Een meedogenloze vossenjacht
Uitgestrekt ligt ze in dekking in
een droge sloot
het hoofd fier, iets opgeheven
urenlang is ze reeds opgedreven
gevaren zijn nog steeds levensgroot
sloten en hekken heeft ze
getrotseerd
vele kilometers ver hard gelopen
tot tweemaal toe met hagel beschoten
is aan haar flank reeds licht
geblesseerd
voorlopig heeft ze even rust
gevonden
ligt uitgestrekt te hijgen en te
kwijlen uit haar bek
likt af en toe voorzichtig haar
bloedende wonden
hondengeblaf nadert; maakt zich
gereed voor nieuwe vluchtronde
ze schrikt op; neemt een haastige sprong over een
hek,
zwemt moeizaam over een sloot; verdwijnt in de avond-stonde
|