kinderen/jongeren:
Heb ik een bodemloos kind:
Hechtingsgestoorde of bodemloze kinderen zijn kinderen die geen hechte relaties kunnen aangaan. Eens de 18 voorbij spreken we niet meer over bodemloze kinderen maar over borderline-patiënten.
Er is iets mis met het fundament van het contact tussen ouders en deze kinderen. In de eerste levensmaanden van een kind wordt dit fundament gelegd door het warme, intensieve, lichamelijke contact tussen (meestal) moeder en kind.
Gebrek aan veiligheidsgevoel.
De baby heeft in die leeftijdsfase behoefte aan het ervaren van veiligheid in de relatie met moeder. Wanneer er onvoldoende antwoord wordt gegeven door de omringende wereld, door de moeder, vindt er geen aansluiting plaats. Het kind ervaart geen veiligheid waardoor er geen basis-veiligheid ontstaat. Die basisveiligheid vormt echter de bodem, het fundament van de ontwikkeling van een kind.
Op dat fundament kan een kind zich ontwikkelen in onder andere emotioneel of affectief opzicht (bijvoorbeeld het ontwikkelen van zelfvertrouwen), in sociaal opzicht (kunnen aangaan van contacten met anderen) en verstandelijk / intellectueel opzicht (kennis en ervaringen op willen doen).
Eén van de mogelijke oorzaken is vrijwel altijd een (tijdelijke) onderbreking of een (definitieve) breuk was in de continuïteit van de verzorging en/of in de band tussen moeder en kind, voornamelijk gedurende de 18 eerste levensmaanden, soms een ontbreken hiervan of een onthouden van aandacht.
De problemen blijven voor de buitenwereld echter verborgen omdat het kind zich vaak als het 'allemansvriendje' opstelt.
Er zijn hulpverleningsprogrammas naar ouders, kinderen en buitenstaanders. Enkele tips waar je rekening mee moet houden.
Wat kan hulpverlening doen ?
Voor de ouders: ouders die hulp vragen, hebben recht op erkenning van hun hulpvraag.
1. Hou je bevraging (o.m. over achtergrond, voorgeschiedenis van het kind) naar de ouders toe zo neutraal mogelijk.
2. Stel je luisterbereid op zonder vooringenomenheid of schuldvragen te formuleren.
3. Realiseer je terdege dat ouders vaak pas naar hulpverleners toekomen, nadat hun eigen inventiviteit uitgeput is. Nadat zij alle denkbare adviezen van omstanders hebben uitgeprobeerd, zonder succes. Zij verwachten meer of andere raad van je, dan: 'Het groeit er wel uit.' Interpreteer hun wanhoop en radeloosheid vooral niet als oorzaak, maar als gevolg van de hechtingsproblemen van hun kind.
4. Wijs hen op het belang van eendracht tussen beide ouders: als zij elkaar geloven en steunen, kunnen zij coalitievorming tussen het kind en een ouder (met uitsluiting van de ander) beperken of verhinderen.
5. Ouders ondersteunen, bevestigen in hun positieve betrokkenheid.
6. Waar afstand nemen en/of uithuisplaatsing van het kind (al dan niet tijdelijk) de enige haalbare kaart is, kan je inlevingsvermogen in het verdriet van de ouders en andere gezinsleden hen tot steun zijn. De noodzaak om hun kind aan professionele hulpverleners toe te vertrouwen, stelt geen einde aan de betrokkenheid, de zorg en het verantwoordelijkheidsgevoel van de ouders.
7. Doorverwijzen naar professionele hulpverleners die (mogelijk meer) vertrouwd zijn met deze thematiek.
8. Ouders attent maken op het bestaan van de oudercontactgroep 'Wat Nu?' waar zij op begrip en (h)erkenning van lotgenoten kunnen rekenen.
Voor het kindhulpverleners zijn soms (te) lang bezig met het bijsturen van de ouders, vergeten of veronachtzamen dat ook het kind geholpen moet worden. :
1. Probeer het kind neutraal en afstandelijk tegemoet te treden. Realiseer dat kinderen met hechtingsproblemen zich bedreigd voelen door emotionele nabijheid, dat ze bang zijn voor diepgaande relaties. Daarom zullen ze zelf niet (zo gauw) hulp vragen. Wees dus voorzichtig in je benadering.
2. Onderken de hoger genoemde alarmsignalen en gedragskenmerken. Afhankelijk van je functie en positie t.a.v. kind en andere gezinsleden, zult u bedacht moeten zijn op consequenties van dit gedrag in elke specifieke situatie (vb. in gezinsbegeleiding, op school, tijdens consultaties, enz.)
3. Structuur geven - duidelijke grenzen stellen en deze consequent handhaven, met een gepaste dosering van aandacht en afstandelijkheid, van aanmoediging, van beloning en correctie.
4. Mee helpen zoeken naar adequate opvang, naar (al dan niet residentiële) behandeling en aangepaste onderwijsvormen.
Naar buitenstaanders toe:
1. Misschien heb je toegang tot de nabije omgeving (buurt, kennissenkring, familie) van gezinnen die lijden onder 'bodemloos, hechtingsgestoord samenleven'. Hier kun je deze omstanders attent maken op het gevaar van (ongezonde) coalitievorming tussen het betreffende kind en de omgeving.
2. Informatie verspreiden: zowel onder hulpverleners als onder een breder publiek kun je deze problematiek mee (her)kenbaar maken, teneinde meer begrip te krijgen voor deze kinderen, hun broers, zusjes en ouders.
Meer info bij de Vereniging van Ouders van Kinderen met Hechtingsstoornis - Fam. Vereycken-Petitjean - H. De Keersmaekerlaan 53 - 1780 Wemmel - tel: 02/460.39.24 http://www.Hechtingsstoornis.org
|