingsproblemen die gewoonlijk niet gezien worden bij normale kinderen, en
dat aanhoudend is, maar toch reageert op voldoende duidelijke veranderingen in
de opvoeding.
Jonge kinderen met dit syndroom vertonen sterk tegen strijdige of ambivalente
sociale reacties, die het meest duidelijk kunnen zijn bij het nemen van
afscheid of bij herenigingen. Het jonge kind kan toenadering zoeken met een
afgewende blik, duidelijk wegstaren terwijl het wordt vastgehouden, of op
verzorgers reageren met een mengsel van toenadering en vermijding, en verzet
tegen laten troosten. De emotionele stoornis kan duidelijk zijn door een
klaarblijkelijk verdriet, een gebrek aan emotionele reactiviteit,
teruggetrokken reacties op hun eigen of andermans verdriet. In sommige gevallen
komen vreesachtigheid en hypervigilantie (soms beschreven als bevroren
waakzaamheid) voor die niet verdwijnen na troosten. In de meeste gevallen
tonen de kinderen belangstelling voor de sociale interactie met
leeftijdgenoten, maar het sociale spel wordt belemmerd door negatieve
emotionele reacties. De hechtingsstoornis kan ook samengaan met groeistoornis
of groeiachterstand (wat gecodeerd dient te worden met behulp van de geëigende
somatische categorie (R62)).
Veel normale kinderen vertonen onzekerheid in het patroon van hun selectieve
hechting aan de ene of ander ouder, maar dit dient niet verward te worden met
de reactieve hechtingsstoornis die hier in verschillende, cruciale opzichten
van verschilt. De stoornis wordt gekenmerkt door een afwijkende vorm van
onzekerheid die aan het licht treedt door opvallende tegenstrijdige sociale
reacties die gewoonlijk niet aangetroffen worden bij normale kinderen. De
afwijkende reacties strekken zich uit over verschillende sociale situaties en
zijn niet beperkt tot een tweezijdige relatie met een bepaalde verzorger; de
reactie op troosten is gebrekkig; en er is sprake van een samengaande
emotionele stoornis in de vorm van apathie, verdriet, of vreesachtigheid.
Deze toestand kan aan de hand van vijf belangrijke kenmerken onderscheiden
worden van pervasieve ontwikkelingsstoornissen. In de eerste plaats hebben
kinderen met een reactieve hechtingsstoornis een normaal vermogen tot sociale
wederkerigheid en reactiviteit, terwijl kinderen met een pervasieve
ontwikkelingsstoornis dat niet hebben. In de tweede plaats is het afwijkende
patroon van sociaal reageren bij een reactieve hechtingsstoornis aanvankelijk
een algemeen kenmerk van het gedrag van het kind in een verscheidenheid van
situaties, maar dit vermindert in een belangrijke mate indien het kind in een
normale opvoedingssituatie wordt geplaatst, met een blijvende en goed op het
kind reagerende verzorging. Dit treedt niet op bij pervasieve
ontwikkelingsstoornissen. Ten derde kunnen kinderen met een reactieve
hechtingsstoornis een achtergebleven taalontwikkeling vertonen (van het type
dat beschreven is onder F80.1), maar zij vertonen niet de afwijkende kwaliteit
van de communicatie die karakteristiek is voor autisme. In de vierde plaats gaat een reactieve hechtingsstoornis
in tegenstelling tot autisme niet samen met aanhoudende en ernstige
cognitieve gebreken, die niet goed merkbaar reageren op verandering in de
omgeving. Ten vijfde zijn voortdurend beperkte, zich herhalende en stereotiepe
gedragspatronen, interesses en bezigheden geen kenmerk van een reactieve
hechtingsstoornis.
Reactieve hechtingsstoornissen ontstaan bijna altijd in samenhang met een
ernstige tekortschietende verzorging van het kind. Dit kan in de vorm zijn van
psychische mishandeling of verwaarlozing (zoals blijkt uit hardvochtig
straffen, een aanhoudend falen om in te gaan op de toenaderingspogingen van het
kind, of duidelijke onbekwame ouderlijke zorg), of van lichamelijke
mishandeling en verwaarlozing (zoals blijkt uit de aanhoudende veronachtzaming
van de basale lichamelijke behoeften van het kind, herhaaldelijke opzettelijke
verwonding, of tekortschietende voedselvoorziening). Omdat er niet genoeg
bekend is in hoeverre tekortschietende verzorging van het kind en de stoornis
samenhangen, is de aanwezigheid van een verstoorde omgeving en ellende en
gebrek geen vereiste voor de diagnose. Het stellen van de diagnose in de
afwezigheid van bewijs voor mishandeling of verwaarlozing dient echter
voorzichtig te gebeuren. Andersom dient de diagnose niet automatisch gesteld te
worden bij aanwezigheid van mishandeling en verwaarlozing: niet alle
mishandelde of verwaarloosde kinderen vertonen deze stoornis.
F94.2 Ontremde hechtingsstoornis op kinderleeftijd.
Een bepaald patroon van abnormaal sociaal functioneren dat ontstaat tijdens de
eerste vijf levensjaren en dat, nadat het eenmaal is ontstaan, blijvend neigt
te zijn ondanks belangrijke veranderingen in de omstandigheden. Rond de
leeftijd van twee jaar komt dit doorgaans tot uitdrukking in het zich
vastklampen en diffuus, niet selectief gericht hechtingsgedrag. Op de leeftijd
van vier jaar is het diffuse hechtingsgedrag nog steeds aanwezig, maar het
vastklampen zal in het algemeen vervangen zijn door aandacht vragen
ongenuanceerde vriendelijkheid. In de middelste en latere kindertijd kunnen
betrokkenen al dan niet selectieve hechtingen hebben ontwikkeld, maar het
vragen om aandacht houdt vaak aan, slechte aanpassing in de omgang met
leeftijdgenoten is gebruikelijk; en afhankelijk van de omstandigheden kan er
ook sprake zijn van emotionele stoornissen of gedragsstoornissen. Dit syndroom
is het duidelijkst aangetoond bij kinderen die van jongs af aan in instellingen
zijn opgevoed, maar treedt ook op in andere situaties; aangenomen wordt dat het
gedeeltelijk teweeggebracht wordt door het voortdurend ontbreken van
gelegenheid tot selectieve hechting als een gevolg van de zeer regelmatige
veranderingen van verzorgers. De conceptuele eenheid van het syndroom bestaat
uit een vroeg begin van diffuus hechtingsgedrag, blijvende slechte sociale
interacties en een ontbreken van specificiteit in situaties waarin het
optreedt.
Diagnostische richtlijnen
De diagnose dient gebaseerd te zijn op bewijs dat het kind een ongewone mate
van diffuusheid vertoont bij de selectieve hechting in de eerste vijf jaar en
dat deze samengaat met aanklampend gedrag in de eerste levensjaren en/of
ongenuanceerd vriendelijk en aandachtzoekend gedrag in de vroeg of middelste
kindertijd. Doorgaans bestaan er moeilijkheden bij het aangaan van hechte,
vertrouwde relaties met leeftijdgenoten. Er kan al dan niet sprake zijn van
samengaande emotionele stoornissen en gedragsstoornissen (dit is gedeeltelijk
afhankelijk van de huidige omstandigheden waarin het kind verkeert). In de
meeste gevallen zal er een duidelijke voorgeschiedenis zijn waarbij de
opvoeding van het kind in de eerste jaren gekenmerkt werd door een opvallend
gebrek aan continuïteit in de verzorgers of door talrijke veranderingen in
gezinsplaatsing (zoals bij plaatsing in steeds andere pleeggezinnen).
ICD-10
De tiende editie van de International Classification of Diseases (ICD-10) is de
internationale standaard voor het classificeren van ziekten, gebreken en andere
gezondheidsproblemen, ontwilleld door de World Health Organization. Dit boek is
de Nederlandse vertaling van een uitgebreide handleiding bij hoofdstuk V van de
ICD-10 en bevat een classificatie van meer dan 300 psychische stoornissen en
gedragsstoornissen. Het is bedoeld voor de algemene klinische praktijk, het
onderwijs en de hulpverlening. Voor iedere stoornis worden de belangrijkste
klinische symptomen beschreven, aangevuld met enkele minder specifieke
kenmerken. Daarna volgen de diagnostische richtlijnen die een indruk geven van
het aantal en de ernst van de symptomen, nodig voor een betrouwbare diagnose.
Bij veel stoornissen wordt tevens kort ingegaan op de verschillen met andere,
gelijksoortige stoornissen. Het boek bevat een uitgebreide alfabetische index
en een bijlage met andere stoornissen uit de ICD-10, die vaak met een
psychische en gedragsstoornissen worden geassocieerd.
Dank zij de grote hoeveelheid internationaal onderzoek die aan deze publicaties
vooraf is gegaan, vormt dit boek een goede afspiegeling van de opvattingen van
de meeste tradities en scholen in de psychiatrie.
Deze vertaling is tot stand gekomen in samenwerking met verschillende
instanties: de World Health Organization (WHO), de Vaste Commissie voor
Classificatie en Definities (WCC), de Nederlandse Werkgroep Classificatie en
Documentatie in de Kinder- en Jeugdpsychiatrie en de Nederlandse Vereniging
voor Psychiatrie (eindredactie).
Infant Metal Health Sociaal-emotionele problematiek bij risicobaby's
Benoeming bijzonder hoogleraar Infant Mental Health donderdag, 14 april 2011 07:00
De Universiteit van Tilburg benoemde onlangs Dimence medewerker dr. Hedwig van Bakel tot bijzonder hoogleraar Infant Mental Health. De leerstoel is ingesteld door Dimence voor een periode van vijf jaar. Van Bakel gaat onderzoek doen naar sociaal-emotionele problematiek bij risicobabys, peuters en hun ouders en wil goede diagnostische en behandelmethoden voor deze doelgroep ontwikkelen.
Het aantal centra dat zich richt op de hulpverlening en zorg aan risicobabys en peuters met sociaal-emotionele problematiek groeit. Maar zowel in onderzoek als in het onderwijs gebeurt nog te weinig met deze problematiek. Daarom wil Dimence met de leerstoel meer kennis opdoen over de hulpverlening aan deze kinderen en hun ouders.
Van Bakel: Met deze leerstoel wordt de kennis over de optimale hulpverlening en zorg aan deze doelgroepen bevorderd en verbeterd. Mijn onderzoek richt zich onder meer op de vroege screening en preventie van problematische situaties (al tijdens de zwangerschap). In samenwerking met ziekenhuizen en ggz-instellingen ga ik nieuwe diagnostische en behandelmethoden ontwikkelen en verbeteren voor babys en jonge kinderen.
Orthopedagoge en neuropsychologe Van Bakel werd per 1 maart 2011 bij Dimence aangesteld als hoofd van het Centrum Infant Mental Health. In deze functie is zij verantwoordelijk voor het bevorderen van kennis over de zorg en behandeling aan babys, zeer jonge kinderen en hun ouders en voor expertise en wetenschappelijk onderzoek op dit gebied.
Bron: psy=me.nl De bijdragen op Psy=me vallen buiten de journalistieke verantwoordelijkheid van de redactie van Psy.nl
De Regering wil in 2011 DOEN ALSOF Nederland de wetgeving aanpast aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens zegt in 2006 dat zittingen achter gesloten deuren in strijd zijn met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, ook in zaken van familierecht en jeugdrecht. Gesloten deuren leiden vaak tot gebrek aan waarheidsvinding en blindelings volgen van de eis van de instanties. Dit schaadt de rechten van ouders en kinderen.
Medio maart 2011 start KOG een kaartenactie om de leden van de Tweede Kamer erop te wijzen dat de aanpassing van het wetsartikel (art. 308 Rv) die de Regering van plan is i.v.m. de zittingen achter gesloten deuren, niet goed genoeg is. Het voorstel zoals het er nu ligt, legt de beslissing over open of dichte deuren bij de rechter. Ons voorstel is: hoorzittingen zijn openbaar en als uitzondering kan de rechter anders besluiten. Als ouderorganisaties niet reageren, is de kans groot dat de deuren in de praktijk gesloten blijven. Wij roepen ouders op om Kamerleden onze kaart te sturen met de oproep: Familierechtzittingen moeten openbaar. Dit initiatief van KOG wordt ondersteund door LOGA, Ouders Zonder Omgang, St Misplaatst en De Knoop.
Vanaf nu kunt u de gratis kaarten bestellen bij het e-mailadres: kog @ upcmail.nl. Zet u a.u.b. duidelijk uw naam, adres, postcode en woonplaats in de mail. U krijgt meerdere kaarten, dus u kunt een kaart sturen naar meerdere Kamerleden. De Kamerleden in de commissie voor justitie zijn: http://www.tweedekamer.nl/kamerleden/commissies/vj/samenstelling.jsp
Genoemde prijzen zijn inclusief verzend kosten. U kunt de informatie online aanvragen door de onderstaande lijst in te vullen en via de verzendknop te verzenden.
Let op: want u ontvangt in uw mailbox een link om deze binnen 24 uur te bevestigen daarna wordt de lijst pas verzonden naar het mailadres van de Knoop. U kunt de gevraagde informatie betalen door middel van een eenmalige machtiging of via een eigen overschrijving en dan op rekening 62.47.31.154 t.n.v. De Knoop te Emmeloord, o.v.v. de bestelcode(s), uw volledige naam en adres.
Zodra wij uw betaling met uw volledige gegevens en het bestelformulier hebben ontvangen sturen wij binnen 10 werkdagen u de gevraagde informatie toe.
LET OP! Bestelling vanuit het buitenland binnen Europa kunt u wel online aanvragen maar dan zonder een machtiging u dient dit dan ook zelf over te maken en houd u er rekening mee dat extra portokosten bij komen: Verzending standard tot 250 gram 1,50 Verzending standard tot 500 gram 2,00 Verzending priority tot 250 gram 2,00 Verzending priority tot 500 gram 2,95 de verzending gaat op deze manier nog wel eens mis vandaar dat wij dit even met u willen overleggen. De informatie kan ook: aangetekend extra zeker worden verzonden alleen is dit kosten plaatje hoger. Wilt u voordat u de betaling gaat doen via uw bank eerst even met ons overleggen (dit kan per mail) op welke manier u de informatie per post vanuit het buitenland wilt ontvangen zodat wij met u kunnen afspreken wat dan de porto kosten worden voor uw bestelling. Zodra wij uw betaling met uw volledige gegevens en het bestelformulier hebben ontvangen sturen wij binnen 10 werkdagen u de gevraagde informatie toe.
Onze opvoedcoach maakt zich zorgen. Over 'kinderen die opgroeien in puinhopen, in complexe gezinssituaties, in gezinnen waar ze te veel aan hun lot worden overgelaten of te veel hun zin mogen doen', zegt Peter Adriaenssens.
Peter Adriaenssens is nog altijd onder de indruk van de 'gekwetste kinderen in de lijven van volwassenen' die hij tijdens zijn werk als voorzitter van de commissie over seksueel misbruik in de Kerk heeft ontmoet. Over de zogenaamde Operatie Kelk wil de kinderpsychiater niets kwijt, 'om het onderzoek niet te hinderen'. Maar hij geeft grif toe dat de emoties twee maanden na het opdoeken van de commissie nog niet verteerd zijn.
'Weet u wat zwaar is? We hebben acht weken lang meer dan vijfhonderd getuigenissen gelezen van mensen die ernstig misbruikt zijn. Niemand van ons is ontsnapt aan een groggy gevoel, door de confrontatie met dat verdriet. Toen dat werk werd afgepakt, met de inbeslagname door het gerecht, zaten we zelf ook met een open wonde. Maar je schaamt je om dat toe te geven. Wat moet ik klagen in vergelijking met de slachtoffers?' 'Sommige van deze mensen hebben dertig of veertig jaar gezwegen voor ze aan ons hun verhaal deden. Ze spraken voor het eerst en toch hebben ze het recht niet gekregen om zelf te beslissen wat er met hun verhaal gebeurt. Het snijdt me nog altijd de adem af.'
Adriaenssens is toch nog verrast door de mate waarin misbruik een stempel blijft drukken op het verdere leven van een slachtoffer. 'Ik heb ook het voorrecht gehad om voor het eerst honderden mannen die seksueel misbruikt zijn, te horen praten. In de vertrouwenscentra hebben we elk jaar honderden aanmeldingen van meisjes, en maar enkele jongetjes. Waar zitten die allemaal?'
'Ik heb mannen uit de gevangenis ontmoet die gemoord hadden, maar die nooit het verhaal van misbruik door een priester in hun jeugd hadden verteld. Mannen aan wie niemand vroeger ooit gevraagd heeft waarom ze het zo slecht deden op school. Jongens en mannen die psychiaters ook hebben moeten zien passeren. Door nu de ervaringen te lezen van deze mannen, hebben we meer kennis en expertise over seksueel misbruik van jongens.'
Hoe gaan ouders het best om met vragen van hun kinderen over misbruik in de Kerk? 'Het valt op dat het kinderen niet bezighoudt. Priesters zijn geen opvoeders meer, internaten zijn al lang niet meer op die manier georganiseerd. Toch moeten ouders ook nu aan hun kind blijven zeggen dat ze er altijd voor hem zijn, hoe erg het nieuws ook is dat het te vertellen heeft. Wij dragen eigenlijk collectief schuld voor de zwijgzaamheid van veel slachtoffers. We hebben het allemaal geweten en we hebben het allemaal niet willen weten.'
Waarom zijn we daar zo schizofreen in? 'Je moet toch nog vertrouwen kunnen hebben in de leraar op school? In de begeleider op kamp? Anders kunnen we niet leven. Dus sluiten we ons daarvoor af.'
U maakt zich ondertussen flink boos in uw nieuwe boek over opvoeding, 'Laat ze niet schieten'. 'Ik zie zo veel kinderen met ernstige problemen, die opgroeien in puinhopen, in complexe gezinssituaties, in gezinnen waar kinderen te veel aan hun lot worden overgelaten of te veel hun zin mogen doen. In de discussie daarover gaat het vaak alleen over wachtlijsten en wat de overheid moet doen. Maar die puinhopen zijn veroorzaakt door volwassenen die te weinig voor eigen deur vegen. Daarnaast is er een groeiende groep lastpakken, jongeren die niet luisteren en wier ouders houvast zoeken. Kinderen voeden zichzelf niet op. Ik wil dus een appel doen aan ouders.'
Waarom geven sommige ouders dat uit handen? 'Kijk, er wordt van hen een atlasjob gevraagd. Werk, relatie, huis, gezin: we krijgen het niet meer in die 24 uur en 7 dagen gepropt als we ook nog willen slapen. De huidige generatie ouders van tieners heeft bovendien een aversie van het woord autoriteit, van regels stellen en leiding geven. Vroeger geloofde men dat volwassenen wisten wat goed voor je was, dus je deed wat ze zeiden. Vandaag willen we een jongere die ervoor kiest om te luisteren omdat hij begrepen heeft dat het goed is voor hem. Maar zoiets moet je leren. Er zijn nog altijd grenzen nodig. Maar sommige ouders laten die achterwege.'
Wat gebeurt er dan met die jongeren? 'Kinderen die nooit geleerd hebben om te luisteren, geraken gemakkelijk gefrustreerd. Ze vinden dat alles moet kunnen en dat ze alles moeten hebben wat ze willen. En als het er niet is, pakken ze het. Kinderpsychiaters maken zich zorgen over die jongeren die niet hebben geleerd om met frustratie om te gaan. Over de grote ikken, de narcisten over wie altijd de lof gezongen wordt thuis. Over te veel kinderen wier ouders een test van hoogbegaafdheid vragen. Bij iedere familiebijeenkomst wordt het kind de hemel in geprezen, elk gedichtje is als Shakespeare. Mensen dromen zo hard van een ideaal kind.'
Ouders willen toch vooral hun kind aanmoedigen, ze hebben gehoord dat dit net goed is. 'Absoluut. Maar je moet je kind realistisch opvoeden. Positief zijn over wat echt positief is, maar niet zomaar alles heilig verklaren. Want dan krijg je incidenten zoals we ze de afgelopen jaren wel vaker zien: ouders die op school de leerkracht verrot slaan omdat die hun kind berispt heeft. Kinderen zien trouwens steeds meer volwassenen die lak hebben aan respect voor de regels van het samenleven.'
U klinkt pessimistisch. 'Kijk, zeventig procent van de jongvolwassenen doet het goed, ook die jongeren over wie ik het net had. Die redden het meestal wel. Onze grote zorg ligt bij de verliezers: kinderen met ernstige schoolproblemen, kinderen die tot etnisch-culturele groepen behoren die hun plek niet krijgen in de samenleving, kinderen die naast het systeem vallen en voelen dat er voor hen geen eervolle plek in zit. Zwakke leerlingen die elk jaar met de hakken over de sloot slagen, maar die weten dat niemand op hen zit te wachten. We beseffen nog altijd niet hoe dramatisch het is om een puber te zijn zonder perspectief op een degelijke toekomst. Uit de kinderpsychiatrie weten we bovendien dat twee dingen een risico zijn voor de gezonde ontwikkeling van een puber: armoede en sociale uitsluiting. Het armoedecijfer staat op een beschamende zestien procent in Vlaanderen. Het boek is vooral een pamflet om die dertig procent aan boord te houden.'
Kan de lezer van Het Nieuwsblad Magazine denken: 'Die puinhopen hebben niks met mij te maken'? 'Jongeren die uit hun dak gaan, houden ons allemaal bezig. De angst van elke ouder is: zou mijn lieve achtjarige op zijn vijftiende ook grof kunnen worden en gortig doen tegen de mensen aan de bushalte of uithalen met een mes kopen omdat hij zich onveilig voelt? Niemand kan dat voorzien. Kinderen maken ook veel mee wat ouders ontgaat, maar wat zo'n kind zwaar kan tekenen. Pesterijen op school. Een klasgenoot die zichzelf van kant wil maken maar vraagt om niets te zeggen. Weten ouders dat wel? Ze willen de politie laten meerijden met elke bus. Maar wat doen ze zelf?'
Welk advies heeft u voor alle ouders? 'Houd jullie kinderen alsjeblieft vast. Wees jullie bewust van waar ze mee bezig zijn. Maak spaghetti als je tienerzoon onverwacht komt binnenvallen met zijn vrienden. (monkelt) Vlaamse ouders moeten afleren om alleen te eten op uitnodiging nadat ze eerst de halve supermarkt hebben leeggekocht en de woonkamer onder handen hebben genomen. Zorg ervoor dat je de vrienden van je kinderen ontmoet en weet wat hen bezighoudt. En met die betrokkenheid begin je vanaf de babytijd. Met jonge kinderen mag niet te veel gesold worden.'
Hoe bedoelt u? 'Ze gemakkelijk uitbesteden, ze overal mee naartoe slepen in het weekend voor onregelmatige activiteiten. Het is jammer genoeg de leeftijd waarop dat gemakkelijk gaat, maar als kinderpsychiaters zijn we niet zo gerust over al die baby's die om zes uur 's ochtends moeten worden gewekt voor de opvang. We gaan te slordig om met die verschrikkelijk belangrijke ontwikkelingsjaren. Als jonge kinderen niet doorslapen, heeft dat een impact op hun weerbaarheid. Het is geen toeval dat veel ouders voortdurend opvangproblemen hebben voor zieke kinderen.'
Wat ziet u dan bij die baby's? 'Meer baby's met eetstoornissen. Meer huilbaby's. Baby's die zich moeilijk ontspannen. Meer kleuters die minder openstaan voor de kleuterjuf, minder snel leren. Hangt het samen met ons hectische leven? We merken dat in de noordelijke landen, waar een van beide ouders kan thuisblijven tot het kind klaar is voor de kleuterschool, er minder zieke kindjes zijn en een vlottere start in het kleuteronderwijs.'
Daarmee bezorgt u werkende ouders meteen een joekel van een schuldgevoel. 'Het gaat me om het beleid. Veel ouders hebben niet te kiezen en mogen al blij zijn dat ze opvang hebben. De echte vraag is: is het logisch dat we baby's en opvang moeten aanpassen aan wat bedrijven eisen? In de arbeidsorganisatie moet nog meer rekening gehouden worden met ouders van jonge kinderen.'
Maar ook ouders zullen hun weekend misschien meer moeten afstemmen op de draagkracht van hun jonge kinderen? 'Ja. En ouders die het druk hebben, moeten hun tijd met hun kinderen inplannen. Kinderen van carrièreouders doen het helemaal niet zo slecht, maar ze hebben wel nood aan de aanwezigheid van hun ouders.'
En het goede nieuws? 'Deze generatie ouders práát met haar kinderen. We zien ook voorzichtige aanwijzingen dat jonge ouders van nu, twintigers, weer opvallend strenger willen zijn. Ze vinden dat zij wat te veel konden profiteren van het gebrek aan leiding van hun ouders. Ze vinden opnieuw dat evenwicht tussen affectie geven en grenzen stellen.'
Panikeren ze minder snel over opvoeding? 'Ze durven vooral een beroep te doen op hun ouders als het niet goed gaat. Daar dienen ouders voor. Ze horen hun ouders ook graag vertellen over hun eigen twijfels vroeger.'
Hebben ze dan meer aan verhalen over het falen van anderen, dan aan het zoveelste advies over de ideale opvoeding? 'Natuurlijk. Het ergste wat je een kind kunt aandoen, is het ideaal opvoeden want dan is het kwetsbaar. Stommiteiten maken nu eenmaal deel uit van het leven. Ouders moeten heerlijk onpedagogisch kunnen zijn, daar kunnen kinderen van genieten. Een keertje naar McDonald's gaan, ook al is het ongezond en ecologisch onverantwoord. Het mag niet de regel zijn, het moet het spel zijn.'
Uit de brieven aan de redactie blijkt dat veel ouders zich toch snel zorgen maken dat ze het verknallen. 'Ouders hebben helaas geen garantie dat net hun kind niet uit de bocht zal gaan bij zijn experimenten. En we weten uit onderzoek dat het temperament sommige jongeren tot verzetsstrijders maakt, alsof ze niet willen opgevoed worden. Maar 90 procent van de tijd doen ouders het goed. Alleen zetten ze hun vergrootglas op die 10 procent, die hun 100 procent maagzuur geeft. Jammer voor hen, maar het is vaak dankzij hun maagzuur dat het uiteindelijk goed gaat.'
Zo was er die brief van een moeder die bang was dat haar dochter seksuologe zou worden. 'De mooiste van het jaar! Die moeder moest blij zijn; niets zo erg als een kind dat niet droomt. Het is het verschil tussen jong en oud ten top gedreven: de moeder die veel te ver vooruitziet, de jongere die een levensbeslissing kan nemen vanuit een bevlieging. Nog een ontroerende brief was van een zestienjarige die aan de sint wilde vragen of hij haar ouders niet duidelijk kon maken dat het niet erg zou zijn als ze met haar lief zou slapen. Ze had het al proberen aan te brengen en ze wilde het niet achter hun rug doen. Als je kind zoiets schrijft, dan weet je dat je opvoeding gelukt is.'
Denkt u nooit: 'Dat zouden ouders toch moeten weten, dat is toch gezond verstand'? 'Nee. Wel: hoe komt het dat ze daarmee niet terechtkunnen bij hun omgeving? En toch gebeurt dat vaak niet; omdat het te kwetsbaar is of omdat ze vrezen meteen verwijten te krijgen.' sociale contacten onder jongeren vervangen? Zijn we nu daar al beland?'
Het nieuwe boek 'Laat ze niet schieten' van Peter Adriaenssens verschijnt midden september bij Lannoo.
Bowlby en Mahler: over hechting en separatie-individuatie
Bespreking van: Phyllis Tyson, Fred Pine, Harold P. Blum, Anni Bergman & Ilan Harpaz-Rotem, Susan W.Coates (2004) Journal of the American Psychoanalytic Association, 52, p. 499-603.
Bowlby en Mahler: over hechting en separatie-individuatie
Jaap Ubbels
In deze aflevering van de JAPA zijn een vijftal artikelen verschenen waarin de ontwikkelingstheorieën van Margaret Mahler en Bowlby met elkaar vergeleken worden. In de periode 1975-1985 was er voor het werk van Margaret Mahler veel belangstelling. Volgens Pine voorzagen haar op observatie gebaseerde theorieën op het gebied van separatie-individuatie destijds in een behoefte aan een begrippenkader voor het pre-oedipale aandeel van de neurose. Blum daarentegen vermeldt dat Mahler's theorieën destijds veel weerstand opriepen bij psychoanalytici die vasthielden aan de visie dat het oedipuscomplex de kern van de neurose is.
Een mooi en duidelijk voorbeeld van de klinische betekenis dat Mahler's werk destijds heeft gehad, is te vinden in het grote overzichtsartikel over de ontwikkeling van de psychoanalyse dat Niek Treurniet schreef in 1984. Uitvoerig gaat hij in op de ontwikkeling van het zelfgevoel en de worsteling met het reguleren van agressie in de separatie-individuatiefase.
Na 1985, het jaar waarin Daniël Stern zijn boek over de interpersoonlijke wereld van de baby publiceert, is de aandacht voor het werk van Mahler allengs verminderd. De laatste jaren staat Bowlby's hechtingstheorie in het centrum van de belangstelling mede omdat daarop een immense batterij van proefondervindelijk onderzoek is gebaseerd. Hechtingstheorie en separatie-individuatie theorie zijn in zekere opzichten complementair, maar ze hebben ook een heel verschillend referentiekader.
Blum vat in zijn artikel nog eens samen dat de hechtingstheorie gebaseerd is op gedragsobservaties en geen rekenschap geeft van de (onbewuste) fantasie van het kleine kind en de ouders, de betekenis van het primair proces en van het krachtenspel binnen de zich ontwikkelende persoonlijkheid. De hechtingstheorie valt niet te rijmen met een psychoanalytische ontwikkelingstheorie omdat de presymbolische interne werkmodellen van de verwachtingen van de baby niet zonder meer gegeneraliseerd en ge-extrapoleerd mogen worden naar latere ontwikkelingsfasen. Mahler heeft haar theorie over separatie-individuatie daarentegen wel binnen het psychoanalytische referentie kader van de ego-psychologie en theorie van de object-relaties ontwikkeld. Pas later verschuift het accent van Mahler's werk naar een psychoanalytisch model voor de ontwikkeling.
Zowel Bowlby als Mahler schreven weinig over affecten, terwijl tegenwoordig affecten beschouwd worden als het belangrijkste ingrediënt van de internalisatie van zelf- en object representaties. Vanuit dat gezichtspunt moet Mahler's theorie dan ook opnieuw geformuleerd worden. Wanneer er een goed affectief samenspel is tussen een moeder en haar kind, dan ontstaat er een dyadische biofeedback van affecto-motorische cognitieve signalen wat weer een positieve rol speelt bij de verinnerlijking van affectmodulatie en -regulatie. Zowel binnen een gehechtheidsrelatie als in het proces van separatie en individuatie spelen verschijnselen als basale veiligheid, het elkaar gevoelsmatig aanvoelen, de wederzijdse glimlach, spiegeling, 'holding en containing', en andere ervaringen in de object-relationele sfeer, een cruciale rol.
Coates vergelijkt de levens en de theorieën van Bowlby en Mahler. Vanuit de gedachte dat er altijd traumatische elementen in de persoonlijkheid zijn terug te vinden die de passie voor specifieke aspecten van het gevoelsleven zoniet verklaren dan toch reliëf geven, wordt allereerst een uitvoerige biografische schets van beiden gegeven. Bij Bowlby zou dat het feit kunnen zijn dat de relatie met personen aan wie hij zich in zijn jeugd hechtte bij herhaling verstoord werd. Toen hij 4 jaar oud was vertrok een Nanny die door Bowlby zelf als een 'primary caretaker' werd beschouwd. Zijn vader werd in de eerste wereldoorlog naar het front gestuurd toen Bowlby 7 jaar was en in het zelfde jaar ging hij naar kostschool.
Van Margaret Mahler wordt de versterkt ambivalente relatie met haar afstandelijke en vijandige moeder beschreven. Blum heeft uit haar eigen mond kunnen optekenen dat zij in haar latere leven deze ambivalentie nooit meer heeft kunnen doorwerken nadat haar moeder in Auschwitz bleek te zijn omgebracht.
Coates betoogt dat het te vroeg is om Bowlby en Mahler louter als historisch belangrijke theoretici te beschouwen. Hun werk is nog levend en nog van grote relevantie voor ons. Indien zij langer geleefd hadden, zouden Bowlby en Mahler misschien nu beiden aanwezig zijn geweest op een symposium gewijd aan de rol van de moeder bij de ontwikkeling van affect-regulatie.
Phyllis Tyson pakt dit thema op in haar inleiding die overigens net zo goed als een samenvatting van de andere artikelen en haar commentaar daarop kan worden gelezen. Omdat zij bij uitstek een specialist is op het gebied van de psychoanalytische theorievorming over de ontwikkeling, wekt het geen verwondering dat zij dit aspect naar voren haalt. Wanneer separatie-individuatie theorieën gebruikt worden voor de verklaring van verschijnselen bij volwassenen wordt de complexiteit van de ontwikkeling al te gemakkelijk gereduceerd. Dit probleem staat al lang bekend als de 'genetic fallacy' . Dit houdt in dat psychopathologie in het volwassen leven verklaard wordt uit gelijksoortige verschijnselen in het kinderleven zonder zich rekenschap te geven van het feit dat gelijksoortige verschijnselen in een andere ontwikkelingsfase een heel andere functie kunnen hebben. De complexiteit van de context zal verdisconteerd moeten worden in een levensvatbare psychoanalytische theorie van de ontwikkeling zodat deze een volledig uitgewerkte 'relationele dynamic systems theory' wordt.
Wanneer wij bijvoorbeeld het door Mahler gehanteerde begrip 'object-constantheid' opnieuw bekijken vanuit de huidige belangstelling voor de ontwikkeling van zelf-regulerende processen, dan blijkt het een misleidende term te zijn die verwijst naar een cruciaal element van affect-regulatie (Tyson, 1996).
Pine is eveneens wat voorzichtig in het klinische gebruik van de separatie-individuatietheorie, "de sprongen die bij interpretaties gemaakt worden zijn te groot, het verleden staat bloot aan zoveel omvormingen, en de psyche als een apparaat dat verhalen vertelt, verandert voortdurend betekenissen door deze te verschuiven, te combineren of te vermommen." Pine neemt nog eens zorgvuldig door wat Mahler nu eigenlijk bedoelde met wat zij beschreef als 'de normale autistische en symbiotische fase', Hoewel hij onderkent dat haar ideeën speculatief waren en moeten worden aangepast op grond van wat wij thans weten, wijst hij er ook op dat zij nog steeds een betekenis hebben. Mahler wou iets van de belevingswereld van heel kleine kinderen te pakken krijgen en met haar terminologie probeerde zij iets te beschrijven wat voor haar ook persoonlijk belangrijk was. "In deze fase heeft de diepste verbondenheid tussen mensen haar oorsprong. Deze verbondenheid, die nog onbelast is door het verstand of door objectiviteit, zou weleens de kern zou kunnen zijn van waaruit diepe liefde en intimiteit zich kunnen ontwikkelen." Ook een term als de 'autistische fase' is niet onredelijk wanneer je wilt aangeven dat een pasgeborene nu eenmaal meer naar binnen gericht is, en meer een puur fysiologisch wezen is. "In de vroegste periode zijn er bij de moeder en haar kind op zijn minst enkele ervaringen van ongedifferentïeerd zijn, en in sommige moeder-baby paren worden deze momenten zulke intense en met conflict beladen ervaringen dat zij levenslange consequenties voor het gevoelsleven hebben".
Het gehele proces van differentiatie, practicing, rapprochement naar object-constantheid wordt door Pine niet alleen uitvoerig, maar ook met een zekere voorzichtigheid en tentativiteit beschreven. Het rapprochement blijft van cruciale betekenis voor het begrijpen van ambivalentie-conflicten. In het rapprochement kan ook het almachtsgevoel geleidelijk gecompenseerd worden door een selectieve identificatie met een competente, tolerante en toegenegen moeder. Object-constantheid en veilige hechting zijn twee kanten van een complementaire ontwikkeling. Gedurende het proces van separatie-individuatie leert een kind ook om zich aan te passen aan te eigenaardigheden en voorkeuren van de moeder.
Belangrijk is verder dat Pine nog eens verwijst naar McDevitt die in 1983 beschreef hoe het tweejaar oude kind dat op zijn initiatieven geen antwoord krijgt, in staat is om deze krenkingen vast te houden en als wrok, een beleving van mislukking of hopeloosheid 'in eigendom' te nemen. Misschien gebeurt er iets vergelijkbaars binnen het domein van differentiatie en verlies? De verschillende wijze waarop kinderen separatie en individuatie kunnen beleven zou men wellicht beter kunnen begrijpen wanneer het gevoel van verlies en de daarmee verbonden gevaren, bezien wordt vanuit de cognitieve stabiliteit waarin een klein kind zijn of haar differentiatie van de moeder beleeft en hoe sterk en specifiek dat kind aan de moeder gehecht is.
De hamvraag is echter in 1991 door Lyons-Ruth al gesteld. Is het gedrag dat Mahler als rapprochement beschrijft nu specifiek voor een ontwikkelingsfase van alle kinderen of gaat dit alleen op voor een bepaalde groep onveilig gehechte kinderen? Pine houdt er aan vast dat Mahler's researchgroep destijds een leeftijdsspecifieke hechtingsangst heeft geïdentificeerd en geen kind-specifieke zoals de hechtingsresearchers beweren. Tyson wijst er in haar commentaar terecht op dat een werkelijk wetenschappelijk bewijs alleen geleverd kan worden als separatie-individuatie concepten geoperationaliseerd worden en er een gestandaardiseerde research methode ter beschikking komt, hetgeen nu nog niet het geval is.
Anni Bergman, net als Pine een vroegere medewerker van Mahler, neemt de rapprochement-crisis door in het licht van hedendaagse theorie. Uit de infant-research heeft zij het begrippenkader van co-constructie, mismatch en repair geleend. Zij gebruikt dit om te laten zien hoe moeder en kind in de rapprochement fase met elkaar onderhandelen. Door de ontwikkeling van nieuwe verbale capaciteiten, vindt er in de peuterleeftijd een geleidelijke verschuiving plaats van vroege sensorimotorische interacties naar talige interacties. In dit proces gaan kinderen ook meer begrijpen van hun gevoelsleven. In het klinische werk is het van belang om een verband te kunnen leggen tussen de eigen ervaringen van ouders in deze periode en de wijze waarop zij met het rapprochement van hun kinderen omgaan. Bergman meent ook dat het begrijpen van deze verschijnselen behulpzaam kan zijn bij de behandeling van borderline patiënten. In een klinisch voorbeeld probeert zij te laten zien hoe het er op lijkt dat rapprochement conflicten in de overdracht opnieuw worden beleefd. Ook nu valt op hoe voorzichtig zij is: het speculatieve wordt onderkend en voor een overtuigende reconstructie moet ook de vaak onbewuste betrokkenheid van de analyticus in de enactment goed onderzocht worden.
Concluderend wordt in deze artikelen duidelijk dat het werk van Mahler nog steeds belangrijk is als een klinische theorie. Deze klinische betekenis is destijds uitvoerig beschreven, bijvoorbeeld door Treurniet, (1984). Wat dat betreft zal men niet veel nieuws aantreffen. Over de klinische waarde van een psychoanalytische ontwikkelingstheorie schrijft Pine dat deze gelegen is in haar bruikbaarheid om het klinische denken te organiseren en te differentiëren. Maar deze bruikbaarheid betekent niet dat deze theorieën over de ontwikkeling daarmee ook bevestigd zijn. Integendeel, in dat opzicht behoeft het werk van Mahler een grondige revisie.
McDevitt, J.B. (1983). The emergence of hostile aggression and its defensive and adaptive modifications during the separation-individuation process. JAPA 31, 273-300. Treurniet, N., (1984). Over recente ontwikkelingen van het psychoanalytische denken. Tijdschrift voor Psychotherapie, 10,4, 232-275. Tyson, Ph. (1996). Object Relations, Affect Management, and Psychic Structure Formation. Ps.St. Ch. 51, 172-189.
Betreft: Landelijke themabijeenkomst over de (On)volmaakte zorg op woensdag 23 maart 2011
De heer Jan de Vries: (On)volmaakte zorg
De Knoop, op woensdag 23 maart 2011 in de Martuskerk te Amersfoort
De bijeenkomst is bedoeld voor een ieder die zich wil informeren en/of betrokken is bij hechtingsstoornis/problemen.
De heer Jan de Vries is kinder- en jeugdpsycholoog/orthopedagoog bij ZO!-zorgoplossingen
Inleiding
De afgelopen jaren is er toenemend aandacht voor hechtingstoornissen. De zorg is echter ook toenemend verbrokkeld en wordt aangeboden in korte modules. Hoe verleen je ambulante zorg aan kinderen, jongeren en hun ouders die met hechtingsstoornissen te maken hebben? Welke eisen stelt dat aan je organisatie en welke eisen stelt dat aan de zorgverlener? Jan de Vries is kinder- en jeugdpsycholoog/orthopedagoog bij ZO!-zorgoplossingen, een kleine particuliere praktijk in Leeuwarden. Hij heeft lang gewerkt bij de jeugdbescherming, residentiële jeugdzorg, therapeutische pleegzorg en GGZ. Samen met zijn team van ZO! heeft hij zich de afgelopen jaren gericht op ambulante zorg aan systemen die met een hechtingsprobleem te maken hebben. Hij vertelt over de dos en donts in de klinische praktijk en probeert ons te prikkelen in het kritisch nadenken over ons handelen.
Over De Knoop: De Knoop is een stichting voor hechtingsstoornissen/Geen-Bodem-Syndroom(GBS). Kenmerkend voor de Knoop is dat ze zich inzet voor ondersteuning, preventie, herkenning en erkenning door middel van informatie, onderling contact en themabijeenkomsten. Doel is naast het bieden van ondersteuning, de problematiek van de hechtingsstoornis onder de aandacht te brengen en te houden bij de hulpverlening, de politiek en de media. Erkenning te krijgen voor hechtingsstoornissen bij specialisten en in wetenschappelijke kringen is dringend nodig om de theorie en de praktijk van de hulpverlening op een hoger peil te krijgen.
De bijeenkomst wordt gehouden op woensdag 23 maart 2011 aanstaande in de Martuskerk aan de Copernicusstraat 18, 3817 VJ te Amersfoort. De avond begint om 19.30 uur en zal duren tot 22.00 uur, de zaal is open vanaf 18.30 uur. Tot woensdag 9 maart kunt u zich aanmelden, de toegang bedraagt voor donateurs van De Knoop 10,00 (max. 2 kaarten) en voor de overige bezoekers 25,00. Zie voor de uitnodiging, het inschrijfformulier en routebeschrijving op de website van De Knoop, www.deknoop.org of neem contact op met De Knoop, tel: 0527-614504
Noot voor redactie: Wilt u een interview en/of een uitnodiging voor de landelijke themabijeenkomst ontvangen dan kunt u contact opnemen met: Secretariaat De Knoop, Rita Hendriks telefoon: 0527 614504 /email: info(A)deknoop.org
Uitgebreide informatie is ook te vinden op de website van de vereniging: http://www.deknoop.org / forum: www.hechtingsstoornis.nl
Opstelten nagelt blowende scholieren aan schandpaal
Opstelten nagelt blowende scholieren aan schandpaal
DEN HAAG - Minister van Veiligheid en Justitie Ivo Opstelten (VVD) wil de naam van leerlingen die drugs gebruiken bekendmaken bij ouders, leraren en medescholieren. Hij heeft geen moeite met het aan de schandpaal nagelen van blowende kinderen.
Uit een enquête in opdracht van De Telegraaf bleek eerder dat een meerderheid het plan steunt. Nu geeft ook de VVD-bewindsman aan er wel iets voor te voelen. "Jongeren die dingen verkeerd doen, moeten nadrukkelijk zichtbaar zijn", zegt hij. "Blowen is slecht, het hoort niet op school."
Een meldplicht voor scholen van betrapte blowers bij de politie, zoals een meerderheid van de ondervraagden wil, gaat de minister nog te ver. Het onder de pet houden van drugsmeldingen uit vrees voor reputatieschade werkt volgens Opstelten averechts. "Maar de reputatie van een school staat juist meer onder druk als dit soort zaken niet gemeld worden."
Opstelten verwacht ook dat ouders optreden tegen drugsgebruik onder scholieren. "Ouders moeten door scholen keihard worden aangesproken op drugsgebruik van hun kinderen, want het begint natuurlijk met ouders en jongeren zelf." (Novum)
Op deze site willen wij u graag inzicht geven in de gehechtheid en sociale relaties, de mogelijkheden gehechtheidsproblemen te behandelen en/of u als hulpverlener te scholen.
De afdeling Psychotherapie van Bartiméus in Doorn is gespecialiseerd in problemen of stoornissen in gehechtheid met betrekking tot diagnostisch onderzoek en behandeling. In samenwerking met de afdeling Orthopedagogiek van de Vrije Universiteit te Amsterdam doen we ook wetenschappelijk onderzoek op dit gebied.
Inleiding
Pasgeboren babys zijn de eerste paar jaren van hun leven totaal afhankelijk van de zorg van volwassenen. Maar ook daarna duurt de zorg voor het kind voort. Is het u wel eens opgevallen dat als u een baby hoort huilen, u vaak meteen de behoefte voelt om naar de baby toe te gaan om deze te troosten? Of als u naar een baby kijkt en de baby lacht naar u, dat u dan blijft kijken en misschien zelfs de baby even wilt vasthouden? Het is niet voor niets dat volwassenen aangetrokken worden door babys. U heeft zichzelf wellicht weleens afgevraagd wat dit toch precies is.
Beslissingen over kinderen in problematische opvoedingssituaties: inzichten uit gehechtheidsonderzoek
Beslissingen over kinderen in problematische opvoedingssituaties: inzichten uit gehechtheidsonderzoek
Prof.dr. Femmie Juffer, hoogleraar Adoptie bij het Centrum voor Gezinsstudie en mede-oprichter van ADOC Adoptie Driehoek OnderzoeksCentrum (Universiteit Leiden), schreef een Research Memorandum over het belang van vroege gehechtheidsrelaties. Geschreven voor kinderrechters, maar ook relevant voor werkers in de jeugdzorg, jeugdbescherming en jeugdgezondheidszorg. Titel: "Beslissingen over kinderen in problematische opvoedingssituaties. Inzichten uit gehechtheidsonderzoek". uitgebracht voor de Raad voor de Rechtspraak. Lees meer over gehechtheid en de relevantie voor interventies en beslissingen.
Kinderrechters nemen beslissingen die verstrekkende gevolgen kunnen hebben voor kinderen en hun ouders zoals het wel of niet uithuisplaatsen van een kind, of het toewijzen van een kind aan een van de ouders. Zij baseren hun oordeel mede op rapportages die zijn opgesteld door medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming, Bureau Jeugdzorg of andere instanties.
De in het onderzoek bijeengebrachte informatie ondersteunt kinderrechters bij hun inschatting van de opvoedingsproblematiek en helpt hen bij de beoordeling van de deskundigenadviezen. Het rapport laat zien hoe bepalend de kwaliteit van de interactie tussen de opvoeder en jonge kinderen, al vanaf hun geboorte, is voor de kwaliteit van de gehechtheid. Een veilige gehechtheidsrelatie geldt als een beschermende factor voor de verdere ontwikkeling van het kind.
Misverstand Met nadruk waarschuwt de auteur voor het nogal wijdverbreide misverstand dat niet veilig gehechte jonge kinderen geen baat meer zouden hebben aan correctieve interventies op latere leeftijd. Het is daarom dat zij uitgebreid aandacht besteed aan populaire valkuilen en concrete aanbevelingen formuleert. Centraal daarbij staat de notie: sensitief ouderschap. Het is voor de rechters van belang daarop hun focus te richten bij hun poging om de ouder-kind relatie te verbeteren.
Download Download het rapport via deze LINK (pdf, 1835 kb)
De professionele homepage van Femmie Juffer is te vinden onder deze LINK
Prof.dr. Femmie Juffer, hoogleraar Adoptie bij het Centrum voor Gezinsstudie en mede-oprichter van ADOC Adoptie Driehoek OnderzoeksCentrum (Universiteit Leiden), schreef een Research Memorandum over het belang van vroege gehechtheidsrelaties. Geschreven voor kinderrechters, maar ook relevant voor werkers in de jeugdzorg, jeugdbescherming en jeugdgezondheidszorg. Titel: "Beslissingen over kinderen in problematische opvoedingssituaties. Inzichten uit gehechtheidsonderzoek". uitgebracht voor de Raad voor de Rechtspraak. Lees meer over gehechtheid en de relevantie voor interventies en beslissingen.
Kinderrechters nemen beslissingen die verstrekkende gevolgen kunnen hebben voor kinderen en hun ouders zoals het wel of niet uithuisplaatsen van een kind, of het toewijzen van een kind aan een van de ouders. Zij baseren hun oordeel mede op rapportages die zijn opgesteld door medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming, Bureau Jeugdzorg of andere instanties.
De in het onderzoek bijeengebrachte informatie ondersteunt kinderrechters bij hun inschatting van de opvoedingsproblematiek en helpt hen bij de beoordeling van de deskundigenadviezen. Het rapport laat zien hoe bepalend de kwaliteit van de interactie tussen de opvoeder en jonge kinderen, al vanaf hun geboorte, is voor de kwaliteit van de gehechtheid. Een veilige gehechtheidsrelatie geldt als een beschermende factor voor de verdere ontwikkeling van het kind.
Misverstand Met nadruk waarschuwt de auteur voor het nogal wijdverbreide misverstand dat niet veilig gehechte jonge kinderen geen baat meer zouden hebben aan correctieve interventies op latere leeftijd. Het is daarom dat zij uitgebreid aandacht besteed aan populaire valkuilen en concrete aanbevelingen formuleert. Centraal daarbij staat de notie: sensitief ouderschap. Het is voor de rechters van belang daarop hun focus te richten bij hun poging om de ouder-kind relatie te verbeteren.
Download Download het rapport via deze LINK (pdf, 1835 kb)
De professionele homepage van Femmie Juffer is te vinden onder deze LINK
Waarom zwangerschapsbegeleiding? Elke vrouw die een kind heeft gebaard zal zich de zwangerschap herinneren als een periode van fysieke, sociale én emotionele verandering. Zwangerschap is een natuurlijk proces en dit proces kan in principe zonder al te veel problemen doorgemaakt worden. Maar het kan ook anders verlopen: aanstaande moeders kunnen met verrassende ervaringen geconfronteerd worden. Zo kunnen er storende emoties de kop opsteken: onzekerheid, twijfels, verdriet, woede, verlatenheid. Een zwangerschap kan angst oproepen: om de gezondheid van het kind, om de oudertaak die te wachten staat, om de partnerrelatie. Ook onbestemde angsten kunnen naar boven komen.
De emoties van de moeder. Zwanger-zijn is een emotioneel gebeuren.Zowel uit vakliteratuur als uit ervaringen in onze praktijk blijkt, dat sterke emoties in de zwangerschap een onbewuste achtergrond hebben. Het zijn oude emoties die door de zwangerschap geactiveerd worden. Ze kunnen verband houden met de eigen kindertijd, met de relatie van de zwangere vrouw met haar eigen moeder, ja zelfs met de eigen geboorte- en prenatale ervaringen. Dit kan de zwangere vrouw kwetsbaar maken.
De band met de baby. Een foetus leeft niet alleen in het lichaam van zijn moeder; hij is ook sterk verbonden met haar psyché. Reeds vóór de geboorte zoekt de baby naar een hechte band met zijn moeder. Deze band is voor hem van levensbelang. Helaas kan de relatie met zijn moeder verstoord geraken, als er te veel (onbewuste) emoties of stress van zijn moeder in zijn wereld terecht komen. Een foetus is daar heel gevoelig voor. Zijn moeder kan een veilige bonding' geven door zichzelf te zuiveren' van haar onbewuste emoties, door stress te vermijden of te ontladen, en dicht bij haar eigen gevoelens te komen.
Waaraan wordt gewerkt? De zwangerschapsbegeleiding die wij aanbieden richt zich vooral op de emotionele en relationele aspecten van de zwangerschap. Zij omvat de volgende aandachtspunten: het verhelderen van de veranderingen in het psychische leven van de vrouw, het eventueel bewust maken van haar eigen onverwerkte ervaringen, de versterking van de relatie tussen de vrouw en haar prenatale kind, én het bespreekbaar maken van de veranderingen in de partnerrelatie.
Een reactieve hechtingsstoornis is een psychische aandoening die in het DSM-IV is ingedeeld bij de ontwikkelingsstoornissen. De aandoening ontwikkelt zich in de eerste vijf levensjaren. Het DSM-IV onderscheidt het geremde (waakzaam, terughoudend) en het ongeremde type (gebrek aan onderscheid). In het ICD-10 is het ontremde type afzonderlijk beschreven (F94.2).
Kinderen die aan deze stoornis lijden, slagen er niet in om zich op een gepaste wijze emotioneel te hechten aan hun ouders of anderen die voor hun zorgen. De oorzaak kan liggen in verwaarlozing of mishandeling (geestelijk of lichamelijk), maar kan ook ontstaan als het kind niet voldoende gelegenheid krijgt om emotionele banden te vormen, bijvoorbeeld als het regelmatig andere verzorgers krijgt.
Emotioneel zijn de relaties van het kind korter en oppervlakkiger dan normaal. Het reageert op jongere leeftijd teruggetrokken of overdreven waakzaam. Ook zijn de reacties vaak onvoorspelbaar: het kind wijst soms toenadering van verzorgers af, is vaak overdreven waakzaam of verzet zich tegen troosten, gedraagt zich teruggetrokken en kan sociaal geïsoleerd raken (geremde type). Op wat oudere leeftijd maakt het kind vaak te weinig onderscheid tussen vertrouwde en onbekende personen (ontremde type). Soms slaat het gedrag om in een korte, maar zeer sterke aanhankelijkheid, ook bij relatief onbekenden. Het kind is verminderd gevoelig voor straf of pogingen het gedrag te corrigeren.
De reactieve hechtingsstoornis is gevoelig voor comorbiditeit, dat wil zeggen dat deze gepaard kan gaan met of oorzaak kan zijn van andere stoornissen. Zo kunnen groei-, leer- en eetstoornissen (bv. pica) optreden.
Een verleden van RHS speelt op later leeftijd soms een rol bij het ontstaan van angst- of gedragsstoornissen..
Voor diagnose moet worden vastgesteld dat er geen sprake is van mentale retardatie of een pervasieve ontwikkelingsstoornis.
Op woensdag 17 november spelen Lara Bellis en Mathieu Pater van Muziek & Therapie de voorstelling 'Altijd hetzelfde, daar houd ik van' in Theater De Kamers. Het is een voorstelling over hoe een autist communiceert met de wereld om hem heen. De voorstelling is geschikt voor alle mensen die werken of leven met kinderen met een autisme spectrum stoornis (ASS). Centraal staat de positieve invloed die muziek heeft op het welbevinden van mensen met autisme. De voorstelling begint om 20.15 uur.
De 16 jarige Sjoerd is autistisch. Hij houdt niet van onverwachte harde geluiden, maar wel van Knex, auto's, tante Juliëtte en zijn moeder. Sjoerd vindt het fijn als de dagelijkse dingen altijd hetzelfde gaan. Omdat dit niet altijd mogelijk is, loopt het contact met de mensen om hem heen moeizaam. Hoe moet Sjoerd met al die 'rare' mensen omgaan en hoe doen die mensen dat met hem?
Sjoerd houdt er ook niet van om nieuwe dingen te proberen, maar als er op een doordeweekse dag zomaar ineens een groot zwart ding in de woonkamer staat, wekt dat uiteindelijk toch zijn belangstelling. Wie had kunnen bedenken dat dat onbekende ding zoveel gevolgen zou hebben voor iedereen...
Datum: woensdag 17 november; Locatie: De Kamers, Wezeperberg 1, Amersfoort (Vathorst); Tijd: 20.15 uur; Toegang: 10 euro en 8 euro (jongeren).
Meer informatie en reserveren via www.dekamers.nl ,
info(A)dekamers.nl
Dit e-mailadres is beschermd tegen spambots. U heeft Javascript nodig om het te kunnen zien.
of 033-2012343.
Jeugdpsychiatrie Sophia 'over hele linie uitstekend'
Jeugdpsychiatrie Sophia 'over hele linie uitstekend'
De afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie van het Erasmus MC-Sophia Kinderziekenhuis levert 'over de hele linie uitstekende en goed georganiseerde zorg' en is een voorbeeld voor andere instellingen. Dat stelt de Inspectie voor de Gezondheidszorg.
Beste twee De meeste kinder- en jeugdpsychiatrische klinieken in Nederland leveren zorg van voldoende kwaliteit, stelt de IGZ. Twee instellingen springen eruit: Erasmus MC-Sophia Kinderziekenhuis in Rotterdam en de Reinier van Arkelgroep, locatie Vught. Deze zijn goede praktijkvoorbeelden voor andere klinieken.
Meest kwetsbaar De inspecteurs onderzochten de zorg voor de meest kwetsbare kinderen met ernstige psychische problematiek of psychiatrische stoornissen. Deze kinderen zijn voor hun behandeling meestal aangewezen op klinieken van kinder- en jeugdpsychiatrie.
Gezondheidsschade Gezondheidsschade tijdens de behandeling kan worden veroorzaakt door een onzorgvuldig insluitingsbeleid (separeren, afzonderen of op een andere wijze opsluiten) en slecht medicatiebeleid. Ook het ontbreken van een eenduidige visie op de bejegening, opvoeding en behandelingsmogelijkheden kan zulke schade veroorzaken. Daarom richtte het onderzoek van de inspectie zich op deze drie thema's.
Voortvarende aanpak Sinds 2001 is er veel verbeterd, constateren de inspecteurs. Medewerkers en bestuurders zetten zich voortvarend in om het aantal insluitingen en de duur ervan terug te dringen. Ook hebben ze oog voor het verantwoord verstrekken van geneesmiddelen. Doorgaans worden opgenomen kinderen en jongeren vanuit een eenduidige pedagogische visie bejegend en behandeld, blijkt uit het onderzoek.
Erasmus MC-Sophia Kinderziekenhuis krijgt van de inspectie de hoogste beoordeling van zestien instellingen: 100%-goed. Ook de Reinier van Arkelgroep haalt deze maximale score.
Landelijk symposium: Hechtingsproblematiek in gezinnen
Landelijk symposium: Hechtingsproblematiek in gezinnen
4 november 2010 - Eindhoven In de zorg, de hulpverlening en het onderwijs zijn veel kinderen te vinden die op de één of andere manier een probleem ervaren dat met het onderwerp hechting te maken heeft. Zij zijn vaak niet in staat om op een adequate manier een emotionele band aan te gaan met een ander. De basis van het vermogen van kinderen om zulke banden aan te gaan, wordt gelegd in het contact tussen de ouders / verzorgers en het kind. Wanneer deze hechting niet goed verloopt, kunnen kinderen onveilig gehecht raken of zelfs een hechtingsstoornis ontwikkelen. Vaak zien we dat zulke kinderen zich geen houding weten te geven in relaties met anderen en zich terugtrekken, contact met ouders of verzorgers afwijzen en sociaal geïsoleerd raken. Aan het andere uiterste vinden we de kinderen die juist sociaal ontremd raken en geen onderscheid maken tussen bekende en onbekende personen. Daarnaast toont onderzoek aan dat hechtingsproblematiek vaak gepaard gaat met groeiproblemen, leerproblemen en eetproblemen, waardoor (pleeg)ouders en andere opvoeders soms tot wanhoop gedreven kunnen worden. Anderzijds veroorzaakt problematiek aan de kant van de opvoeders vaak de hechtingsproblemen bij hun kinderen. Op dit symposium zal een vijftal sprekers deze problematiek vanuit verschillende invalshoeken benaderen en aanknopingspunten voor behandeling en begeleiding presenteren.
'Aanpak drugs- en alcoholgebruik in jeugdinrichting vergt inzet verslavingszorg'
Minister Hirsch Ballin is geschrokken van de mate waarin jongeren in justitiële jeugdinrichtingen alcohol en drugs gebruiken. Hij wil harde maatregelen, maar ook preventie en behandeling. Clary van der Veen (Trimbos-instituut): 'Alleen sanctioneren levert in ieder geval geen verbetering op.'
In opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum deed de Universiteit Utrecht onderzoek naar middelengebruik in justitiële jeugdinrichtingen (JJI's). Het betreft een zelfrapportageonderzoek onder 155 jongens in tien JJIs. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen gebruik binnen de JJI en tijdens verlof: buitenhuis en thuis.
Onderrapportage Ruim een derde van de jongens uit de onderzoeksgroep gebruikt alcohol; zo'n 26 procent ook in de JJI. Van de jongens zegt 65 procent cannabis te gebruiken, zowel in als buiten de inrichting. Hirsch Ballin vindt dat ernstig en wil stevige maatregelen. 'De uitkomsten verbazen mij eerlijk gezegd niet', zegt Clary van der Veen, wetenschappelijk medewerker programma Psychische gezondheid Jeugd bij het Trimbos-instituut. 'Waarschijnlijk is er zelfs sprake van onderrapportage. Omdat jongeren weten dat ze in een JJI niet mogen gebruiken, zullen ze er niet erg openhartig over zijn.'
Cannabis Zelf deed Van der Veen in 2007 en 2008 onderzoek op de locatie Overberg van JJI De Heuvelrug. Aanvankelijk vulden 23 jongens een vragenlijst in. Daarvan zei 26 procent alcohol, 39 procent cannabis en 13 procent harddrugs te gebruiken. 'We zijn toen gestart met de methodiek Open en Alert. Die is erop gericht om probleemgebruik in een JJI te voorkomen, signaleren en begeleiden. Het middelengebruik is open met de jongens besproken. Omdat daar ruimte voor kwam, werden ze er ook eerlijker over. Toen we er opnieuw naar vroegen, waren de cijfers zodoende hoger: 40 procent gebruikte alcohol, 56 procent cannabis en 20 procent harddrugs.'
Drugshonden Hirsch Ballin noemt in een brief aan de Tweede Kamer maatregelen als speekselanalyses, blaas- en urinetests en de inzet van drugshonden. 'Die middelen gebruiken JJIs al', weet Van der Veen. 'Uiteraard moet een JJI ervoor zorgen dat alcohol en drugs op het terrein niet verkrijgbaar zijn. Maar als we het alleen van controles moeten hebben, dan hadden we de effecten allang moeten zien. Die maatregelen worden immers al jarenlang toegepast. Kijk je naar de cijfers, dan is heel duidelijk dat alleen straffen geen verbetering oplevert. Het gebruik is hoog en vermindert niet.'
Dag en nacht Van der Veen is blij dat de minister nu ook preventie en behandeling noemt als maatregelen. 'Ik zou graag wat meer nadruk zien op motivering en beloning van gewenst gedrag', zegt ze. 'In veel JJIs bestaat alleen sanctiebeleid en geen hulp. Gevolg is dat het voor de jongens dag en nacht een sport is om te zorgen dat ze niet worden gesnapt. En de groepsleiding is alsmaar bezig om ze te betrappen.' Verlof Alleen sanctiebeleid betekent ook dat er niets aan het problematische middelengebruik zelf gebeurt, benadrukt Van der Veen. 'Je kunt wel tegen zo'n jongen zeggen: "je hebt gebruikt, dus ik trek je verlof in", maar als alle urinetests positief zijn, dan los je daar ook niets meer mee op. Je kunt niet verwachten dat een jongen die langdurig veel alcohol of middelen gebruikt daar zomaar mee kan stoppen. Het is dus maar de vraag of je alleen met sanctioneren veel oplost.'
Verslavingszorg De methodiek Open en Alert is gericht op preventie, begeleiding en behandeling. 'Het is zaak dat jongeren met problematisch gebruik professionele hulp krijgen. Op JJI-locatie Overberg waren uiteindelijk 11 van de 30 jongens in behandeling. Van der Veen: 'Een JJI moet dus samenwerken met de verslavingszorg.'
Motiverend De rode draad van de methodiek is openheid. 'Je moet met jongeren in gesprek. Vragen waarom ze veel gebruiken, hen bewegen om er iets aan te doen en samen kijken hoe', zegt van der Veen. 'Het is superbelangrijk dat professionals training krijgen in motiverende gespreksvoering. Ze moeten ook weten hoe drugs eruit zien en welk gedrag het gevolg ervan is. En naast sancties is er echt ook ruimte nodig voor het belonen van goed gedrag.'
Meer nieuws in uw inbox? Klik hier voor de gratis Zorg + Welzijn Nieuwsbrief. Voor meer achtergronden en opinies, neem hier een abonnement op Zorg + Welzijn Magazine.
Dat heeft de in Nederland opgeleide onderzoekster Dalila Pinto ontdekt, zo meldde de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) vrijdag.
De ontdekking zou kunnen verklaren waarom, mede op basis van een overlap in symptomen, tot voor kort vaak werd gedacht dat autismepatiënten automatisch een verstandelijke handicap hebben.
Intelligent
In werkelijkheid is dat in minder de helft van de gevallen zo, terwijl andere autisten juist normaal of zelfs bovengemiddeld intelligent zijn.
Pinto deed haar ontdekking in het kader van een groot genetisch onderzoek naar autisme in Canada, waarbij 120 onderzoekers en meer dan 1500 gezinnen betrokken zijn.
Haar deelname aan de studie is mede mogelijk gemaakt door een financiële bijdrage van de NWO.
Genetische defecten
De onderzoekers hebben een reeks nieuwe genetische defecten ontdekt die een rol spelen bij autisme en aanverwante stoornissen.
Die defecten ontstaan doordat bij de aanmaak van nieuwe cellen een 'kopieerfout' wordt gemaakt in het DNA, en leiden ertoe dat de cellen hun werk niet goed kunnen doen.
De wetenschappers ontdekten ook genetische factoren die een vroegere diagnose mogelijk kunnen maken.
Dat is volgens Pinto belangrijk omdat het de kwaliteit van leven van autismepatiënten kan helpen verbeteren.
,,Het is aangetoond dat een eerdere behandeling in sommige gevallen de gevolgen van de aandoening kan verminderen.''
Honderden genen
Duidelijk is nu dat er honderden genen zijn die een rol spelen bij het ontstaan van autisme. ,,Veel meer dan we dachten'', aldus Pinto.
Maar de studie heeft ook aangetoond dat veel van die genen gemeenschappelijke functies hebben.
Dat biedt volgens de onderzoekster nieuwe aanknopingpunten voor de ontwikkeling van medicijnen.
Eén op de 110
Ongeveer één op de 110 kinderen heeft een autistische stoornis. De aandoening openbaart zich rond het derde levensjaar en is niet te genezen.
Patiënten hebben moeite met sociale interactie en communicatie en blijven vaak hangen in zich steeds herhalend gedrag.