Hechtingsgestoorde of bodemloze kinderen zijn kinderen die geen hechte relaties kunnen aangaan. Eens de 18 voorbij spreken we niet meer over bodemloze kinderen maar over borderline-patiënten.
Er is iets mis met het fundament van het contact tussen ouders en deze kinderen. In de eerste levensmaanden van een kind wordt dit fundament gelegd door het warme, intensieve, lichamelijke contact tussen (meestal) moeder en kind.
Gebrek aan veiligheidsgevoel.
De baby heeft in die leeftijdsfase behoefte aan het ervaren van veiligheid in de relatie met moeder. Wanneer er onvoldoende antwoord wordt gegeven door de omringende wereld, door de moeder, vindt er geen aansluiting plaats. Het kind ervaart geen veiligheid waardoor er geen basis-veiligheid ontstaat. Die basisveiligheid vormt echter de bodem, het fundament van de ontwikkeling van een kind.
Op dat fundament kan een kind zich ontwikkelen in onder andere emotioneel of affectief opzicht (bijvoorbeeld het ontwikkelen van zelfvertrouwen), in sociaal opzicht (kunnen aangaan van contacten met anderen) en verstandelijk / intellectueel opzicht (kennis en ervaringen op willen doen).
Eén van de mogelijke oorzaken is vrijwel altijd een (tijdelijke) onderbreking of een (definitieve) breuk was in de continuïteit van de verzorging en/of in de band tussen moeder en kind, voornamelijk gedurende de 18 eerste levensmaanden, soms een ontbreken hiervan of een onthouden van aandacht.
De problemen blijven voor de buitenwereld echter verborgen omdat het kind zich vaak als het 'allemansvriendje' opstelt.
Er zijn hulpverleningsprogrammas naar ouders, kinderen en buitenstaanders. Enkele tips waar je rekening mee moet houden.
Wat kan hulpverlening doen ?
Voor de ouders: ouders die hulp vragen, hebben recht op erkenning van hun hulpvraag.
1. Hou je bevraging (o.m. over achtergrond, voorgeschiedenis van het kind) naar de ouders toe zo neutraal mogelijk.
2. Stel je luisterbereid op zonder vooringenomenheid of schuldvragen te formuleren.
3. Realiseer je terdege dat ouders vaak pas naar hulpverleners toekomen, nadat hun eigen inventiviteit uitgeput is. Nadat zij alle denkbare adviezen van omstanders hebben uitgeprobeerd, zonder succes. Zij verwachten meer of andere raad van je, dan: 'Het groeit er wel uit.' Interpreteer hun wanhoop en radeloosheid vooral niet als oorzaak, maar als gevolg van de hechtingsproblemen van hun kind.
4. Wijs hen op het belang van eendracht tussen beide ouders: als zij elkaar geloven en steunen, kunnen zij coalitievorming tussen het kind en een ouder (met uitsluiting van de ander) beperken of verhinderen.
5. Ouders ondersteunen, bevestigen in hun positieve betrokkenheid.
6. Waar afstand nemen en/of uithuisplaatsing van het kind (al dan niet tijdelijk) de enige haalbare kaart is, kan je inlevingsvermogen in het verdriet van de ouders en andere gezinsleden hen tot steun zijn. De noodzaak om hun kind aan professionele hulpverleners toe te vertrouwen, stelt geen einde aan de betrokkenheid, de zorg en het verantwoordelijkheidsgevoel van de ouders.
7. Doorverwijzen naar professionele hulpverleners die (mogelijk meer) vertrouwd zijn met deze thematiek.
8. Ouders attent maken op het bestaan van de oudercontactgroep 'Wat Nu?' waar zij op begrip en (h)erkenning van lotgenoten kunnen rekenen.
Voor het kindhulpverleners zijn soms (te) lang bezig met het bijsturen van de ouders, vergeten of veronachtzamen dat ook het kind geholpen moet worden. :
1. Probeer het kind neutraal en afstandelijk tegemoet te treden. Realiseer dat kinderen met hechtingsproblemen zich bedreigd voelen door emotionele nabijheid, dat ze bang zijn voor diepgaande relaties. Daarom zullen ze zelf niet (zo gauw) hulp vragen. Wees dus voorzichtig in je benadering.
2. Onderken de hoger genoemde alarmsignalen en gedragskenmerken. Afhankelijk van je functie en positie t.a.v. kind en andere gezinsleden, zult u bedacht moeten zijn op consequenties van dit gedrag in elke specifieke situatie (vb. in gezinsbegeleiding, op school, tijdens consultaties, enz.)
3. Structuur geven - duidelijke grenzen stellen en deze consequent handhaven, met een gepaste dosering van aandacht en afstandelijkheid, van aanmoediging, van beloning en correctie.
4. Mee helpen zoeken naar adequate opvang, naar (al dan niet residentiële) behandeling en aangepaste onderwijsvormen.
Naar buitenstaanders toe:
1. Misschien heb je toegang tot de nabije omgeving (buurt, kennissenkring, familie) van gezinnen die lijden onder 'bodemloos, hechtingsgestoord samenleven'. Hier kun je deze omstanders attent maken op het gevaar van (ongezonde) coalitievorming tussen het betreffende kind en de omgeving.
2. Informatie verspreiden: zowel onder hulpverleners als onder een breder publiek kun je deze problematiek mee (her)kenbaar maken, teneinde meer begrip te krijgen voor deze kinderen, hun broers, zusjes en ouders.
Meer info bij de Vereniging van Ouders van Kinderen met Hechtingsstoornis - Fam. Vereycken-Petitjean - H. De Keersmaekerlaan 53 - 1780 Wemmel - tel: 02/460.39.24 http://www.Hechtingsstoornis.org
Bordeline, het is niets meer dan een hechtingsprobleem
BORDERLINE
Grenzen vervagen
Vanachter een gesloten deur
Gedachten plagen
De leegte heeft geen kleur
Het vullen van gaten
Met allerlei alternatieven
Je de wereld inpraten
Niemand leest je brieven
Emoties voelen
Begrijpen, delen
Weten wat mensen bedoelen
Wanneer ze met gevoelens spelen
De pijn een plek geven
Tussen het wit en zwart
Overleven
Want de wereld is hard
Er zijn geen grenzen meer
Het hoofd is dol
Niet plat dit keer
De aarde is hol.
Bordeline, het is niets meer dan een hechtingsprobleem waar mensen in meer of mindere mate last van kunnen hebben.
Het heeft vaak te maken met traumatische ervaringen in de jeugd die ervoor gezorgd hebben dat mensen zich niet of nauwelijks aan een ander kunnen hechten.
Dit werkt door in relaties, werk en de omgang met dieren.
Angst speelt een grote rol en het niet hechten komt voort uit die angst, want iets of iemand verdwijnt uiteindelijk toch wel uit je leven dus waarom zou je je hechten.
Ook leegte speelt en grote rol, die leegte probeert men op alle mogelijke manieren te vullen.
Dit uit zich in bijv. het constant veranderen van werk, materieel alles willen hebben, van de ene relatie in de andere springen, verslaving aan bijv. alcohol en nog veel meer.
Grensoverschrijdend gedrag en niet zien dat dit zo is, maar het doodnormaal vinden en niet begrijpen dat anderen het niet hetzelfde zien.
Ze voelen zich vaak miskend en hebben een groot gebrek aan zelfvertrouwen. Dit is heel kort, er is op internet een hele hoop te vinden over dit onderwerp
Auteur(s) Verhulst F.C., Verheij F. (red.) jaar 2006 Druk 3 ISBN 9789023235897 (ISBN10: 9023235894)
De kinder- en jeugdpsychiatrische zorg is gebaseerd op zorgvuldig onderzoek en adequate diagnostiek. Alleen door middel van onderzoek en diagnostiek is inzicht te verkrijgen in mogelijke psychopathologie bij kinderen en jeugdigen met problemen.
De kinder- en jeugdpsychiatrie evolueert, steeds meer wordt gewerkt met gestandaardiseerde onderzoeksinstrumenten. Tests en toetsen worden gemodificeerd of door betere vervangen. Onderzoek & diagnostiek is in meerdere opzichten een nieuw boek.
De consequenties van de voortschrijdende ontwikkeling van de kinder- en jeugdpsychiatrische praktijk is in dit boek vastgelegd. In het eerste hoofdstuk wordt de historie van de kinder- en jeugdpsychiatrie besproken.
Na de principes van de kinder- en jeugdpsychiatrische diagnostiek en classificatie volgen acht hoofdstukken die elk een deel van de kinder- en jeugdpsychiatrische onderzoekspraktijk uitwerken. In de veertien daarop volgende hoofdstukken wordt het onderzoek bij specifieke kinder- en jeugdpsychiatrische stoornissen belicht.
Tot slot wordt kinder- en jeugdpsychiatrisch onderzoek in enkele specifieke contexten, zoals in de psychiatrische zorg voor dove kinderen en jeugdigen of in de forensisch psychiatrische praktijk, besproken.
Mw. E. Aptroot, directeur zorg, RMPI te Barendrecht.
Dr G.F.M.G. Berden, kinder- en jeugdpsychiater, medisch directeur, Triversum te Alkmaar.
Prof.Dr F. Boer, kinder- en jeugdpsychiater, werkzaam bij Academisch Centrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie Curium te Oegstgeest en Universiteit Leiden (Faculteit Geneeskunde en Faculteit Sociale Wetenschappen).
Dr N.H. Bouman, kinder- en jeugdpsychiater, afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie, AZR-Sophia te Rotterdam.
Prof.Dr J.K. Buitelaar, kinder- en jeugdpsychiater, hoogleraar Kinder- en Jeugdpsychiatrie met de leeropdracht biopsychosociale determinanten van menselijk gedrag, afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie, Universitair Medisch Centrum Utrecht.
Mw. I.M. Demmendaal, secretaresse, afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie, AZR-Sophia. Zij verwerkte alle teksten in dit boek.
Mw. Dr E.C. van Doorn, psycholoog, werkzaam in eigen praktijk te Amersfoort, daarnaast als docent verbonden aan het Seminarium voor Orthopedagogiek te Utrecht.
Prof.Dr Th.A.H. Doreleijers, kinder- en jeugdpsychiater, hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie, Vrije Universiteit Amsterdam en opleider, Paedologisch Instituut te Amsterdam/Duivendrecht.
J.H.M. Duyx, kinder- en jeugdpsychiater, medisch hoofd jeugdcircuit, afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie, Universitair Medisch Centrum Utrecht.
M.L.J.M. Eussen, kinder- en jeugdpsychiater, beleidspsychiater, circuit kinderen en jeugdigen van De Grote Rivieren, stichting voor geestelijke gezondheidzorg te Dordrecht.
Dr R.J. van der Gaag, opleider kinder- en jeugdpsychiatrie, De Riethorst, Meerkanten, Ermelo, voor onderwijs en onderzoek verbonden aan de Divisie Psychiatrie van het Universitair Medisch Centrum Utrecht.
T. van Gent, kinder- en jeugdpsychiater, clustermanager patiëntenzorg afdeling voor doven en slechthorenden, Academisch Centrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie Curium te Oegstgeest en universitair docent Universiteit Leiden.
H.M.J.A. Gerritzen, kinder- en jeugdpsychiater, Universitair Medisch Centrum Utrecht en als psychoanalyticus verbonden aan het Nederlands Psychoanalytisch Instituut.
Prof.Dr W.B. Gunning, kinder- en jeugdpsychiater en neuroloog, hoogleraar-afdelingshoofd kinder- en jeugdpsychiatrie Academisch Medisch Centrum Universiteit van Amsterdam, medisch directeur van de Argonaut, Academisch Centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie bij de Universiteit van Amsterdam.
Mw. Dr E. de Haan, psycholoog/psychotherapeut, De Argonaut, Academisch Centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie bij de Universiteit van Amsterdam.
P.J. Hoekstra, arts, Universitair Centrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie te Groningen.
Mw. C.E. König, klinisch neuropsychologe, Paedologisch Instituut te Amsterdam/ Duivendrecht.
Prof.Dr J.M. Koot, bijzonder hoogleraar ontwikkelingspsychopathologie, afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie van de Erasmus Universiteit Rotterdam en AZR-Sophia te Rotterdam.
H.M.P. van Leeuwen, kinder- en jeugdpsychiater, voorzitter Raad van Bestuur, Paedologisch Instituut te Amsterdam/Duivendrecht.
Dr W. Matthys, kinder- en jeugdpsychiater, medisch hoofd Vosseveld, afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie van het Universitair Medisch Centrum Utrecht.
Prof.Dr R.B. Minderaa, hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie, Faculteit der Medische Wetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen en medisch directeur van de Stichting Algemene en Universitaire Kinder- en Jeugdpsychiatrie Noord-Nederland.
Mw. G.S. Ong, kinder- en jeugdpsychiater, systeemtherapeut in opleiding, Landelijk Centrum voor Eetstoornissen De Ursula te Leidschendam.
M.D. Oosterhoff, kinder- en jeugdpsychiater, hoofd behandelzaken, Universitair Centrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie te Groningen.
Mw. C.G. Reichart, kinder- en jeugdpsychiater, hoofd adolescentenkliniek AZR-Sophia/ Dijkzigt te Rotterdam.
Mw. Dr F.M.E. Slijper, psycholoog/psychoanalytica, afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie van AZR-Sophia te Rotterdam en verbonden aan het Nederlands Psychoanalytisch Instituut, tevens vrijgevestigd psychotherapeut.
Prof.Dr Ph.D.A. Treffers, hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie, Universiteit Leiden en als medisch directeur verbonden aan het Academisch Centrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie Curium te Oegstgeest.
Prof.Dr F. Verheij, hoogleraar klinische Kinder- en Jeugdpsychiatrie, hoofd patiëntenzorg, afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie, AZR-Sophia/Erasmus Universiteit Rotterdam.
Prof.Dr F.C. Verhulst, hoogleraar Kinder- en Jeugdpsychiatrie, hoofd afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie, AZR-Sophia / Erasmus Universiteit Rotterdam.
Uit de inhoud
1 De opkomst van de kinder- en jeugdpsychiatrie 2 Principes 3 Van multidisciplinair onderzoek naar interdisciplinair denken 4 Het diagnostisch interview met het kind of de jeugdige 5 Het diagnostisch interview met de ouders 6 Het diagnostisch onderzoek met het gezin 7 Het psychodiagnostisch persoonlijkheidsonderzoek 8 Neuropsychologische diagnostiek 9 Aanvullende informatie over het schools functioneren 10 Aanvullende informatie over het lichamelijk functioneren, inclusief het aanvragen van laboratorium- en beeldvormend onderzoek 11.1 Groei-, regulatie- en hechtingsstoornissen bij het jonge kind 11.2 Slaapstoornissen 11.3 Genderidenteitsstoornis 11.4 Eetstoornissen bij de adolescent 11.5 Ticstoornissen 12 Organisch psychiatrische stoornissen 13 Pervasieve ontwikkelingsstoornissen 14 Schizofrenie 15 Stemmingsstoornissen 16 Angsstoornissen 17 Dwangstoornissen 18 Somatoforme stoornissen 19 Aandachtstekort-/hyperactiviteitsstoornissen 20 Oppositioneel-opstandige en antisociale gedragsstoornissen 21 Onderzoek en diagnostiek bij dove kinderenen jeugdigen 22 Verstandelijk gehandicapten 23 Ernstige sociale en psychosociale problematiek 24 Diagnostiek bij leer- en gedragsproblemen op school 25 Jeugdpsychiatrisch onderzoek in forensisch kader
Mijn kind heeft problemen in de sociaal emotionele ontwikkeling.
Mijn kind is lastig en druk, hij is hyperactief en impulsief, mogelijk heeft hij ADHD
Mijn kind is opstandig en vertoont ontremd gedrag, mogelijk heeft hij ODD-CD.
Mijn kind heeft concentratieproblemen, mogelijk ADD of ADHD
Mijn kind heeft problemen in de sociaal emotionele ontwikkeling. Hij heeft last van faalangst, scheidingsangst, hechtingsproblemen en een slechte sociale weerbaarheid.
Mijn kind heeft last van depressies.
Mijn kind loopt steeds verder achter op school en hij is toch niet dom.
gedragsproblemen Hoe kan ik mijn kind helpen?
Het zou zo fantastisch zijn als:
Mijn kind rustiger is en eens nadenkt vóórdat hij iets zegt of doet.
Mijn kind minder opstandig is en zich ook kan aanpassen aan zijn omgeving.
Mijn kind zich beter kan concentreren.
Mijn kind minder angstig is en zich beter staande kan houden in sociale contacten.
Mijn kind over de hele linie lekker in zijn vel zit.
Veilige gehechtheid wordt gezien als bepalend voor het leven, zowel voor het kinderleven als voor de relatievorming als voor het latere functioneren. Veilig gehechte kinderen hebben sensitieve ouders. Dat zijn ouders die gericht zijn op wat dit kind nodig heeft, ouders die in staat zijn de signalen van hun kind goed op te vangen en er vervolgens gehoor aan geven. Deze ouders zijn gericht op de behoefte van hun kind en kunnen de emoties van hun kind adequaat spiegelen. Dat kunnen die ouders niet alleen als het kind klein is maar gedurende hun hele ontwikkeling tot de volwassenheid. De ervaren interacties zijn overwegend positief. Deze kinderen hebben nabijheid ervaren en vinden dat vanzelfsprekend.
Onveilig gehechte kinderen en jongeren ontwikkelen veel minder sociale vaardigheden, hebben minder vrienden, zijn minder zelfstandig. Een relatie is geconstateerd tussen onveilige gehechtheid en depressie bij jongeren. Eveneens is er een relatie tussen onveilige gehechtheid en psychopathologie geconstateerd, vooral tussen de gehechtheidswijze gedesorganiseerd gehecht en probleemgedrag.
Ook bij volwassenen wordt in onderzoeken een relatie aangetoond tussen onveilige gehechtheid en problematiek, de problematiek waarvan gesproken wordt is divers.
Vooral negatief denken over zichzelf kan leiden tot problematiek. Negatief denken over zichzelf betekent een gebrek aan zelfrespect, een gebrek aan autonomie in relatie met anderen en een overtuiging dat het zelf het niet waard is om lief te hebben en om steun te krijgen.
De bondingpsychotherapie werd begin jaren 70 ontwikkeld en in praktijk gebracht door Daniel Casriel (1924-1983). Hij was een Amerikaanse psychiater en psychoanalyticus in New York. Hij noemde de therapie New Identity Process (NIP). Later kreeg de therapie de naam bondingpsychotherapie.
Bondingpsychotherapie is een intensieve vorm van groepstherapie, waarin pijnlijke gebeurtenissen uit het verleden in een veilige omgeving emotioneel kunnen worden herbeleefd en verwerkt. De term bonding staat voor het proces dat gekenmerkt wordt door emotionele openheid bij lichamelijke nabijheid. Bonding wordt gezien als een natuurlijke behoefte, net zoals de behoefte aan lucht en voedsel.
Bondingpsychotherapie is een interactief groepstherapeutisch proces voor de behandeling van stoornissen, die ontstaan wanneer basale psychosociale behoeften die gerelateerd zijn aan neurobiologische processen, niet vervuld worden. De cliënt moet gemotiveerd zijn voor deze intensieve behandeling. Dan kunnen deze stoornissen verbeteren met behulp van ervaringsgerichte, lichaamsgerichte, non-verbale en verbale methoden. Speciale technieken kunnen worden aangeleerd. Deze zorgen voor essentiële veranderingen. Van belang hierbij is een ondersteunende emotionele relatie van de cliënt met de groep en de therapeut.
Veel mensen hebben in hun vroege kinderjaren een veilige hechting gemist. Onder een veilige hechting wordt verstaan dat je jezelf veilig kan voelen bij een belangrijke hechtingsfiguur (meestal de moeder of vader), bijv. in een situatie waarin er gevaar dreigt. Een eenvoudig voorbeeld is een dar kind zich brandt aan een strijkijzer of van zijn fiets valt en getroost wordt door zijn moeder en/of vader. Het kind leert hierdoor dat het in een moeilijke of pijnlijke situatie terug kan vallen op zijn ouders. Ook leert het dat het pijnlijke emoties mag uiten. Dit zorgt ervoor dat het kind hulp, steun of troost leert zoeken bij een betrouwbare andere persoon. Dat is een belangrijk kenmerk van veilige hechting. Zou het kind gestraft of weggestuurd worden, wanneer het in bovengenoemde situatie troost zoekt, dan kan het negatieve gevoelens en gedachten over zichzelf ontwikkelen. Bijvoorbeeld Ik ben niet belangrijk, ik doe er niet toeof ik ben niet om van te houden of ik heb geen recht op troost of genegenheid, ik moet dit eerst verdienen. Uit onderzoeken is gebleken dat wanneer ouders niet juist op de emotionele behoeften van pasgeborenen inspelen, er geen goede hechting plaats vindt en babys gedragsproblemen kunnen ontwikkelen. Dit kan leiden tot bijv. problemen met slapen, eten of veel huilen. Het kan zelfs in extreme gevallen leiden tot overlijden wanneer er helemaal geen lichamelijke en emotionele nabijheid is. Bekend hierover zijn gegevens van weeshuizen in de Tweede Wereldoorlog, waarin babys soms ernstig verwaarloosd werden en zelfs overleden omdat er te weinig hechting plaats vond. Het ervaren van weinig veiligheid als kind kan verschillende oorzaken hebben. Zo kan het zijn dat een van je ouders een lichamelijk of psychiatrisch probleem had (bijv. een ernstige ziekte of een alcoholverslaving), waardoor hij/zij er niet voor je kon zijn als kind. Of je komt uit een groot gezin en je ouders moesten zo hard werken om het gezin te onderhouden, dat ze geen tijd meer hadden om je aandacht en liefde te geven. Het missen van veiligheid in de belangrijke kinderjaren kan ertoe leiden dat je later moeite hebt met lichamelijke nabijheid van een ander en met het ervaren en doorgeven van genegenheid. Ook kunnen de negatieve gevoelens en gedachten, die je over jezelf ontwikkeld hebt, ertoe leiden dat je jezelf vaak somber of ongelukkig voelt of dat je erg onzeker en angstig bent. In de bondingpsychotherapie wordt gewerkt met oefeningen die gericht zijn op het losmaken van onderdrukte negatieve emoties uit het verleden. Dit wordt gecombineerd met het ervaren van lichamelijke nabijheid van de ander. Hierdoor wordt er ruimte gemaakt voor nieuwe en positievere ervaringen. En dit kan leiden tot een beter zelfbeeld en een beter psychologisch evenwicht. Wanneer je onveilig gehecht bent heb je vaak angst om je te binden en/of angst om verlaten te worden. Dit is vaak de basis van veel relatieproblemen en kan door deze therapie worden overwonnen. Mede dankzij een groeiend besef van het belang van een veilige hechting in de kinderjaren is in de laatste jaren de interesse voor de bondingpsychotherapie gegroeid. Door het ingrijpende en emotionele karakter van de sessies stuit deze therapie soms op een zekere weerstand, zowel bij cliënten als bij therapeuten. Door de jaren heen is de effectiviteit van deze methode bewezen, ook wetenschappelijk.
In Europa wordt bondingpsychotherapie toegepast in Nederland, België, Frankrijk, Duitsland, Italië, Portugal, Slovenië, Zweden, en Zwitserland. Elk land heeft zijn eigen vereniging. Nederland en België vormen samen de Vereniging voor Bondingpsychotherapie (VBP). De Europese vereniging is aangesloten bij de European Association of Psychotherapy.
Stauss, K. Kösel-Verlag (2006), Bondingpsychotherapie, Grundlagen und Methoden
Struijk, A. (1997). Tegenoverdracht en bondingpsychotherapie. Handboek Groepspsychotherapie, aug. 1997;
De Klerk-Roscam Abbing J. (1994). De Casrielmethode. Handboek Groepspsychotherapie, jan. 1994 (pp M4.1 1-34);
Kooyman, M. (1990). Tederheidstekort en verslaving. In: Tederheid, over de gevolgen van tederheidtekort bij mens en dier. Uitg. SIGO (Stichting voor Interdisciplinair Gedragswetenschappelijk Onderzoek). A.D. de Groot en J.P. Kruijt (Red.), blz. 89-100. Boom: Meppel.
Höfler- Zimmer D. & Kooyman, M.(1996). Attachment transition, addiction and therapeutic bonding. An integrative approach. In: Journ. of Substance Abuse Treatment, 13(6) pp. 511-519.
Geerlings P. en De Klerk-Roscam Abbing J. (1985). Cathartische activerende, psychodynamische groepstherapie. Tijdschrift voor Psychotherapie. Jaargang 11, pp 1-19;
Casriel D. Grosset & Dunlap, New York (1972). A scream away from happiness;
Martens J. (juli 2001). Bondingpsychotherapie in een residentiële setting voor de behandeling van drugsgebruikers. In W.R. Buisman e.a. (Red.), Handboek verslaving. (B 6119-1-34). Houten/Diemen : Bohn Stafleu Van Loghum.
Martens, J. (2000). Psychotherapiegroepen voor cliënten met harddrugverslavingen. In T. J. G. Berk et al., Handboek groepspsychotherapie (pp. N3.1-N3.44). Houten/ Diegem : Bohn StafleuVan Loghum.
De competente foetus en baby: op weg naar hechting
De competente foetus en baby: op weg naar hechting
Rien Verdult
Ontwikkelingspsycholoog/psychotherapeut
Inleiding.
Het beeld van de foetus en van de baby verandert snel op dit moment. Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat de foetus en de baby meer mogelijkheden hebben om te reageren op hun omgeving, dan ooit voor mogelijk werd gehouden. De foetus blijkt een heel actief, sensitief en communicatief wezen te zijn.
De ontwikkeling van de foetus heeft een doel, namelijk het veilig stellen van zijn overleving, en dit niet alleen in biologische zin, maar ook in psychologische zin. Grofweg staat de biologische groei in het eerste trimester in het teken van de aanleg van organen en in de volgende twee trimesters in het teken van verdere groei. Om bijvoorbeeld de opbouw van de hersenen niet te verstoren beschikt de foetus over een mechanisme dat er voor zorgt dat voldoende zuurstof naar de snel groeiende hersenen gaat, ook als de zuurstof vermindert; andere organen, zoals de lever of de huid krijgen dan minder zuurstof. Zo beschermt de foetus de snelle groei van zijn hersenen (Nathanielsz, 1994).
De foetus beschikt ook over psychologische beschermingsmechanismen. David Chamberlain (1990), die als een van de eerste psychologen met systematische foetus-observatie begon, rapporteert dat foetussen met defensieve agressie kunnen reageren op inbreuken in de baarmoeder, zoals bijvoorbeeld bij vruchtwaterpuncties. De foetus beschikt dus ook over mechanismen die ook zijn psychologisch overleven moeten beschermen.
Er moet meteen bijgezegd worden en dit is belangrijk om te benadrukken, dat de kwetsbaarheid van de foetus en de pasgeborene nog erg groot is. Zijn groei en ontwikkeling kunnen ernstig verstoord geraken, door wat in onze ogen kleinigheden zijn. De beschermingsmechanismen functioneren nog binnen zeer beperkte limieten en de foetus zal een prijs betalen als deze limieten worden overschreden.
De prenatale fase is een voorbereiding op het postnatale leven. Wil een baby kunnen overleven na zijn geboorte dan zullen zijn longen zich ontwikkeld moeten zijn zijn zuigreflexen geoefend of zijn bloedcirculatie voorbereid zijn om autonoom te kunnen functioneren (Lipson, 1994). Maar ook zal hij in staat moeten zijn om met zijn omgeving te kunnen communiceren. Zo zal hij zijn moeder signalen moeten kunnen geven over wat hij nodig heeft. Hij zal haar aandacht moeten kunnen trekken, haar liefde en geborgenheid moeten kunnen oproepen of haar zorgzaamheid moeten kunnen aansporen. De onderzoeken van Klaus, Kennell en Klaus (1995) naar bondingprocessen hebben aangetoond dat zowel de moeder als de baby over een heel repertoire aan communicatieve signalen beschikken om onmiddellijk na de geboorte met elkaar in contact te komen: door oogcontact, door stemherkenning, door het ritmisch op elkaar afstemmen van het patroon van spreken door de moeder en het bewegen van de baby, door herkenning van het hartritme of van de geur van haar lichaam. Naast hun communicatieve vaardigheden ontwikkelen foetussen ook een emotionele radar, waarmee ze de stemming en gevoelens van hun moeder kunnen scannen, wat hen in staat stelt om daarop te anticiperen.
Prenatale programmering.
Peter Nathanielsz, gynaecoloog en wetenschapper aan de universiteit van Cambridge en van Cornell Universiteit in Amerika, doet onderzoek naar prenatale programmering van gezondheid en ziektes (Nathanielsz, 1994, 1999). Met epidemiologische onderzoeken, met experimenteel dieronderzoek en met klinische bevindingen probeert hij aan te tonen dat prenatale ervaringen van grote betekenis zijn voor de latere gezondheid. Zijn adagio is een aanpassing van het oude gezegde: je bent wat je eet.
Voor Nathanielsz wordt dit: je bent wat je moeder heeft gegeten, en wel toen jij in haar lijf woonde. Hij draagt veel overtuigend bewijs aan dat gezondheid en ziekte van de foetus, van de baby en van de latere volwassene in sterke mate bepaald worden door de kwaliteit en kwantiteit van het voedsel dat de vrouw eet tijdens haar zwangerschap.
Zo is bijvoorbeeld gebleken dat tijdens de Nederlandse Hongerwinter, de laatste winter tijdens de Tweede Wereldoorlog, vooral foetussen in het derde trimester van de zwangerschap ernstige groeibeperkingen vertoonden als gevolg van het gebrek aan voldoende en goed voedsel waaraan hun moeders leden. Verder bleek, dat als deze babys later zelf weer kinderen baarden, dat ook deze tweede generatie babys nog leed onder de gevolgen van de Hongerwinter. Deze tweede generatie babys was ook weer kleiner. Natuurlijk zegt grootte niet alles, maar het is wel een indicatie voor niet optimale condities in de zwangerschap, zoals ook met dieronderzoek is aangetoond. Op grond van deze bevindingen komt Nathaliensz (1999) tot tien principes in de prenatale programmering van de gezondheid van de mens:
1° Tijdens de ontwikkeling zijn er kritische periodes van verhoogde kwetsbaarheid voor niet-optimale condities.
2° Prenatale programmering heeft permanente effecten die reacties veranderen in het latere leven en die de vatbaarheid voor ziektes kunnen beïnvloeden.
3° Foetale ontwikkeling is afhankelijk van activiteit.
4° Prenatale programmering omvat structurele veranderingen in belangrijke organen.
5° De placenta speelt een hoofdrol in prenatale programmering.
6° Voor compensatie van niet-optimale condities wordt een prijs betaald.
7° Pogingen na de geboorte om consequenties van prenatale programmering terug te draaien kunnen op zichzelf negatieve effecten hebben.
8° Foetale celmechanismen wijken vaak af van volwassen celmechanismen.
9° De effecten van prenatale programmering kunnen van generatie op generatie worden overgedragen.
10° Prenatale programmering heeft vaak een verschillend effect bij mannen en vrouwen.
Tijdens de prenatale ontwikkeling worden genetisch bepaalde processen beïnvloed door de beschikbare hoeveelheid voedsel, de toevoer van bloed, veranderingen in het functioneren van de placenta en andere omgevingsinvloeden. Dit laatste is relevant, want wat is de omgeving van de foetus? Dat is het lichaam én de daarmee onlosmakelijk verbonden geest van zijn moeder. Want in de symbiotische fase van zijn ontwikkeling leeft de baby niet alleen in het lichaam van zijn moeder, maar ook in haar geest, in haar psyché.
Een voorbeeld uit mijn eigen praktijk kan dit verhelderen: een jonge moeder met een baby van enkele maanden zoekt psychotherapeutische hulp omdat ze geen gevoel heeft bij haar baby, ze zich heel gespannen voelt en zowel zijzelf als de baby regelmatig koorts maken, waarvoor de huisarts geen verklaring vindt.
De baby huilt ook veel.
In de therapeutische behandeling van de moeder bleek dat de geboorte van haar eigen baby een intens schuldgevoel had losgemaakt waarvan ze zich aanvankelijk niet bewust was. Haar eigen moeder was gestorven kort na haar geboorte en de geboorte van haar eigen kind had dit oude trauma geactiveerd.
Ik heb geen recht van leven als mijn moeder hiervoor moet sterven. Eenmaal zij zich bewust was van haar eigen traumatisch verleden en het verwerkingsproces kon beginnen, verdwenen de koortsaanvallen bij haar én bij haar baby. Het huilen verminderde tot gewone proporties.
Prenatale programmering van hechting.
Er zijn tal van bevindingen die duiden op de onlosmakelijke verbondenheid tussen moeder en foetus. Ik heb me de vraag gesteld: kunnen we Peter Nathanielszs principes van prenatale programmering van lichamelijke gezondheid en ziekte ook toepassen op de psychologische ontwikkeling van de mens? Het antwoord lijkt Ja te zijn. Lichaam en geest zijn één. Hoe vertaalt zich dit dan naar de programmering van de menselijke (foetale) psyché?
Nathaliensz geeft aan dat de twee meest fundamentele concepten van prenatale programmering zijn:
de kritische perioden en de blijvende invloed. In deze bijdrage worden deze twee hoofdprincipes verder uitgewerkt en dat voor het thema van de prenatale hechting.
1° In de ontwikkeling van de foetale psyché zijn er kritische periodes van verhoogde kwetsbaarheid voor niet-optimale condities te onderscheiden.
Voor verschillende psychologische themas treden deze kwetsbare periodes op in verschillende fases van de foetale ontwikkeling.
Onder hechting wordt verstaan: een universele behoefte om een hechte affectieve band aan te gaan. Er worden door Mary Ainsworth (in Cassidy, 1999), de kroonprinses van de hechtingstheorie, zes kriteria onderscheiden voor deze hechte band:
- een affectieve band is blijvend, niet tijdelijk
- een affectieve band betreft een specifieke persoon, die niet inwisselbaar is met andere personen
- de relatie is emotioneel betekenisvol
- het individu streeft naar het handhaven van de nabijheid of het contact met deze unieke persoon;
- het individu ervaart stress bij onvrijwillige scheiding van deze persoon
- en voor de hechtingsband het meest essentiële: de persoon zoekt veiligheid en comfort bij deze hechtingspersoon.
Voor de relatie tussen foetus en zijn moeder betekent dit: dat de prenatale band tussen foetus en moeder niet tijdelijk is, maar blijvend en zich in het postnatale leven zal verder zetten; dat de moeder in de symbiotische fase niet inwisselbaar is voor een ander persoon; dat de relatie emotioneel betekenis vol is voor de ontplooiing van de foetus; dat de foetus de nabijheid en betrokkenheid van zijn moeder wil bewaren; dat de foetus gestresseerd geraakt als hij het contact met zijn moeder verliest én dat de foetus verwacht dat zijn moeder hem emotionele veiligheid en comfort biedt.
Er kunnen vijf kwetsbare periodes in de programmering van prenatale hechting worden aangegeven:
de conceptie, de implantatie, de ontdekkingsfase, de geboorte zelf en de eerste minuten/uren na de geboorte.
Conceptie
De conceptie is niet alleen een biologische proces van samensmelting van zaadcel en eicel. De
bevruchting vindt plaats in een biochemisch milieu en dit milieu zal zijn sporen nalaten in de bevruchte eicel. De biochemie van de man en de vrouw die een kind verwekken is een neerslag van hun psyche, van hun gevoelsleven. De emotionele omstandigheden van conceptie lijken van belang.
De conceptie is een eerste ontmoeting en het verloop van deze ontmoeting leidt tot de vorming van een rudimentaire vorm van bewustzijn, welke de voorloper wordt van latere sensaties, emoties en zelfs van de persoonlijkheid. Conceptie is een eerste en zeer fundamenteel stap in het proces van hechting.
Dergelijke beweringen roepen de vraag op naar het hoe van deze ervaringen. Kan er wel sprake zijn van bewustzijn voor dat de hersenen zich ontwikkeld hebben, ja zelfs nog niet in aanleg aanwezig zijn? De hersenstructuren voor leren en bewustzijn zijn toch pas ontwikkeld tegen de vijfde/zesde maand van de zwangerschap en hersenactiviteit wordt toch pas vastgesteld in het laatste kwartaal? De celbiologie heeft echter aangetoond dat individuele cellen een ervaringsgericht geheugen vormen (accumulate experience based memory), lang voordat de hersenen zich ontwikkelen. De diepste sporen van onze pijn, angst en strijd, maar ook van geluk en plezier ontstaan in de eerste dagen van ons bestaan. Volgens Bruce Lipton (2001) vormt de celmembraan en niet de celkern, de hersenen van een cel. Deze celmembraan is een organische informatieprocessor: ze neemt de omgeving waar en vertaalt dit bewustzijn in informatie die de activiteiten van proteïnen beïnvloeden en de expressie van genen controleert.
Implantatie.
Na een reis van 6 à 10 dagen komt de bevruchte eicel aan in de baarmoeder. De energie van het embryo dreigt op te geraken en het wordt tijd om zich van nieuwe zuurstof en voeding te voorzien. De reis op leven en dood zit erop. Het grote moment van het samenvoegen van twee levens staat te gebeuren: de implantatie. Het is de tweede grote uitdaging van de zwangerschap. Er moet een plaatsje gevonden worden waar het embryo zich kan hechten aan de baarmoederwand. Het baarmoederslijmvlies moet hormonen vrij maken die het afweersysteem van de vrouw onderdrukken door de vorming van proteïne EPF (early pregnanacy factor), waardoor het genetisch deels lichaamsvreemde embryo zich kan innestelen en niet wordt afgewezen. De symbiose kan tot stand komen. Dit is het tweede fundamentele hechtingsmoment uit onze geschiedenis: de eerste kennismaking met het lichaam van de moeder. Zoals in elk hechtingsproces kan het ook de ervaring van onthechting, van afwijzing en verwerping in zich houden. Het is niet omdat de implantatie van het embryo slaagt en de zwangerschap verder kan ontwikkelen, dat er geen rudimentaire sporen van onthechting in het embryo geregistreerd zouden kunnen worden.
Ontdekkingsfase.
William Emerson (1994) heeft gewezen op het belang van de ontdekkingsfase, dit is het moment dat de vrouw ontdekt dat ze zwanger is. In deze periode krijgt een aanvankelijk vermoeden meer zekerheid, en een eenvoudige zwangerschapstest kan uitsluitsel geven. Hoe reageert de vrouw op haar zwanger zijn? Haar eerste reacties op haar zwanger zijn creëren een klimaat van verwelkoming, of juist niet. Is de implantatie een verwelkoming door haar lichaam en de in haar lichaam opgeslagen onbewuste ervaringen, dan is de ontdekkingsfase een verwelkoming door de psyché van de vrouw, waarbij zowel bewuste als onbewuste motieven een rol spelen. Haar instelling ten aanzien van haar zwangerschap zal het embryo een gevoel van welkom zijn of een gevoel van afwijzing geven.
Het zal zijn hechting aan het lichaam van zijn moeder en aan haar psyche verder versterken of ondermijnen; het zal zijn affectieve veiligheid vergroten of verkleinen. Uiteraard is hier sprake van twee polen op een continuüm. Ergens tussen de positieve en negatieve pool zal de ervaring van het embryo zich bevinden, tussen hechting en onthechting, tussen bevestiging of afwijzing, tussen contact of isolement, zit een heel scala aan ervaringsmogelijkheden.
Geboorte
De geboorte is misschien wel, samen met de dood, de belangrijkste overgang die we ooit in ons leven meemaken. Alhoewel de baby het initiatief neemt en vanuit zijn hypofyse signalen uitstuurt naar de baarmoeder, blijft de geboorte een belangrijk samenspel tussen moeder en kind. Synchroniciteit is van belang, en dit geldt niet alleen voor de biomechanica van de geboorte, maar ook voor de communicatieve aspecten. Sterke gevoelens van extatische verbondenheid kunnen door de foetus ervaren worden alsook overspoelende gevoelens van volledige verlatenheid. Dergelijke existentiële gevoelens worden ingeprent in het geheugen, in ons lichaam. Thomas Verny (2002) noemt in zijn recent boek Tomorrows baby de geboorte een transformerende psychologische gebeurtenis: hoe we in de wereld komen speelt een cruciale rol in hoe we in die wereld leven. De ervaringen tijdens onze geboorte vormen een soort geboortescript, een neerslag in onze persoonlijkheid.
Toekomstige ouders staan nu voor de keuze: hoe kunnen we ons kind in de wereld verwelkomen met de minste belasting en de minste stress, zodat er zo weinig mogelijk fysieke en psychologische schade wordt aangericht?; zodat er zo weinig mogelijk inbreuken ontstaan op de hechtingsrelatie? Het risico op traumatisering tijdens de geboorte is erg groot, omdat de foetus op dat moment in een zeer kritische fase van zijn leven bevindt (Emmerson, 1998).
Doorheen de evolutie is er een precieze cascade van hormonen ontstaan, zegt Michel Odent(2002) , waardoor er zowel bij de moeder als bij de baby een complex hormonale balans ontstaat, die niet lang aanhoudt, maar wel een diepe band kan creëren. Helaas verandert de high tech-low touch verloskunde deze subtiele hormonale mix, welke door de evolutie was voorzien om primaire hechting te bevorderen.
Een jonge moeder vertelde mij het volgende verhaal over de geboorte van haar dochtertje Anja. Op het moment dat de voorweeën zich aankondigden kreeg ze een enorme nesteldrang: Ik moest iets doen Toen de weeën intenser werden raakte ze in paniek: Ik probeerde met mijn hoofd kalm te blijven en in het proces mee te gaan, maar in mijn gevoel lukte dat niet. Het leek wel alsof alles in mij tegenwerkte. Het klikte niet met de verloskundige; ze voelde geen steun. Ik had het gevoel dat ik heel de tijd mijn weeën heb lopen inhouden, bang om over te geven aan mijn eigen kracht, bang om nog meer te paniekeren. De synchroniciteit, het subtiele samenspel tussen moeder en boreling, leek ver zoek, zeker emotioneel. In het ziekenhuis vorderde de ontsluiting niet. Er werd een infuus aangelegd. Op het moment dat ik eindelijk mocht persen voelde het heel goed; ik had weer contact met de kracht in mijn lichaam. Maar dan ging het voor haar helemaal fout. De uitdrijving stagneerde,
de gynaecoloog knipte in en besloot uiteindelijk tot een vacuümverlossing. Plots ging het voor mij veel te snel; ik voelde me uiteen gereten. Ik zag die metalen klok en de gynaecoloog trok daar met alle macht aan. En toen ben ik volledig geflipt. Ik raakte helemaal buiten mezelf. Toen de baby op mijn buik werd gelegd, wist ik niet meer wat ik moest doen. Zij zag helemaal paars. Toen zij weggehaald werd hoorde ik haar huilen, maar ik had geen gevoel meer voor Anja. Ik was afgesloten, in mijn hoofd, niet meer bij enig gevoel. Ik heb het gevoel dat ik haar volledig in de steek heb gelaten. Ze wordt gehecht en naar een ziekenhuiskamer gebracht. Toen ik boven kwam wist ik niet eens welk kind ik gebaard had; ik wist niet of het een jongen of meisje was. Drie dagen na de geboorte van Anja heeft deze vrouw een ernstige shock-ervaring doorgemaakt. Ze heeft me dit verhaal in diepe pijn en met veel tranen verteld en dat voor het eerst na 4,5 jaar.
Onmiddellijk na de geboorte
Uit de onderzoeken van Klaus, Kennell en Klaus (1995, 1998) over hechting onmiddellijk na de geboorte, blijkt dat hoe meer de vrouw zich gesteund voelt tijdens de arbeid, des te beter kan ze zich volledig laten gaan in het geboorteproces, des te beter zal ze in contact blijven met haar eigen lijf en daardoor met haar kind, des te beter zal ze zich kunnen hechten aan haar kind onmiddellijk na de geboorte. Interventies, hoe noodzakelijk soms ook, verstoren dit proces en leiden tot een onthechting.
Er kan een geweldige kracht uitgaan van het eerste contact tussen moeder en baby. Zonder tussenkomst van buitenaf zal de baby, teruggeplaatst op de buik van zijn moeder, onmiddellijk zijn weg zoeken naar haar borst en met zuigen beginnen. Dit wordt self-attachment-behavior genoemd en blijkt reeds prenataal, in onderdelen, geoefend te zijn. Hun onderzoeken tonen ook aan dat dit moment direct na de geboorte, met recht een kritische periode genoemd kan worden, want hun vervolgonderzoek toonde aan dat deze eerste minuten en uren samen voor zowel de moeder als voor het kind bepalend zijn voor hun hechtingsrelatie. Dit moment, dat ook wel het inprentingsmoment wordt genoemd, is het cumulatie moment van de opgebouwde prenatale hechtingsrelatie. Geen wonder dat het echtpaar Klaus en hun collega Kennell zich verzetten tegen het routinematig weghalen van de pasgeboren baby bij de moeder.
Dit brengt ons bij het tweede punt van de prenatale programmering van de psyche:
2° Prenatale ervaringen hebben een blijvend effect op de menselijke psyché De ontwikkeling van prenatale hechting in vijf kritische fasen roept de vraag op: hoe kunnen dergelijke vroege hechtingservaringen onthouden worden? Nieuwe bevindingen uit de neurowetenschappen, de celbiologie en de prenatale psychologie tonen aan dat de mens beschikt over meerdere vormen van geheugen. Naast het expliciete bewuste geheugen beschikken we ook over een celgeheugen, dat zich cumuleert in een lichaamsgeheugen.
Het voor ons meest vertrouwde geheugen is het corticale geheugen, waarin de hippocampus een sleutelrol vervuld. Dat is het geheugen waarmee we herinneringen kunnen ophalen, terug tot ongeveer ons tweede levensjaar (Schacter, 1997).
Daarnaast zijn we ook in staat om op andere niveaus van de hersenen informatie op te slaan. Het proces van imprinting kan plaats vinden op het niveau van de hersenstam, van het limbisch systeem en van de cortex. Zogenaamde primitieve informatie, die opgeslagen wordt in lagere hersengebieden, speelt altijd een rol in ons geheugen. Sterker nog primitieve sensaties en emoties domineren onze gedachten. Lang voordat we op het idee komen Oei dat is een gevaarlijke hond want het is een pitbull, heeft ons emotionele brein ons al gealarmeerd via de amygdala en is ons lichaam al geactiveerd door stresshormonen.We slaan al op de vlucht voordat we het ons goed en wel beseffen (Ledoux, 1998). We moeten ons goed realiseren, dat het meest ontwikkelde deel van onze hersenen, de cortex of hersenschors, vaak het minst weet over onszelf en anderen. Bovendien zijn onze emoties ouder dan onze gedachten én gedachten kunnen onze gevoelens niet veranderen. Ook in de psychotherapeutische praktijk wordt dit zichtbaar: inzicht brengt geen heling (Janov, 2000).
Imprints, als neerslag van belangrijke ervaringen, kunnen dus op verschillende niveaus in de hersenen worden opgeslagen, afhankelijk van het gewicht van de ervaring en van het moment waarop ze optreden. Prenatale ervaringen worden hoofdzakelijk in de hersenstam opgeslagen en geboorte- ervaringen meer in de hersenstam en het limbisch systeem; latere ervaringen in het limbisch systeem en de cortex. We kunnen de evolutie van de menselijke soort niet ontkennen; onze hersenen zouden dat niet toestaan. Indrukken worden van beneden naar boven verwerkt: van de hersenstam over het limbisch systeem naar de cortex. Idealiter werken deze drie systemen goed samen, maar bij traumas worden de verbindingen tussen deze drie systemen geblokkeerd.
Vroege traumas leiden tot een blokkade van het ene niveau naar het andere om te voorkomen dat de hogere niveaus overspoeld worden. Helaas treedt hier een diabolisch aspect op: traumas, ook in de baarmoeder, die hoge niveaus van inhiberende neurohormonen vragen om de emotionele pijn draaglijk te houden, leiden tegelijkertijd juist tot een vermindering van die inhiberende hormonen. Dat wil dus zeggen: vroege traumas kunnen zon sterke invloed hebben dat ze het onderdrukkende systeem levenslang kunnen beschadigen. Daardoor kan de cortex belemmerd worden om zijn werk te doen in het plannen, regelen, controleren en uitvoeren van ons dagelijkse leven. Imprints van een laagniveau kunnen zo sterk zijn dat ze door de beschermende grenzen heen breken en dan angst geven.
In het algemeen geldt: hoe ouder de ervaringen die in het geheugen wordt opgeslagen, des te ouder is de betrokken hersenstructuur. De conclusie kan niet anders zijn dan dat er een vorm van prenataal geheugen bestaat en dat we als mens in staat zijn om heel vroege ervaringen, reeds vanaf de conceptie, in een of andere vorm op te slaan in ons lichaamsgeheugen. Hoe deze mechanismen allemaal precies werken moet nog nader uitgeklaard worden, maar het prenataal geheugen bestaat.
Wat betekent dit voor het thema van de prenatale hechting?
Hechtingservaringen worden prenataal geregistreerd, op verschillende niveaus in de hersenen.
Daarmee vormen ze een rudimentair basispatroon voor hechting, waarop latere hechtingservaringen voortborduren. Is het prenatale hechtingspatroon een veilig patroon dan zullen latere hechtingservaringen zich ook eerder in deze richting ontwikkelen. Is het hechtingspatroon onveilig dan zullen latere hechtingservaringen ook eerder als onveilig geïnterpreteerd worden. De hechtingservaringen zoals die in de lagere hersenstructuren zitten opgeslagen geven blijvend richting aan latere affectieve relaties. Of om het technischer te zeggen: de prenatale hechtingservaringen leiden tot wat Bowlby, de geestelijke vader van de hechtingstheorie, heeft genoemd interne werkmodellen, waarmee naar alle relaties kijken.
Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Een zwangere vrouw zoekt contact met onze praktijk omdat ze gehoord heeft over ons werk rond prenatale hechting. Ze is in blijde verwachting, opgetogen over haar zwangerschap. Tegelijkertijd voelt ze iets knagen, iets dat heel diep zit en ongrijpbaar is. Na enkele sessies komen we op een spoor: ze begint steeds meer op te zien tegen de bevalling, al hoewel ze met haar verstand weet dat ze dit gaat aankunnen. Elke sessie eindigen we met een kort gesprekje met haar baby: Het is niet omdat ik bang ben dat jij er niet mag zijn, dat jij niet mag groeien en dat jij er niet mag uitkomen als je er klaar voor bent.
Zo worden haar angstgevoelens gedifferentieerd van de baby; het is haar angst, niet die van de baby. Zo hopen we dat de baby niet belast met haar emoties.
Haar angst lijkt samen te hangen met haar eigen geboorte, die niet zonder complicaties bleek te zijn verlopen. Haar eigen geboorte-ervaringen hadden een levensscript gevormd met ongeveer de volgende onbewuste inhoud: stressvolle gebeurtenissen zijn altijd gevaarlijk, ze ondermijnen je kracht, bedreigen je leven en er is niemand die je erbij helpt, je bent dan aan je lot overgelaten. Haar eigen hechtingservaringen tijdens het geboorteproces waren opgeslagen in haar lichaam en ze werden geactiveerd door de op handen zijnde geboorte van haar baby-tje. Door contact te maken met deze ervaringen en deze door te werken voelde ze zich een stuk bevrijd van haar angst. Ze voelde zich sterker worden.
De geboorte van haar kindje verliep vlot, zonder ogenschijnlijke complicaties. Ze kon goed in haar kracht blijven, blijven vertrouwen op haar lichaam en in contact blijven met haar kindje. De eerste minuten en uren waren voor haar en haar kindje magische momenten van intens geluk.
De conclusie uit verschillende onderzoeken op dit gebied is: de emotionele toestand van de moeder tijdens het prenatale leven van haar kind is van grotere betekenis dan haar emotionele toestand in het eerste jaar na de geboorte. De hechtingsrelatie tussen moeder en foetus is van grote invloed op de ontwikkeling van de hersenen en daarmee op het later functioneren van haar kind. De emotionele afstemming tussen moeder en baby, alsook de verstoringen in deze afstemming leiden tot een woordenloze blauwdruk van het emotionele leven van de baby. Liefde, warmte, betrokkenheid, verbondenheid, kortom veilige affectieve hechting, bevorderen de ontwikkeling van de hersenen, en daarmee van het emotionele leven en van de persoonlijkheid. Andersom geldt helaas ook, vroege traumas en een gebrek aan liefde zet de ontwikkeling van de hersenen onder druk en dit kan leiden tot emotionele problematiek in het latere leven.
Prenatale programmering van hechting heeft dus een blijvend effect.
Aanbevelingen: bewust ouderschap Het mag duidelijk zijn: de bevindingen van de neurowetenschappen, de celbiologie en de ontwikkelingspsychologie maken het (toekomstige) ouders niet gemakkelijk. Als we het beste willen voor toekomstige kinderen en voor de toekomst van onze planeet, dan moeten we optimale condities voor prenatale ontwikkeling durven benoemen en ouders ondersteunen in bewust ouderschap.
In navolging van Verny (2002) kunnen vijf aanbevelingen geformuleerd worden voor bewust ouderschap.
Ten eerste, kijk als ouder naar het kind in jezelf.
Ideale ouders bestaan niet, wel ouders met heel veel goede bedoelingen. Er is echter een fundamenteel probleem in opvoeding, namelijk de wonden die ouders zelf opgelopen hebben in hun kindertijd zullen onvermijdelijk doorwerken. Ons kindbewust zijn is een krachtige factor, zeker in een emotioneel kwetsbare periode als zwangerschap is. Eerste aanbeveling is dan: kijk naar het kind in jezelf als je verantwoordelijkheid draagt of gaat dragen voor een kwetsbaar kind (Stroecken,2001) .
Ten tweede, verwerk oude innerlijke conflicten.
Zwangerschap en geboorte zijn voor de vrouw en de man emotionele ervaringen, waardoor oude onverwerkte problemen geactiveerd kunnen worden. Deze negeren heeft geen zin. Besteed er aandacht aan en probeer ze te verwerken. Gevoelens die niet geuit en gedeeld kunnen worden gaan woekeren in ons onbewuste.
Ten derde, maak keuzes.
De keuze voor een baby zal het leven van ouders voorgoed veranderen. Keuzes maken betekent ook verantwoordelijkheid opnemen. Zoals roken en zwangerschap niet samengaan, zo gaan stress en zwangerschap ook niet samen. Zoals je een pasgeborene niet zonder eten kunt laten, zo kun je hem ook niet zonder liefde laten (Stroecken, 2003).
Ten vierde, hou er rekening mee dat je kinderen weten wat je voelt.
Het symbiotische kind leeft niet alleen in sterke verbondenheid met het lichaam van zijn moeder, maar ook met haar geest. Het heeft een emotionele radar om haar gevoelens te scannen. Haar gevoelens worden zijn gevoelens.
Ten vijfde, je kinderen zijn uniek.
Of er een hechte band tot stand komt tussen ouders en kind hangt ook sterk samen met de verwachtingen die ouders hebben. Het kind zichzelf laten zijn en geloven in zijn eigen ontwikkelingsmogelijkheden is beter dan vooruit gestippelde verwachtingen proberen op te dringen .
Conclusie.
Naast de prenatale programmering van gezondheid bestaat er ook een prenatale programmering van hechting. Deze programmering is gebaseerd op concrete ervaringen in de baarmoeder, die we in ons lichaam kunnen opslaan en die daardoor een blijvende invloed op ons leven hebben. Een veilige, onbelaste hechting is de beste garantie voor een goede ontwikkeling van de foetus en de baby. Een veilige hechtingsrelatie is belangrijk voor een gezonde ontwikkeling van onze hersenen, voor onze relaties, en misschien wel het allerbelangrijkste, voor onszelf.
Geraadpleegde literatuur.
Cassidy, J., The nature of the childs ties. In: Cassidy, J. en Shaver, Ph., The handbook of attachment. Guilford Press, Londen, 1999.
Chamberlain, D., Goed geboren worden. Ankh-Hermes, Deventer, 1990.
Emerson, W. R., The vulnerable prenate. In: Journal of Prenatal and Perinatal Psychology and Health, 3, 1994.
Emerson, W. R., Birth trauma: the psychological effects of obstetrical interventions. In: Journal of Prenatal and Perinatal Psychology and Health, 3, 1998.
Janov, A., The biology of love.Prometheus Books, New York, 2000.
Klaus, M., Klaus, Ph. En Kennell, J., Bonding. Addison-Wesley, Reading, 1995.
Klaus, M. en Klaus, Ph., Your amazing newborn. Perseus books, Massachusetts, 1998.
Lipson, T., From conception to birth. Millenium Books, Newtown, Australië, 1994.
Lipton, B., Nature, nurture and human development. In:Journal of prenatal and perinatal psychology and health, 16, 2001.
Ledoux, J., The emotional brain. Simon and Schuster, New York, 1998.
Nathaliensz, P., Leven voor de geboorte.Forum, Amsterdam, 1994.
Nathaliensz, P., Life in the womb. Promethean Press, New York, 1999.
Odent, M., Primal health. Clairview, Londen, 2002.
Schacter, D., De kunst van het geheugen. Anthos, Amsterdam, 1997.
Stroecken, G., Het miskende kind in onszelf; invloeden van de kindertijd op het latere leven. MOM, 2001.
Stroecken, G., De stem van het jonge kind. MOM, 2003.
Verny, Th., Tomorrows baby. Simon&Schuster, New York, 2002.