Jeugdpsychiatrie Sophia 'over hele linie uitstekend'
Jeugdpsychiatrie Sophia 'over hele linie uitstekend'
De afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie van het Erasmus MC-Sophia Kinderziekenhuis levert 'over de hele linie uitstekende en goed georganiseerde zorg' en is een voorbeeld voor andere instellingen. Dat stelt de Inspectie voor de Gezondheidszorg.
Beste twee De meeste kinder- en jeugdpsychiatrische klinieken in Nederland leveren zorg van voldoende kwaliteit, stelt de IGZ. Twee instellingen springen eruit: Erasmus MC-Sophia Kinderziekenhuis in Rotterdam en de Reinier van Arkelgroep, locatie Vught. Deze zijn goede praktijkvoorbeelden voor andere klinieken.
Meest kwetsbaar De inspecteurs onderzochten de zorg voor de meest kwetsbare kinderen met ernstige psychische problematiek of psychiatrische stoornissen. Deze kinderen zijn voor hun behandeling meestal aangewezen op klinieken van kinder- en jeugdpsychiatrie.
Gezondheidsschade Gezondheidsschade tijdens de behandeling kan worden veroorzaakt door een onzorgvuldig insluitingsbeleid (separeren, afzonderen of op een andere wijze opsluiten) en slecht medicatiebeleid. Ook het ontbreken van een eenduidige visie op de bejegening, opvoeding en behandelingsmogelijkheden kan zulke schade veroorzaken. Daarom richtte het onderzoek van de inspectie zich op deze drie thema's.
Voortvarende aanpak Sinds 2001 is er veel verbeterd, constateren de inspecteurs. Medewerkers en bestuurders zetten zich voortvarend in om het aantal insluitingen en de duur ervan terug te dringen. Ook hebben ze oog voor het verantwoord verstrekken van geneesmiddelen. Doorgaans worden opgenomen kinderen en jongeren vanuit een eenduidige pedagogische visie bejegend en behandeld, blijkt uit het onderzoek.
Erasmus MC-Sophia Kinderziekenhuis krijgt van de inspectie de hoogste beoordeling van zestien instellingen: 100%-goed. Ook de Reinier van Arkelgroep haalt deze maximale score.
Landelijk symposium: 'Moeilijke' jeugdigen met een licht verstandelijke beperking (JLVG)
Landelijk symposium: 'Moeilijke' jeugdigen met een licht verstandelijke beperking (JLVG)
30 september 2010 - Eindhoven
Nederland telt circa 440.000 jongeren tussen de 5 en 20 jaar die tot de groep licht verstandelijk beperkten (of Licht Verstandelijk Gehandicapten, LVG) gerekend worden. Deze zogenaamde LVG-ers vormen een kwetsbare groep doordat er naast de verstandelijke beperking vaak bijkomende gedragsproblematiek optreedt. Door hun beïnvloedbaarheid lopen zij extra risico waar het gaat om betrokkenheid bij criminaliteit, agressie en middelengebruik. Ook zaken als het gewoon deel uitmaken van een gezin, relatievorming en perspectief op de arbeidsmarkt zijn vaak moeilijk. Daarnaast zijn er soms bijkomende psychiatrische ziektebeelden, zoals depressies.
Vanwege deze meervoudige problematiek is het behandelen en begeleiden van deze doelgroep niet eenvoudig. In toenemende mate worden ze dan ook gezien en veroordeeld als daders van delicten en vinden ze hun opvang in o.a. justitiële inrichtingen.
Hulpverleners en docenten staan voor de moeilijke opgave om een effectief zorgaanbod te realiseren voor deze jeugdigen: een aanbod dat tot op heden beperkt en fragmentarisch van aard blijkt. Anders gesteld wordt deze grote groep jongeren ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd, zonder dat de hulpverlening daar altijd even adequaat op inspeelt. Op dit landelijk symposium zullen experts uit wetenschap en praktijk spreken over diagnostiek, behandeling en begeleiding van jeugdigen met een licht verstandelijke beperking.
'Aanpak drugs- en alcoholgebruik in jeugdinrichting vergt inzet verslavingszorg'
Minister Hirsch Ballin is geschrokken van de mate waarin jongeren in justitiële jeugdinrichtingen alcohol en drugs gebruiken. Hij wil harde maatregelen, maar ook preventie en behandeling. Clary van der Veen (Trimbos-instituut): 'Alleen sanctioneren levert in ieder geval geen verbetering op.'
In opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum deed de Universiteit Utrecht onderzoek naar middelengebruik in justitiële jeugdinrichtingen (JJI's). Het betreft een zelfrapportageonderzoek onder 155 jongens in tien JJIs. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen gebruik binnen de JJI en tijdens verlof: buitenhuis en thuis.
Onderrapportage Ruim een derde van de jongens uit de onderzoeksgroep gebruikt alcohol; zo'n 26 procent ook in de JJI. Van de jongens zegt 65 procent cannabis te gebruiken, zowel in als buiten de inrichting. Hirsch Ballin vindt dat ernstig en wil stevige maatregelen. 'De uitkomsten verbazen mij eerlijk gezegd niet', zegt Clary van der Veen, wetenschappelijk medewerker programma Psychische gezondheid Jeugd bij het Trimbos-instituut. 'Waarschijnlijk is er zelfs sprake van onderrapportage. Omdat jongeren weten dat ze in een JJI niet mogen gebruiken, zullen ze er niet erg openhartig over zijn.'
Cannabis Zelf deed Van der Veen in 2007 en 2008 onderzoek op de locatie Overberg van JJI De Heuvelrug. Aanvankelijk vulden 23 jongens een vragenlijst in. Daarvan zei 26 procent alcohol, 39 procent cannabis en 13 procent harddrugs te gebruiken. 'We zijn toen gestart met de methodiek Open en Alert. Die is erop gericht om probleemgebruik in een JJI te voorkomen, signaleren en begeleiden. Het middelengebruik is open met de jongens besproken. Omdat daar ruimte voor kwam, werden ze er ook eerlijker over. Toen we er opnieuw naar vroegen, waren de cijfers zodoende hoger: 40 procent gebruikte alcohol, 56 procent cannabis en 20 procent harddrugs.'
Drugshonden Hirsch Ballin noemt in een brief aan de Tweede Kamer maatregelen als speekselanalyses, blaas- en urinetests en de inzet van drugshonden. 'Die middelen gebruiken JJIs al', weet Van der Veen. 'Uiteraard moet een JJI ervoor zorgen dat alcohol en drugs op het terrein niet verkrijgbaar zijn. Maar als we het alleen van controles moeten hebben, dan hadden we de effecten allang moeten zien. Die maatregelen worden immers al jarenlang toegepast. Kijk je naar de cijfers, dan is heel duidelijk dat alleen straffen geen verbetering oplevert. Het gebruik is hoog en vermindert niet.'
Dag en nacht Van der Veen is blij dat de minister nu ook preventie en behandeling noemt als maatregelen. 'Ik zou graag wat meer nadruk zien op motivering en beloning van gewenst gedrag', zegt ze. 'In veel JJIs bestaat alleen sanctiebeleid en geen hulp. Gevolg is dat het voor de jongens dag en nacht een sport is om te zorgen dat ze niet worden gesnapt. En de groepsleiding is alsmaar bezig om ze te betrappen.' Verlof Alleen sanctiebeleid betekent ook dat er niets aan het problematische middelengebruik zelf gebeurt, benadrukt Van der Veen. 'Je kunt wel tegen zo'n jongen zeggen: "je hebt gebruikt, dus ik trek je verlof in", maar als alle urinetests positief zijn, dan los je daar ook niets meer mee op. Je kunt niet verwachten dat een jongen die langdurig veel alcohol of middelen gebruikt daar zomaar mee kan stoppen. Het is dus maar de vraag of je alleen met sanctioneren veel oplost.'
Verslavingszorg De methodiek Open en Alert is gericht op preventie, begeleiding en behandeling. 'Het is zaak dat jongeren met problematisch gebruik professionele hulp krijgen. Op JJI-locatie Overberg waren uiteindelijk 11 van de 30 jongens in behandeling. Van der Veen: 'Een JJI moet dus samenwerken met de verslavingszorg.'
Motiverend De rode draad van de methodiek is openheid. 'Je moet met jongeren in gesprek. Vragen waarom ze veel gebruiken, hen bewegen om er iets aan te doen en samen kijken hoe', zegt van der Veen. 'Het is superbelangrijk dat professionals training krijgen in motiverende gespreksvoering. Ze moeten ook weten hoe drugs eruit zien en welk gedrag het gevolg ervan is. En naast sancties is er echt ook ruimte nodig voor het belonen van goed gedrag.'
Meer nieuws in uw inbox? Klik hier voor de gratis Zorg + Welzijn Nieuwsbrief. Voor meer achtergronden en opinies, neem hier een abonnement op Zorg + Welzijn Magazine.
Toekomst Jeugdzorg: "Doe alsof het je eigen kind is"
Toekomst Jeugdzorg: "Doe alsof het je eigen kind is"
Als we werken vanuit de stelling: doe alsof het je eigen kind is hebben we een belangrijke stap gezet. Dit is een van de opmerkingen van de Werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg, een politiek overstijgende parlementaire werkgroep die de taak had de brede problematiek van de Jeugdzorg te verkennen door middel van literatuur studie, gesprekken met het veld en eigen discussie.
De uitkomst van deze verkenning is de vaststelling dat de Jeugdzorg gebaat is bij meer preventie, vroegtijdige signalering en een samenleving die meer zelfhulp inzet. Ook moet de Jeugdzorg dichterbij gezinnen gebracht worden.
De werkgroep is van mening dat de hele Jeugdzorg, inclusief de Jeugd GGz, met een financieringsstelsel ondergebracht moet worden bij de gemeenten. Balans denkt dat dit geen goede zaak is. Vooral de passage:
veel kinderen krijgen, vergeleken met vroeger, een ADHD-diagnose en de daarbij behorende therapie, terwijl het de vraag is of de problematiek werkelijk zo ernstig is
baart Balans zorgen, omdat hierbij de vraag gesteld kan worden of de werkgroep wel voldoende kennis heeft van de Jeugd GGz.
Door te suggereren dat bepaalde problematiek minder erg is dan ouders en deskundigen aangeven, los je niets op. Dan zijn we weer terug bij het zoethoudertje dat alle kinderen op zn tijd wel eens lastig zijn, waarbij over het hoofd wordt gezien dat er verschil is tussen wel eens en een gedragsprobleem, dat constant aanwezig is en de ontwikkeling belemmerd.
Volwassenen met ADHD en hun ouders weten nog goed hoe het was om onder deze condities op te groeien. Dat schept geen voorwaarden voor de ontwikkeling van 'effectief burgerschap'.
Wij vragen ons af wat de werkgroepleden zouden doen als ze zelf een kind met ADHD zouden hebben. In het genoemde verslag staan mooie gedachten over oplossingen van de problemen in de Jeugdzorg, maar over de plaats van de Jeugd GGz moet nog wel beter worden nagedacht. Een medisch specialisme is niet hetzelfde als sociale hulpverlening.
Het rapport 'Jeugdzorg dichterbij' van de Werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg (18 mei 2010) is te vinden op www.tweedekamer.nl
Alcohol- en drugsgebruik in JJI's aangepakt 15 juni 2010 Demissionair minister Ernst Hirsch Ballin van Justitie gaat het alcohol- en drugsgebruik in justitiële jeugdinrichtingen (JJI's) aanpakken. Aanleiding is een onderzoek van de Universiteit Utrecht, waaruit blijkt dat een aanzienlijk percentage jongeren tijdens het verblijf in een JJI alcohol en drugs gebruikt. Bijna 90 procent van de jongeren zegt dat het gemakkelijk is om in een JJI aan cannabis te komen. 65 procent gaf aan zelf cannabis te hebben gebruikt tijdens het verblijf in de JJI. Volgens driekwart van de jongeren zijn harddrugs gemakkelijk te krijgen. Ballin schrijft aan de Tweede Kamer dat hij nieuwe controlemogelijkheden wil voorbereiden, zoals speekselanalyses en blaastests. Ook wil hij dat er grootschalig op alcohol en drugs gecontroleerd wordt en wil hij laten uitzoeken of daarbij drugshonden kunnen worden ingezet. Meer informatie: Samenvatting onderzoek; Onderzoek middelenmisbruik in JJI's Bron: Ministerie van Justitie
PsyQ start in samenwerking met Preventie Parnassia Bavo Groep in Den Haag een groot onderzoek bij ouders met psychische problemen. Kinderen van ouders met psychische problemen hebben vergeleken met andere kinderen twee tot drie keer hoger risico op psychische en sociaal-emotionele problemen (zoals pesten of schoolproblemen).
Hulp vragen ligt vaak gevoelig, omdat ouders bang zijn dat hun kinderen uit huis worden gehaald. Terwijl tijdig steun krijgen juist problemen kan voorkomen! Preventie en PsyQ gaan daarom alle patiënten ondersteuning aanbieden bij de opvoeding om eventuele problemen vroegtijdig te voorkomen en een gezonde ontwikkeling bij kinderen te bevorderen.
Ontoereikend behandelaanbod
De ouders kampen naast psychische problemen vaak ook met andere problemen, zoals conflicten met de andere ouder of schulden. Meestal staan ze er alleen voor. Zij maken zich dikwijls zorgen over de mogelijke effecten hiervan op hun kinderen. Tot nu toe is aandacht voor ouderschap géén instellingsbeleid in de GGZ. Het bespreken ervan is een kwestie van persoonlijke affiniteit van behandelaars. Ook tijdsdruk, onwennigheid en het gegeven dat patiënten zich heel kwetsbaar voelen in hun rol als ouder, maken dat het er vaak niet van komt.
Een aanpak voor het hele gezin
PsyQ gaat samen Preventie, naast voorlichting, een vorm van ondersteuning onderzoeken die speciaal ontwikkeld is voor gezinnen die kampen met meerdere problemen: basiszorgcoördinatie'. De basiszorgcoördinator werkt samen met ouders en instanties aan een gezamenlijke aanpak ter verbetering van de gezinssituatie en de totstandkoming van een pakket van ondersteunende diensten. Coördinatie van de samenwerking tussen behandelaar en diverse instanties (zoals school, consultatiebureau en thuiszorg) is hierbij belangrijk. Doel is één aanpak voor het hele gezin. Deze zomer start een groot wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van deze ondersteuning. Indien de effectiviteit van basiszorgcoördinatie' bewezen is, wordt dit programma landelijk uitgerold.
Studiemiddag
Op donderdag 27 mei 2010 was er een studiemiddag die in het teken stond van ondersteuning voor ouders met psychiatrische problemen. Hierbij werd het eerste exemplaar van de methodiekbeschrijving basiszorgcoördinatie' feestelijk overhandigd.
Wat ouders/verzorgers ervaren in de omgang met hun kind, je stopt er oneindig veel liefde, aandacht en zorg in, maar er komt bijna niets voor terug. De verschillende stadia in de ontwikkeling van het kind zijn voor ouders welhaast schokkend herkenbaar. Het tweestappen 'vooruit', weer één 'achteruit' en vaak zelfs het omgekeerde, wat voor ouders van deze kinderen vaak zo verschrikkelijk ontmoedigend is.
Elk kind is anders en bepaalde uitingsvormen zijn leeftijd gebonden.
* Afwijzend tegenover meest nabije figuren (moeder/verzorger/ouders). * Zeer onregelmatig slapen/eten, agressieve gelaatsuitdrukking, ook bij baby's. * Zoeken op onnatuurlijke manier lichamelijk contact. * Ze hebben een extreem onnatuurlijk claimend gedrag. * Sommigen willen daarin tegen helemaal niet worden aangeraakt, en worden bij knuffel pogingen angstig en/of agressief. * Bij kinderen die überhaupt niet aangeraakt willen worden is het nog moeilijke om tot lijfelijk tot verzoening te komen. * Sommigen zijn druk - vrolijk hangen de clown uit. * Anderen zijn stil en afwachtend, teruggetrokken op het apathische af. * Nog anderen zijn schreeuwerig ruw zoeken voortdurend ruzie. * Ongecoördineerde bewegingen, waarbij van alles omvalt en breekt. * Bij een conflict kun je het kind niet bereiken, niets schijnt indruk te maken, zachtheid, nog harder straffen hebben ook maar het geringste effect. * Het kind toont bijna nooit spijt of berouw.
Het geweten heeft alles te maken met tweezaamheid.
* Het kan weinig onderscheid maken tussen hoofd en bijzaken, tussen een beetje stout en heel erg gemeen. * De gewetensfunctie ontbreekt. * Het kind zal nooit naar de volwassene toekomen om zijn overtreding te bekennen, is het meestal zelfs de volgende dag of eerder vergeten. * De boosheid van de volwassenen blijft het kind wel bij (de klappen en de preek) maar niet de reden daarvan. * Als ik weer lieg zal mama dus weer boos zijn' aan zo'n gedachte gang komt het kind al helemaal niet toe, het slaat die ervaringen niet op.
Er is een geweldig verschil tussen de opstelling in het gedrag van het kind binnen het gezin en daar buiten.
* Ouders willen hun kind naar buiten toe liever niet afvallen of ontmaskeren, maar dreigen zelfs daardoor in een heel ander daglicht te komen in de ogen van de buitenwereld. * Bijvoorbeeld: familie, vrienden, buren, leerkrachten, hulpverleners. * Ze zeggen vaak "zo'n leuk kind, wil alles voor je doen". etc. * Zou dat gestoord zijn? Dat bestaat gewoonweg niet Bij ons is hij/zij altijd lief. Krijgt dat kind thuis wel genoeg liefde, zijn jullie niet te streng, (of) je bent niet streng genoeg? * Het pijnlijkst is als het komt van je naaste familie: Opa's, Oma's, Ooms, Tantes. * Je raakt vaak je familie maar ook je vrienden en je buren kwijt.
Bij de hulpverlener zit het kind er meestal vrolijk en ontspannen bij terwijl de ouders met name de moeder op de rand van een instorting balanceert.
* De thuissituatie is vaak al zo dat het gezin ontwricht is. * Bij de moeder halen ze het bloed onder de nagels weg, en als vader thuis komt veranderen ze plotseling in gezellige spontane knuffeldieren. * Ze lijken op een plek even 'vertrouwd' als 'vreemd' te zijn, kennen na jaren nog geen gevoel van heimwee. * Ze kunnen ook meestal niet vertellen hóe lang ze al ergens zijn, voor hen maakt een maand of een half jaar nauwelijks verschil. * Ze begrijpen lange tijd niets van familie relaties, voor hen zijn generatie verschillen al helemaal moeilijk te door gronden. * Ze zijn geniaal in het ontdekken van kwetsbare plekken in hun ouders hun broertjes en zusjes leerkrachten en hulpverleners, maar nog het meest in hun onderlinge relaties. * Wanneer de gelegenheid zich voor doet, zullen zij alles in het werkstellen om de volwassenen tegen elkaar uit te spelen, als ze daar zelf voordeel uit kunnen halen. Dit gedrag gaat zo ver, dat menig gezin totaal ontwricht is geraakt. * Hele families zijn op deze manier in kampen uit één gevallen. * Grootouders, Oom en Tantes nemen het blindelings voor het kleinkind op.
Het kind schijnt er niet onder te lijden.
* Het omgaan met deze kinderen vormt een grote belasting voor het huwelijk. * Op een onverwachte momenten stort het kaartenhuis van schijnaanpassing plotseling in één en doen zich aanvallen voor van verschrikkelijke agressie en panische angst. * Survivers (overlevings)- gedrag en schijnaanpassing daar besteedt het kind onevenredig veel energie aan, die ten koste gaan van andere dingen. * Door negatieve faalangst begint het vaak al bijvoorbaat niet aan allerlei werkzaamheden, en wendt dan een soort onverschilligheid of schijn domheid voor. * Het vereist bijna boven menselijk geduld en veel aanmoediging om het kind zover te krijgen dat het 'over de drempel stapt'. * Door de zwakke ik functie maar nog veel meer door wat het meemaakt gaat het zich welhaast boven menselijk aanpassen. * Het kind is zo slim geworden in het aanvoelen van wat mensen van hen verwachten dat het daar geniaal op inspeelt. * Van daar ook dat het bij oppervlakkige relaties buitenshuis als mestgevierde gast de show pleegt te stelen. * Als ze een klasgenootje gepest hebben, spreken ze thuis met verontwaardiging en met de grootste compassie over die zielige piet die door anderen zo ontzettend word gepest. (anderen de schuld geven van wat ze zelf doen)
Deze jongeren proberen zeker een split te drijven, om opvoeders tegen mekaar op te zetten. Openheid, op een lijn met elkaar samenwerken en vertrouwen in elkaar moet helpen. Het mag duidelijk zijn dat deze houding voor ouders bijzondere moeilijkheden oplevert. Want in een gezin zijn alle relaties juist gebaseerd op wederkerigheid. Voor de ouder gaapt de valkuil van het ingaan op de relationele signalen van het kind. Zij zullen er op ingaan met de verwachting, het tikkeltje hoop dat het nu anders zal zijn. Steeds meer totdat ze op zijn, uitgeblust. Ze voelen zich burn - out maar ze kunnen het niet zijn want ze blijven steeds verantwoordelijk voor hun kind. Ouders staan hiervoor de moeilijke taak hun kind niet te willen blijven vast houden. Althans niet in de klassieke betekenis. De eenzame en verbitterende strijd met het kind opdat het toch ooit zou inzien dat ze het beste met het kind voor hebben, moet men opgeven.
Jeugdzorgprofessionals moeten hun visie op hulp aan gezinnen omdraaien. Zij moeten meer kijken haar het herstel van het gewone leven dan naar de probleemdefinities van gezinnen. Dat vindt jeugdzorgdeskundige Jo Hermanns. Hij reageert op de nieuwe visie op de jeugdzorg die minister Rouvoet vrijdag presenteerde.
Bureau jeugdzorg gaat op in het centrum voor jeugd en gezin voor de vrijwillige zorg aan kinderen. Een goede zaak, vindt Jo Hermanns, hoogleraar opvoedkunde. Het opent nieuwe perspectieven, al moet het nog wel inhoudelijk ingevuld worden. Dat vraagt sterke sturing van de rijksoverheid. Die moet concreet maken welke competenties professionals moeten hebben.
Financiering Het CJG wordt de spil van alle hulp en zorg voor de jeugd volgens het kabinetstandpunt. De eigen kracht van gezinnen moet worden versterkt door de directe hulp van het CJG. De overgang van jeugdzorg én de financiering van provincie naar gemeenten vergt enige jaren, volgens het kabinet. De gedwongen jeugdzorg gezinsvoogdij en jeugdreclassering staat los van het CJG, om ouders niet af te schrikken.
Gedwongen hulp Jo Hermanns is blij met de scheiding vrijwillige en gedwongen jeugdhulp. En ook dat de provincies er bestuurlijk tussenuit worden gehaald. Dat scheelt veel bureaucratie en geld. Door de vrijwillige hulp in het CJG te concentreren wordt het volgens hem beter mogelijk gezinnen te helpen het gewone leven te herstellen.
Leefomstandigheden Volgens Hermanns zijn de opvoedperikelen van multiprobleemgezinnen vooral geworteld in hun leefomstandigheden: Het heeft te maken met zaken als inkomen, schulden, wonen, werken, veiligheid. Verwijzen van die gezinnen naar gespecialiseerde jeugdzorg heeft weinig zin. Mijn ervaring is dat de helft van die problemen niet met opvoeden en opgroeien te maken heeft, maar met de leefomstandigheden. Die kan een gemeentelijke overheid veel beter oplossen in één gezin, één plan dan de jeugdzorg, die zich vooral op het kind richt.
Flinke draai Niet alleen instellingen moeten een draai maken, ook professionals in de jeugdzorg moeten volgens Jo Hermanns een flinke draai maken in de richting van het herstel van het gewone leven. In plaats van oplossingen zoeken in probleemdefiniëringen zoals professionals die hanteren. De draaiing van de werkvisie van professionals heeft meer kans in het CJG, denkt Hermanns. Daar staan hulpverleners dichterbij het leven van de gezinnen.
Diagnostiek Overigens kunnen evidence based interventies, diagnostiek en allerlei therapeutische specialiteiten prima een plaats krijgen in de hulpverlening, vindt Hermanns. Maar dan wel voor zover ze tot doel hebben het gezin te helpen weer een gewoon leven op te bouwen.
Meer nieuws in uw inbox? Klik hier voor de gratis Zorg + Welzijn Nieuwsbrief. Voor meer achtergronden en opinies, neem hier een abonnement op Zorg + Welzijn Magazine.
Hoe kunnen gemeenten de jeugdzorg het beste organiseren? Loes, het zogenoemde opvoedloket van Enschede, vindt ook in buurgemeenten steeds vruchtbaarder grond.
Wij doen telkens weer ons best om plannen dicht bij de ouders te krijgen, zegt Pim van Hulst, senior adviseur maatschappelijke ontwikkeling in Enschede. Dat is de grootste uitdaging. Altijd vanuit de ouders denken en laten zien dat je er bent. Wij doen bijvoorbeeld peilingen om te zien hoe het met onze naamsbekendheid is gesteld. Om die te vergroten proberen we steeds meer burgers via de website en de media te interesseren voor onze dienstverlening.
De ervaringen in Enschede zijn extra relevant geworden. Het demissionaire kabinet Balkenende IV adviseert dat gemeenten een sleutelrol moeten spelen in de jeugdzorg. Hulp bij opvoedingsvragen, of aan kinderen die worden verwaarloosd, kan volgens het kabinet veel beter worden georganiseerd op het lokale niveau. De provincie moet buitenspel staan, want de jeugdzorg is momenteel te bureaucratisch.
Wachttijden
Dat vind ik ook, meldt Van Hulst. Die wachttijden zijn een probleem. Een maand is al lang voor een kind met problemen. De crux is het constante indiceren; er moet altijd weer een nieuwe indicatie worden gemaakt om de hulpverlening te verantwoorden. Dit terwijl wij ad rem willen reageren om zo veel problemen te kunnen voorkomen.
De toekomst van de jeugdzorg ligt vooral bij de gemeentelijke centra voor Jeugd en Gezin, hoopt ook Van Hulst. Het indiceren van de hulpvraag wordt dan gedaan door een gemeenteambtenaar. Deze bepaalt welke pedagogische hulp een kind nodig heeft. Lichte hulp gebeurt meteen en ter plekke; zwaardere hulp blijft bij de Bureaus Jeugdzorg. Onze mensen kunnen al heel veel doen, maar in zwaardere gevallen zijn de lijnen met onze backoffice erg kort.
Kleine gemeenten
Minister André Rouvoet van Jeugd en Gezin vindt niet alle gemeenten groot genoeg om de jeugdzorg te kunnen aanbieden. Daarom is een regionale samenwerking nodig, vindt Rouvoet. Gedwongen hulp, bepaald door de raad voor de kinderbescherming of een Bureau Jeugdzorg moet buiten de centra voor Jeugd en Gezin. Gelukkig is Rouvoet op dit punt voorzichtig. Zeker de gedwongen hulpverlening moet niet aan Loes worden gekoppeld. Wij willen laagdrempelig zijn en een positieve uitstraling hebben.
Naast Enschede zijn er nog zes Twentse gemeenten bezig met een soortgelijk loket. Ook hun onderlinge samenwerking krijgt steeds meer vorm. Het gaat om zeven van de veertien gemeenten in de regio, maar ook in de rest van Nederland ziet Van Hulst een steeds grotere interesse in het loket.
Daarnaast horen de medewerkers ook positieve geluiden aan de balie. Na anderhalf jaar kent de helft van Enschede ons loket en de reacties zijn vaak positief. Wij krijgen ook meer grootouders met vragen aan het loket, die hun rol proberen te vinden in de opvoeding van hun kleinkinderen. Er wordt gedacht over een Loes-loket voor pubers. Ook deze groep moet geen drempel zien om hulp te vragen. Het is helemaal niet gek soms om hulp of advies te vragen.
Ik ben onderwijzeres op een lagere school. Een alleenstaande moeder van een van onze leerlingen kan niet meer zorgen voor haar kind (8) wegens schulden, een depressie... We hebben jaren geleden al eens overwogen om als pleeggezin kinderen in huis te nemen. Nu hebben we ons kandidaat gesteld om dit kind op te vangen. Kunt u ons tips geven rond het opvoeden van een pleegkind?
Een pleegkind is in de eerste plaats een gewoon kind, maar omdat het vaak tekorten heeft gehad, gedraagt het zich toch anders dan je eigen kinderen
Alleenstaande ouders hebben een heel moeilijke positie. Veel te veel onder hen hebben grote moeilijkheden om de eindjes aan elkaar te knopen. De kans op psychische problemen is ook groter doordat alles gedragen moet worden door één paar schouders. Het is natuurlijk altijd beter de hulp zo te organiseren dat de moeder zelf thuis voor haar kind kan zorgen. Maar als dat niet kan, is opvang in een pleeggezin een heel goed antwoord. Wat u doet, is een mooi gebaar. Er zijn nog steeds te weinig kandidaten voor de vele kinderen die van een dergelijke oplossing zouden kunnen genieten.
Een pleegkind is in de eerste plaats een gewoon kind, laten we dat toch niet uit het oog verliezen. Zoals een ander kind heeft het nood aan veiligheid en een warm, leuk nest. Maar tegelijkertijd is het zinvol je af te vragen of er toch ook niet bijzondere dingen zijn om op te letten. Het zijn namelijk kinderen die veel meegemaakt hebben en soms ook tekorten hadden. We weten uit onderzoek dat pleegkinderen anders reageren op hechting. Net omdat er tekorten geweest zijn, vertonen zij vaak ander gedrag dan je eigen kinderen. Ze willen bijvoorbeeld niet geknuffeld worden of net extreem veel; of je ziet een afwisseling van contact zoeken en afwijzen, tot zelfs systematisch liegen en manipuleren. Dat kan een pleegouder heel onzeker maken, en dan ontstaat al snel een negatieve spiraal.
Dat vermijden we beter, en gelukkig zien de meeste pleegouders stap voor stap een aanpassing in een positieve richting. Wat helpt, zijn de basisingrediënten zoals veiligheid en structuur, maar in het bijzonder is hier veel aandacht nodig voor de competenties van het 'nieuwe' kind. Zeker in de begintijd oefenen we vaak 'instemmend benoemen' . Daarmee bedoelen we dat je voortdurend aan het kind zegt wat het goed doet, ondersteunend met kleine positieve woordjes zoals mooi , goed zo , heel tof , whaw! Daardoor wek je bij het kind interesse voor communicatie en maak je het wegwijs in het verkeersreglement van het dagelijkse leven in je huis. Zodra je pleegkind dat beter gewend is, kan je een stapje verdergaan door te investeren in de opbouw van een gesprek in twee richtingen. Dus nu vraag je actiever waarom dat je kind iets deed, of het lekker is...
Eigenlijk kan je dat het best vergelijken met de wijze waarop je zelf een start genomen hebt met je eigen baby. We vinden het heel normaal dat we een baby continu ondersteunen met knikjes, glimlachen, er heel de tijd tegen praten. Na verloop van tijd laten we dat achterwege en verwachten we dat de baby mee in gesprek leert te gaan. Wij vragen: Is het lekker? en ondersteunen dat met een knikje, de baby proeft en knikt terug.
Pleegkinderen hebben vaak deze rijke start in het leven moeten missen. Ze kennen niet goed de heen-en-weer-beweging tussen ouder en kind. En daarom oefenen we dat met hen meer uitgesproken. Velen onder hen leren het zo toch nog, zodat de pleegouders zich na verloop van tijd goed voelen en het kind goed aanvoelen. Van dan af zal het opvoeden vaak verlopen zoals met je eigen kinderen. Maar in tijden van moeilijk gedrag, crisis, grote emoties zal het nodig zijn om tijdelijk terug te keren naar die methode: heel duidelijk benoemen wat je denkt, wat je voelt, wat je wilt en wat je goed vindt. Dat is te combineren, altijd weer, met veilige en transparante grenzen. Als pleegouder is samenwerking met de pleeggezinnendienst overigens ook heel belangrijk. Let erop geregeld contact te hebben, ook in goede tijden. Dan weet je beter waarop je kunt rekenen als er toch een moeilijke fase aanbreekt.
Landstede helpt een handje bij opvoeden, straffen en belonen
Landstede helpt een handje bij opvoeden, straffen en belonen
Bron: De Stentor dinsdag 23 maart 2010 | 23:06 | Laatst bijgewerkt op: dinsdag 23 maart 2010 | 23:14
PUTTEN - "Eigenlijk zou iedere ouder deze bijeenkomsten moeten volgen. Je leert niet alleen je kind beter kennen, je leert ook jezelf en je reacties beter begrijpen." Dat zegt Riet Luiten van Regionaal OpleidingsCentrum Landstede.
Ze heeft het over de bijeenkomsten van Landstede over opvoeden die niet voor niets de titel 'Opvoeden, een hele kunst' heeft meegekregen.
"Tijdens de bijeenkomsten wordt op een heel positieve manier gepraat over opvoeden en wat daar zoal bij komt kijken."
In Putten start Landstede in mei met vijf bijeenkomsten, met financiële ondersteuning van de gemeente.
Volgens Luiten zijn de reacties van ouders die aan eerdere versies van de bijeenkomsten meededen, heel positief. Ze verrassen soms zichzelf. Zo vond de moeder van een tweeling het idee van 'Kind van de week' een goede oplossing voor het verdelen van de aandacht.
Een alleenstaande moeder vond het moeilijk om naast zorgen voor werk ook nog haar kinderen goed op te voeden. Een ander ontdekte via Landstede dat er ook leuke dingen zijn die geen geld kosten.
"En voor iedereen geldt: aandacht is onbetaalbaar," zegt Luiten.
Landstede houdt al een aantal jaren bijeenkomsten voor ouders/ opvoeders van kinderen van vier tot twaalf jaar. Tijdens de bijeenkomsten komen onderwerpen aan bod als verschillende opvoedingsstijlen, regels maken en grenzen stellen, straffen en belonen. Ook het omgaan met ruzies, pesten en zakgeld komen aan bod.
Er hebben inmiddels ruim honderd mensen uit Putten deelgenomen aan eerdere bijeenkomsten. Landstede werkt in 'Opvoeden, een hele kunst' samen met de GGD en scholen ondersteunen dit project. Informatie via Landstede, Joke Boer, tel. 088 8507900.
Er moet een eenduidige klachtbehandeling komen door de bureaus jeugdzorg. Nu bestaan er nog opmerkelijke verschillen tussen de diverse bureaus.
Goede klachtbehandeling is belangrijk voor het herstel van vertrouwen van de burger. Dat stelt de Nationale ombudsman, Alex Brenninkmeijer in een persbericht. Hij heeft tezamen met drie Bureaus Jeugdzorg een gezamenlijke visie op goede, eerlijke en eenduidige klachtbehandeling ontwikkeld. Op grond van die visie hebben zij een handreiking opgesteld voor kwalitatieve klachtbehandeling. De Nationale ombudsman hoopt dat ook andere Bureaus Jeugdzorg met deze manier van klachtbehandeling aan de slag gaan.
Opmerkelijke verschillen
Op dit moment zijn er bij de klachtbehandeling opmerkelijke verschillen. De Nationale ombudsman vindt dat voor iemand die met Bureau Jeugdzorg te maken krijgt, de klachtbehandeling niet mag afhangen van de provincie waar hij woont.
Verhaal achter klacht
In de zomer van 2009 startte de Nationale ombudsman het project met Bureau Jeugdzorg Gelderland, Bureau Jeugdzorg NoordBrabant en Bureau Jeugdzorg ZuidHolland. Samen stelden zij een visie en uitgangspunten voor klachtbehandeling op. Hierin staat het verhaal achter de klacht centraal. Als een klacht bij een bureau jeugdzorg binnenkomt, neemt een medewerker persoonlijk contact op met de klager om het verhaal achter de klacht te achterhalen. Op basis van dit gesprek zoeken medewerker en klager een passende vorm van klachtbehandeling. Het belang van de klager en de aard van de klacht zijn hierbij leidend.
Herstel van vertrouwen
Goede klachtbehandeling is belangrijk voor het herstel van vertrouwen van de burger. Ook geven klachten goede aanleiding voor zelfreflectie die passend is voor professionals in de jeugdzorg. De Nationale ombudsman meldt in het persbericht erop te vertrouwen dat de bestuurders van alle bureaus jeugdzorg en de landelijk werkende instellingen, het Leger des Heils, de Stichting Gereformeerde Jeugdzorg en de William Schrikkergroep aan de hand van deze handreiking, ook aan de slag gaan met goede eerlijke en eenduidige klachtbehandeling.
Welke actie onderneem je als in een pleeggezin sprake is van seksuele intimidatie? En wat zeg je als een moeder je vertelt dat ze geen zin heeft om haar zieke dochter te verzorgen?
Praktisch handboek Professionals in de jeugdzorg hebben dagelijks te maken met ethische dilemmas. In dit praktische handboek op zakformaat vertellen ze openhartig hoe ze hiermee omgaan.
Handvatten Jeugdzorg in beweging biedt de lezer handvatten om aan de slag te gaan met ethische reflectie. In een serie interviews vertellen uitvoerenden over dagelijkse dilemmas en welke keuzes daarbij gemaakt worden. Het boek helpt uitvoerenden in de jeugdzorg bij het afwegen van hun eigen, vaak moeilijke beslissingen.
Jos de Waardt, hoofd afdeling Ethiek, directie Publieke Gezondheid, ministerie van VWS: 'In dit boek zijn sprekende voorbeelden van jeugdzorg in de praktijk te vinden, en begrijp je hoe onmisbaar ethische reflectie is voor deze beroepsgroep.'
Datum: woensdag 21 april en woensdag 28 april 2010 Tijd: 14.00 tot 17.00 uur Locatie: NPI, Olympiaplein 4, 1076 AB Amsterdam
Inleiding:
Het Gehechtheidsbiografisch Interview (GBI) is een vast onderdeel van het kwaliteitssysteem van het Npi. Het GBI wordt ingezet als een diagnostisch instrument en is tevens geschikt om de verbetering van de cliënt na afloop van de behandeling te meten. Het interview volgt een semi-gestructureerd protocol dat gericht is op het verrassen van het onbewuste (George, Kaplan & Main, 1996). Met behulp van 15 vragen wordt gevraagd naar de gehechtheidservaringen uit de jeugd en nagegaan hoe iemand de effecten van deze ervaringen op het moment van het interview beschrijft, evalueert en relateert aan het huidige functioneren. Gezien het karakter van het GBI is het zeer wel bruikbaar binnen psychoanalytische hulpverlening. Tijdens de training zullen diverse voordelen en nadelen van het gebruik van het GBI in de klinische praktijk aan de orde komen. Het gebruik van het GBI als diagnostisch instrument vraagt om een gestandaardiseerde wijze van afname van het interview. Het GBI wordt binnen het Npi-kwaliteitssysteem afgenomen voorafgaande aan de behandeling en na afloop van de behandeling. De GBIs van personen verzameld voorafgaande aan de psychoanalytische behandeling worden in het eerste jaar van de behandeling getranscribeerd en een gehechtheidsclassificatie wordt toegekend door een gecertificeerde codeur. In het buitenland vinden geregeld trainingen van twee weken plaats in het leren toekennen van gehechtheidsclassificaties. Deze trainingen worden georganiseerd door Mary Main en Erik Hesse. In Nederland zijn al een aantal gecertificeerde codeurs aanwezig. Een eerste stap in dit proces is dus het leren van een gestandaardiseerde manier van afnemen van het interview.
Doelstelling: Twee keer per jaar een groep van max. 15 mensen de gelegenheid geven om zich te bekwamen in de afname en klinische interpretatie van het Gehechtheidsbiografisch interview in het Nederlands Psychoanalytisch Instituut. Eventueel kan de training op andere locaties uitgevoerd worden.
Afbakening: De training is specifiek gericht op het leren afnemen van het GBI en een klinische interpretatie van de resultaten en niet op het leren toekennen van gehechtheidsclassificaties. Informatie over training in het leren coderen van het GBI is bij de trainers verkrijgbaar. Zij hebben die training gevolgd en zijn gecertificeerde codeurs.
Samenstelling groep: Een trainingsgroep bestaat uit maximaal 15 personen. Prioriteit bij de indeling hebben kandidaten van de verenigingen, die door de cursuscommissie daartoe worden uitgenodigd. Ook de vaste medewerkers van het NPI, die de afname van het GBI in hun takenpakket hebben, hebben prioriteit. Daarnaast staat de training open voor geïnteresseerde collegas uit de GGZ.
14.00 - 14.30 Klinische interpretatie 14.30 - 15.30 taken voor de interviewer 15.30 - 15.45 koffiepauze 15.45 - 16.30 oefening 16.30 - 17.00 afronding
Toegestuurd na inschrijving literatuurklapper met: - George, C., Kaplan, N., & Main, M. (1996). Adult Attachment Interview. Unpublished manuscript, University of California, Berkeley. - Van IJzendoorn, M. H., Bakermans-Kranenburg, M. J., Schuengel, C., & Juffer, F. (2001). Gehechtheidsbiografisch interview: Nederlandse vertaling en bewerking. Unpublished work: University of Leiden. - Hesse, E., & Main, M. (2000). Disorganized infant, child, and adult attachment: collapse in behavioral and attentional strategies. Journal of the American Psychoanalytic Association, 48 , 1097-1127. - Main, M. (2000). The organized categories of infant, child, and adult attachment: Flexible vs. inflexible attention under attachment-related stress. Journal of American Psychoanalytic Association, 48(4 ), 1055-1096.
Ter plekke worden sheets uitgedeeld, waaronder: - Oefening 1 GBI training 2005 - Oefening 2 afname GBI interview - Voordelen bij gebruik GBI/ AAI in de klinische praktijk - Kort overzicht kenmerken GBI/ AAI en taken voor interviewer - Kwaliteit gehechtheidsrelatie kind en Gehechtheidsrepresentatie volwassenen - Gehechtheidsterminologie NL en EN - Feedback afname GBI
- GBI: Korte afnameversie in gebruik op NPI - Avoiding common errors in conducting the AAI - Het opnemen en transcriberen van het AAI
Aanbevolen literatuur: - Diamond, D., Clarkin, J. F., Stovall-McClough, K. C., Levy, K. N., Foelsch, P. A., Levine, H. , & Yeomans, F. E. (2003). Patient-therapist attachment: impact on the therapeutic process and outcome. M. Cortina, & M. Marrone (Eds.), Attachment theory and the psychoanalytic process (pp. 127-178). London: Whurr Publishers. - Dozier, M., Cue, K. L., & Barnett, L. (1994). Clinicians as caregivers: Role of attachment organisation in treatment. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 62(4), 793-800. - Dozier, M., Lomax, L. T. C. L., & Lee, S. W. (2001). The challenge of treatment for clients with dismissing states of mind. Attachment and Human Development, 3(1), 62-76. - Steele, H., & Steele, M. (2003). Clinical Uses of the Adult Attachment Interview. In M. Cortina, & M. Marrone (Eds.), Attachment theory and the psychoanalytic process (pp. 107-126). London: Whurr Publishers.
Kosten: De kosten per training van twee dagdelen: 295,--(inclusief literatuur). Docent: Mw. Dr. J. Zevalkink, ontwikkelingspsycholoog, onderzoeker Wijze van toetsing: geen, wel evaluatie Accreditatie: wordt aangevraagd bij de NVvP (vorig jaar werden 6 punten toegekend) De FGzP heeft t.b.v. de kp-herregistratie 6 punten toegekend.
Na ontvangst van het inschrijfformulier wordt een factuur toegezonden. Inschrijving is definitief zodra de betaling door het NPI ontvangen is. Er zijn geen kosten aan de training verbonden voor vaste medewerkers van het NPI en collegas van andere instellingen, die aan een researchproject deelnemen in samenwerking met het NPI, waarvan het GBI deel uitmaakt.
Datum: woensdag 21 april en woensdag 28 april 2010 Tijd: 14.00 17.00 uur Locatie: NPI, Olympiaplein 4, Amsterdam