Zwakkere band tussen baby en moeder die alcohol dronk
Zwakkere band tussen baby en moeder die alcohol dronk
Drinken tijdens de zwangerschap wordt om allerlei redenen van de hand gewezen: omdat het de groei en ontwikkeling van de foetus beïnvloedt of omdat het vroeggeboorte in de hand kan werken.
Een nieuwe Britse studie wijst op nog een reden: de emotionele band van de moeder met het ongeboren kind is zwakker als de aanstaande moeder drinkt. Zelfs een occasioneel glas wijn kan dit effect al veroorzaken.
Moeilijk herstel De verklaring ligt deels in het feit dat deze vrouwen langer nodig hebben om te herstellen van de bevalling. Ook krijgen ze (door de alcohol?) moeilijkere kinderen, wat het moeilijk maakt onmiddellijk dol te zijn op je kleintje.
Gevolgen voor moeder Dat bleek uit een onderzoek van de universiteit van Aberdeen, die zich eerder focuste op de gezondheidsgevolgen van alcoholgebruik tijdens de zwangerschap voor de moeder in plaats van voor de baby. Daartoe volgden ze 130 vrouwen van het midden van hun zwangerschap tot drie maanden na de geboorte.
Matig drankgebruik Een derde dronk alcohol tijdens de zwangerschap, de helft van deze groep slechts een of twee eenheden (een halve pint of een glas wijn) per maand. Een groot deel van de andere helft dronk een tot twee eenheden per week, een minderheid dronk twee tot drie eenheden alcohol per week.
Moeilijke band In vergelijking met vrouwen die helemaal niets dronken tijdens de zwangerschap, was het voor deze vrouwen moeilijker om een band te vormen met hun pasgeborenen. Dit effect bleef bestaan toen depressie, angst en stress was uitgefilterd.
Moeilijke kinderen Volgens onderzoeker Eilidh Duncan kan de verklaring zijn dat de vrouwen moeilijker een bandkregen met hun baby's omdat die zich slechter gedroegen. "Dat toonde eerder onderzoek al aan: kinderen die prenataal blootgesteld worden aan alcohol hebben vaker gedragsproblemen."
Langer in hospitaal De vrouwen die dronken bleven gemiddeld ook een dag langer in het ziekenhuis na de geboorte, ook al was de bevalling niet meer gecompliceerd dan bij de andere vrouwen en waren hun baby's niet vaker te vroeg geboren of met ondergewicht. "Zelfs vrouwen die zéér matig drinken, duurde de hospitalisatie langer."
Duncan noemde het nog 'verrassend' dat de onderzoeken tot nog toe enkel focusten op de gevolgen voor de baby en niet voor de moeder. (edp)
Iedereen zegt het, iedereen weet het: de hechting tussen een kind en zijn ouders is belangrijk, de basis voor een gezonde emotionele, sociale, verstandelijke en zelfs motorische ontwikkeling. Maar wat is hechting? Hoe breng je een gezonde hechting tot stand? Gebeurt het niet gewoon vanzelf?
Met hechting wordt bedoeld de wederzijdse band tussen een kind en zijn ouders, eventueel verzorgers. Soms hoor je een moeder wel eens zeggen: ik zit met duizend touwtjes aan mijn kind vast. Die touwtjes, dat is hechting. De eerste twee jaren in het leven van een mens is de meest gevoelige periode om een veilige hechting op te bouwen.
In feite begint de hechting tussen moeder en kind natuurlijk niet bij de geboorte, maar al eerder. Wanneer? Bij de uitslag van de zwangerschapstest? Bij de eerste echo? De eerste keer horen van de hartslag? De eerste borrelingen in de baarmoeder?
Toch is de baby bij de geboorte een allemansvriend. Hij herkent weliswaar de stem en geur van zijn ouders, maar iedereen kan troosten en kalmeren, hij geniet van ieders aandacht. Maar in de loop van de tijd zal de baby de gewoontes van zijn vaste verzorgers (meestal de moeder/ouders) herkennen. Hij herkent geluiden, geuren, maar ook vormen en de manier van aanraken, en hij reageert daar positief op. Bij een heel klein kind zijn de reacties heel klein en moet je goed opletten , als het kind groter wordt zal het glimlachen, maar ook huilen kan een (re-)actie zijn. Als de ouder zich goed kan inleven in wat het kind nodig heeft en daarop (snel) reageert, krijgt het kind vertrouwen, het basisgevoel van veiligheid. Lichaamscontact is belangrijk, daarom zullen de verpleegkundigen in het ziekenhuis lichaamscontact stimuleren. Het is dus belangrijk dat er continuïteit is in de verzorging, dat er tenminste één vaste verzorger is van het kind, want voor hechting zijn er twee partijen nodig: de vaste verzorger (meestal de ouder) én het kind.
Een veilig gehecht kind is meestal niet dwars, gaat makkelijk om met vreemden maar zonder een allemansvriend te zijn. Als het kind en de ouder tijdelijk gescheiden zijn, kan het kind dat aan, omdat hij weet dat de ouder weer terugkomt. Veilig gehechte kinderen houden meestal van lichamelijk contact.
Fysieke hechting, hechting door aanraking en aangeraakt worden, ligt aan de basis van en is voorwaarde voor een gezonde ontwikkeling van de daaropvolgende fasen: emotionele hechting en de ontwikkeling van beheersingspatronen. Maar om fysiek te kunnen hechten, moet je wel overleven! Er kan - letterlijk of figuurlijk - nog geen 'ruimte' voor zijn: doordat het kind in de couveuse moet, of omdat het ziek is en bijvoorbeeld geopereerd moet worden. Als deze periode langer is dan ongeveer vijf dagen is het vertrouwen van het kind om op de aangeboden fysieke hechting in te gaan niet meer vanzelfsprekend.
Als er niet of onvoldoende wordt voldaan aan de behoeften van het kind, kan een onveilige hechting ontstaan. Een aantal kinderen bouwt geen veilige hechting op. Vaak wordt er dan gedacht aan bijvoorbeeld adoptie- of pleegkinderen, maar in de meeste gevallen gaat het om een eigen kind en was het zeer gewenst. Vaak is het wel zo dat het kind door omstandigheden een tijd gescheiden is van (een van) de ouders, bijv. door ziekenhuisopname. Je kunt uitgaan van twee verschillende vormen van onveilige hechting.
In de ene vorm zie je dat een kind onzeker is en zich vastklampt aan zijn ouder(s). Het kind huilt veel en is angstig. Je ziet dat het kind weinig vertrouwen heeft in de opvoeder, en twijfelt aan de betrouwbaarheid. Zo'n kind is angstig en geblokkeerd als het in een situatie komt die hij niet kent en hij is vaak maar moeilijk te troosten. Soms accepteert zo'n kind wel lichamelijk contact, maar niet altijd. Je ziet ook dat er niet veel direct oogcontact is.
Aan de andere kant zie je dat de betreffende ouder voor het kind onvoorspelbaar reageert, en de reacties zijn voor het kind niet duidelijk, ze reageren op het verkeerde moment, of op de verkeerde manier (bijvoorbeeld een glimlach of een boos geluid van de ouder) of de ouder stopt met reageren, of reageert helemaal niet terwijl het kind dat wel verwacht had. De ouder is onhandig en onduidelijk naar het kind toe.
Bij de andere vorm vraag je je soms af of er wel sprake is van hechting. Je ziet dan dat het kind ieder aanhankelijkheid afweert en geen contact maakt. Het lijkt of het kind een negatieve reactie wil voorkomen. Hij vraagt niet (meer) om zorg en bescherming, hij wil niet worden getroost. Zo'n kind gedraagt zich als een allemansvriend: gaat op schoot zitten bij vreemden en heeft geen moeite met kusjes geven aan iedereen. Het kind lijkt onverschillig en vlak, is ongedurig, snel geïrriteerd en agressief, ongeduldig en trekt zich weinig van anderen aan. Echte vriendjes zijn er meestal niet.
Van de kant van de ouder zie je dat het kind wordt afgewezen. Ouders die zich niet in hun kind kunnen of willen inleven en dus niet reageren op zijn behoeftes. De ouder past zich niet aan, aan het ritme van het kind, accepteert soms niet dat het krijgen van een kind zijn leven veranderd. Vaak zie je ook dat de ouder een afkeer heeft van lichamelijk contact - soms omdat zij/hij zelf ook onveilig gehecht is.
Er kunnen door de situatie ook spanningen optreden in de relatie tussen ouders die weer hun weerslag hebben op het kind.
Ontstaan
Hechtingsstoornissen kunnen ontstaan bijvoorbeeld door te veel wisseling van de vaste verzorgers van een kind, zoals bijvoorbeeld bij langdurige ziekenhuisopname, maar ook bij adoptie. Het kind heeft geen kans zijn verzorger goed te leren kennen zodat hij weet dat de reacties van de verzorger betrouwbaar zijn. Ook andere zaken, zoals bijvoorbeeld traumatische ervaringen kunnen een veilige hechting in de weg staan. Kinderen die onveilig gehecht zijn kunnen later sociale en emotionele problemen krijgen, die zelfs op volwassen leeftijd nog merkbaar zijn. Veiligheid en geborgenheid blijken fundamenteel te zijn voor groei en ontwikkeling.
Een hechtingsachterstand, opgelopen in de gevoelige eerste twee jaar, kan gedeeltelijk of geheel worden ingehaald. Het is daarbij vooral nodig dat de opvoeders het basisvertrouwen aan het kind kunnen geven. Daardoor kan het kind de veiligheid en geborgenheid die het in de beginperiode heeft gemist, alsnog ervaren. Vanuit deze ervaring kan het kind zich dan verder ontwikkelen. Soms kun je dat als ouder niet zonder hulp. Dan is begeleiding door een deskundige nodig - bijv een orthopedagoog. Ouders leren daarbij goed te kijken naar het kind en adequaat te reageren op het gedrag van het kind. Hierbij wordt tegenwoordig vaak gebruik gemaakt van video-opnamen om zelf met hulp van een therapeut te analyseren wat het kind in zijn gedrag aangeeft, hoe jij als ouder reageert en wat de reactie van het kind daarop dan weer is.
De laatste jaren is er meer aandacht voor de gevolgen van onveilige hechting, en daarom is er ook vraag naar onderzoek en voorlichting. Specialisten en ervaringsdeskundigen (ouders) verzamelen gegevens hierover. Zo worden verhalen geregistreerd van ouders van kinderen tussen de 2 en 24 jaar. Vaak zijn het treurige verhalen over ernstig verstoorde relaties binnen en buiten het gezin waar niemand raad mee weet. Hulpverleners pikken de signalen van ouders vaak niet goed op, misleidt door het vaak voorbeeldig gedrag van het kind (schijnaanpassing). De meeste ouders zijn niet op het spoor van een hechtingsstoornis gebracht, ondanks vaak veelvuldige hulpverleningscontacten.
Bij gericht doorvragen bij ouders hoor je vaak verhalen van allerlei traumatische ervaringen rond de geboorte, zoals complicaties rond de geboorte, het kind is direct na de geboorte bij de moeder (bijvoorbeeld voor adoptie) weggehaald, er vonden medische ingrepen plaats, de baby had erg veel energie nodig om te overleven enz.
Wij zijn uiteraard blij dat hulpverleners die met pasgeborenen en hun ouders werken zich steeds bewuster worden van het belang van een goede hechting tussen ouders en kind, en dus ook hun best doen om dat te stimuleren. De ontwikkelingsgerichte zorg, zoals die in opkomst is in een aantal ziekenhuizen speelt een belangrijke rol om te komen tot een goede interactie tussen de ouders en het kind in de stressvolle en moeilijke couveuseperiode.
Symptomen van hechtingsstoornissen (De Lange)Babyleeftijd:
- veel huilen, onrust, niet geknuffeld willen worden, niet willen aankijken, niet aan moeders borst willen drinken, verstijven als het wordt opgepakt
Peuterleeftijd:
- De actieve peuter: zich niets aantrekken van de ouders, gevoel- en emotieloze indruk, niet bereikbaar voor de ouders (geen gevoel van wederkerigheid), chaotisch
- De passieve peuter: nooit aandacht vragen, niet huilen, zich laten verzorgen en meespelen, zonder plezier te hebben.
Basisschoolleeftijd: a. het driftenkind laat zich leiden door eigen wensen, doet wat er in hem opkomt
b. het schijnbaar aangepaste kind: o ontkent eigen wensen en past zich in schijn aan o wil sterke controle hebben over omgeving. o maakt met 'alles en iedereen' contact (allemansvriend). c. Het kind met twee gezichten: is thuis onhandelbaar en buitenshuis zeer aangepast (of omgekeerd) . d. Het agressieve kind daagt uit, scheldt, schopt, pest, vernielt enz. e. Het kind dat het laat afweten, trekt zich terug in zichzelf en zou het liefste dood willen zijn. f. Het kind dat nergens raad mee weet en een chaotische indruk maakt. g. Het kind dat zich richt op leren en presteren en zijn gevoelens van onveiligheid en ongeborgenheid onderdrukt.
Bronnen:
G. Baan, 'Niet alle banden binden even vast' Tijdschrift voor Kinderverpleegkunde 4 - 99
B. Wester, 'Hechtingsstoornissen' Tijdschrift voor Kinderverpleegkunde, 1 - 2001
* Dr. G. De Lange 1991, Hechtingsstoornissen, - orthopedische behandelstrategieën, Van Gorcum.
* Boek: Bodemloos bestaan, Greetje van Egmond (1987)
Met dank aan Zita van der Heyden, Vereniging van Ouders van Couveusekinderen - Nederland
Veel kinderen krijgen zo rond hun 12e tot 14e maand een periode van verlatingsangst. Je kind gaat steeds meer beseffen dat hij een eigen persoontje is en niet meer zo afhankelijk van jou. Hij is steeds mobieler en kan van je weglopen. Aan de andere kant is hij natuurlijk nog lang niet in staat om lang zonder jou te kunnen en dat levert soms angst op. Veel kinderen zullen nu verdrietig reageren of voelen zich in de steek gelaten bij het afscheid nemen op de kinderopvang bijvoorbeeld. Je kind is nu slim genoeg om te weten dat jij er niet bent (het feit dat hij je niet ziet wil niet zeggen dat hij niet aan je denkt) maar moet nog leren en vertrouwen dat je ook weer terug zult komen en dat hij zich in de tussentijd ook zonder jou wel even kan redden. Afstand nemen en even los van vader of moeder is wel iets wat de meeste kinderen zullen moeten leren in onze westerse samenleving. Ook al doe je je kind niet naar een vorm van kinderopvang, ook dan zal je af en toe uit zijn beeld verdwijnen. Al was het maar omdat je ook wel eens wat voor jezelf moet doen of omdat hij alleen in zijn eigen bedje wordt gelegd. Je kind zal moeten leren en vertrouwen dat je niet helemaal weg bent ook al ziet hij je even niet. En dat je altijd naar hem terug komt.
Tips om het leed te verzachten: * Neem een vertrouwde knuffel of doek mee die hem aan huis en aan jou doet denken of hang een foto van jullie samen op boven het bedje op het oppasadres. * Een goede, vertrouwde en liefdevolle oppas kan je kind beter troosten dan iemand die je kind nog niet goed kent. Hij of zij weet wat je kind nodig heeft om getroost te worden, en je kind voelt zich veiliger bij een vertrouwd gezicht dan bij een vreemde. * Probeer routine en structuur in een opvangdag te brengen zodat je kind weet waar het aan toe is. (Na de lunch nog even spelen op de grote hal en dan komt pappa hem weer ophalen) *Ga ook nooit weg zonder afscheid te nemen. Het lijkt een manier om aan verdrietig huilen en andere taferelen te ontkomen, maar als je "zomaar" verdwenen bent zal je kind het niet begrijpen en misschien denken dat dat vaker kan gebeuren. Blijf niet onnodig plakken, geef hem een zoen, zwaai en ga weg. * Eigenlijk meer voor baby's, maar ook je dreumesen en peuters vinden het nog leuk: kiekeboe en verstopspelletjes leren je kind dat mensen en dingen niet weg zijn als je ze niet meer ziet aan de andere kant wil je dreumes misschien juist steeds vaker zelf dingen doen, los van pappa en mamma.
Hij kan steeds meer en beseft dat hij een eigen persoontje is met een eigen willetje. Hij wil "zelluf" eten (of zelf bepalen dat hij NIET wil eten!), zelf aangeven welke kant hij op wil. Kijk dus niet vreemd op als hij zonder jou de wereld in trekt, net de andere kant op loopt als jij hem hebben wilt. Geef hem vooral de vrijheid om zelf op onderzoek uit te gaan en dingen te proberen maar blijf wel altijd opletten, en laat hem vooral ook duidelijk merken dat jij er altijd voor hem bent als hij hulp of troost nodig heeft (een veilige haven). Een kind dat zich veilig en geliefd voelt zal gelukkiger zijn en zich beter ontwikkelen dan een bang kind dat geen vertrouwen heeft in zijn verzorgers.
In Nederland hebben naar schatting 600.000 jongeren onder 23 jaar last van een gedragsstoornis
Jongeren met gedragsstoornis vaak onterecht in gevangenis
zaterdag 10 januari 2009 | 08:35 | Laatst bijgewerkt op: zaterdag 10 januari 2009 | 08:36
Bron: Eindhovens Dagblad
- In Nederland hebben naar schatting 600.000 jongeren onder 23 jaar last van een gedragsstoornis. Van hen hebben er 348.000 een lichte verstandelijke beperking.
- Jaarlijks zouden zo'n 2500 jongeren opgenomen moeten worden in een gesloten instelling voor jeugdzorg of een instituut voor behandeling van hun gedragsproblemen.
- Vanwege plaatsgebrek bij instellingen zitten in Nederland nog altijd jongeren zonder strafblad in een jeugdgevangenis, zonder vorm van therapie. In 2008 waren dit er ruim 800.
- Minister Rouvoet (jeugd en gezin) heeft toegezegd dit probleem uiterlijk in 2010 op te lossen. Nog deze maand moeten er 336 extra plaatsen in de jeugdzorg bijkomen. Jeugdgevangenissen in Den Dolder en De Sprengen worden dit jaar omgevormd door instellingen voor behandeling van probleemjongeren.
- In Noord-Brabant stonden op 1 oktober 2008 538 jongeren op de wachtlijst van jeugdzorg. De wachtlijsten lopen licht terug sinds Rouvoet hiervoor 40 miljoen euro extra heeft uitgetrokken.
Mijn dochter (7) brengt sinds vorig jaar allerlei kleine spullen zoals pennen en boekjes mee van andere kinderen op school. Meestal doet ze dat stiekem. We hebben haar al uitgelegd dat stelen niet kan, maar ze heeft altijd een verhaal klaar. Het is niet dat ze zelf iets te kort komt en haar schoolresultaten zijn heel goed. Wie of wat overtuigt haar om te stelen?
Bij jonge kinderen is 'stelen' heel gewoon gedrag. 97 procent van hen doet het ooit wel eens
Iets wegnemen van een ander of zonder toestemming iets meepakken, het is van alle tijden. 97 procent van de kinderen steelt ooit wel eens. Je begrijpt dat het woord stelen hier dan een brede lading dekt. Vaak gaat het over snoepjes of zakgeld, zelden om een bankoverval. Als het zo vaak voorkomt, is het omdat het iets te maken heeft met het leren van wat correct is en wat niet. De meeste ouders hebben dan ook een vrij gezonde reactie. Ze vinden iets in de zakken van hun kind dat daar niet hoort te zijn, iedereen denkt meteen aan de mogelijkheid dat dit ten onrechte weggenomen werd, er wordt verantwoording gevraagd en het kind krijgt een standje. Maar je moet oppassen dat je het begrip 'stelen' voor kinderen niet dezelfde morele betekenis geeft als in de volwassen wereld. Zeker bij jonge kinderen is het eigenlijk heel gewoon gedrag.
Onder de leeftijd van drie moet een kind nog het verschil leren tussen wat van hem is en wat van een ander, en dus neemt het iets dat het leuk vindt gewoon mee omdat het oké lijkt. Belangrijke opvoedkans dus als het zich voordoet: leg je dochter dan rustig uit dat het niet van haar is en dat ze het moet terugleggen. En prijs haar om dat te doen, ondanks de overduidelijke pruillip.
Vanaf de leeftijd van zes jaar nemen we aan dat een kind wel echt dingen wegneemt terwijl het weet dat dat niet kan. Het kind gaat er ook veel handiger mee om: het heeft een smoes bedacht en is voorbereid op een eventuele betrapping door een mooi verhaal klaar te hebben. Dat is anders dan de vijfjarige die tegen het avondeten de afspraak vergeten is dat hij niets mag zeggen over de snoepjes die op de middag uit de kast ontvreemd werden. Die flapt het er gewoon uit.
Je dochter neemt iets weg van klasgenoten, maakt een verhaal en verstopt wat ze weggenomen heeft. Het wordt raar genoeg een stukje van haar identiteit. Er verdwijnt iets en iedereen zegt: 'Dat heeft zij zeker gedaan.' Voor een volwassene is het niet zo gemakkelijk te begrijpen dat een kind soms iemand ís door te stelen. Door de leuke pen van de broer weg te nemen, eigenen ze zich een stukje kenmerken van hem toe. Mama's halssnoer, papa's favoriete cd, de pen van je vriendin...: allemaal spullen die in haar bezit een beetje een 'grote mens' van haar maken.
Uiteraard sta je er wat perplex naar te kijken. Waarom doet ze dit? Daar kunnen heel wat redenen voor zijn. Dat gaat van kinderen die zich vervelen, te veel alleen spelen, jaloezie, affectie afkopen door gestolen spullen aan vriendjes te geven... De reden hiervoor zoeken is de tweede stap die je zet. De eerste is gepast reageren op steelgedrag. Er kan nooit een goed excuus bestaan voor stelen, want dan is het hek helemaal van de dam, dan weet het kind welk verhaal het moet verzinnen om te ontsnappen aan regels. Hoe reageer je dus best? Dat is dansen op het koord tussen enerzijds duidelijk optreden en anderzijds begrip hebben voor wat het jonge kind moet leren over goed en kwaad. Maak dus duidelijke afspraken: wie steelt, moet het ook goedmaken en kan er een kleine taak voor krijgen. En stel een leuke aanmoediging in het vooruitzicht als dit gedrag doorbroken wordt. Hang een blad op je koelkast met daarop: 'Nele is een knappe meid van 7!' En spreek met haar af dat je het op het einde van iedere dag met haar bekijkt en ze er wat mag bijtekenen als het weer een dag is zonder te stelen. Loopt het een paar dagen goed, maak er dan een klein feestje van. We zijn nu eenmaal een bourgondisch volk, laten we dat vooral niet tegenhouden als het goed gaat met onze kinderen. Een gebakje, Brusselse wafels, een vriendinnetje dat mag komen eten want 'onze Nele doet het zo goed'. Vergeet niet ook de tweede stap te zetten en na te denken waarom ze dit doet. Pols zo nodig ook eens op school en bij vrienden hoe het eigenlijk met haar gaat. Misschien vind je daar nog een hint die je helpt om haar op rechte sporen te houden.
In 'De Opvoedingsdokter' gaat de bekende kinder- en jeugdpsychiater Peter Adriaenssens wekelijks in op een lezersvraag over opvoeden. Peter Adriaenssens is de auteur van verscheidene klassiekers over het opvoeden van kinderen.
6 op 10 Nederlandse ouders zoekt hulp bij opvoeding
6 op de 10 ouders in Nederland vraagt hulp bij de opvoeding van de kinderen. Tegelijkertijd zijn 94 procent van de ouders tevreden over het verloop van de opvoeding. Problemen Een derde van de ouders met een partner heeft zorgen over de opvoeding, tegenover 55 procent van de eenoudergezinnen. Eenoudergezinnen maken zich vooral zorgen over emotionele problemen, gedragsproblemen en ongehoorzaamheid. 1 op de 10 ouders zegt het ouderschap niet aan te kunnen. Allochtone ouders zeggen meer moeite te hebben met de opvoeding dan autochtone ouders. Beide groepen zijn even tevreden over het verloop van de opvoeding. Geen bemoeienis Ouders die hulp zoeken richten zich vooral tot consultatiebureaus, huisartsen, leerkrachten en kinderopvangmedewerkers. Van de ouders die geen hulp of advies zoeken, 40 procent, geeft een vijfde aan geen bemoeienis van anderen te willen. Andere redenen zijn dat de zorgen minder groot waren dan verwacht, of dat zelf een oplossing is gevonden. (novum/ep)
Psychotherapie lijkt iets voor volwassenen, maar ook baby's kunnen met therapeuten spreken over problemen. Het wordt steeds serieuzer genomen. Hoe ik weet wat dit baby'tje dwars zit? Ze vertelt het ons.
Renée kampt al enige tijd met vervelende slaapklachten. Ze kan niet écht ontspannen. Renée maakt weliswaar nachten van twaalf uur, maar de rust wordt continu onderbroken door plotse bewegingen, onrustig gedrag en ze crosst in haar slaap het hele bed door. Gevolg: ze is moe overdag. Ze maakt een gejaagde indruk en meer dan eens is ze 'gewoon niet blij'.
Renée is voor haar klachten onder behandeling geweest van een aantal artsen en ieder van hen moest constateren dat er lichamelijk gesproken niets vreemds te vinden was. Zouden de problemen misschien tussen de oren zitten?
Via een osteopaat kwam Renée terecht bij psychotherapeuten Rien Verdult en Gaby Stroecken. Hun hypothese is duidelijk: als er geen lichamelijke oorzaak is voor de klachten, waarom zouden deze dan niet kunnen worden veroorzaakt door traumatiserende gebeurtenissen in haar verleden? En in het verlengde daarvan: is psychotherapie in dat geval dan niet de beste behandeling?
Was Renée een volwassene geweest, dan waren dit tegenwoordig logische vragen. Want psychotherapie is een redelijk geaccepteerde behandeling geworden voor problemen van psychische aard.
Alleen is Renée geen volwassene. Ze is een baby van een half jaar oud. En Verdult en Stroecken zijn geen gewone psychotherapeuten, maar zij hebben zich toegelegd op prenatale psychologie, oftewel babypsychotherapie.
Therapie dus. Niet met woorden, maar door middel van aanrakingen. Want baby's praten niet, maar ze communiceren wel degelijk, is het credo van Verdult en Stroecken. Als je maar weet hoe. ,,Je observeert het kindje. Je kijkt hoe het reageert als je het in een bepaalde houding legt, of aanraakt. Dat klinkt voor sommige mensen misschien vaag, maar dat is het helemaal niet.''
Renée kan mooi ter illustratie dienen.. Wanneer de therapeut zijn hand tegen het voorhoofd van het baby'tje houdt, begint ze met haar gezicht over zijn hand te bewegen. Niet één keer, maar een tiental keren achter elkaar.
Verdult: ,,Tijdens de bevalling is Renée waarschijnlijk eventjes klem komen te zitten in het geboortekanaal en voor haar was dat een heel heftige ervaring. Ze heeft dat trauma, als je het zo wilt noemen, niet helemaal goed kunnen verwerken.''
Een kind komt niet ter wereld als een onbeschreven blad. Kinderen krijgen voor, tijdens en na de geboorte veel te verstouwen. Veel meer dan de meeste mensen denken, aldus de therapeuten. Ontwikkelingspsychologen hebben in de afgelopen decennia aangetoond dat tijdens de zwangerschap en gedurende de bevalling kindjes zich tot op zekere hoogte bewust zijn van hun omgeving.
En daar dus ook last van kunnen hebben, zegt Verdult. ,,Een zwangere vrouw met stress geeft spanning door aan haar ongeboren kind. En wat te denken van een bevalling? Door sommige mensen wordt die gebeurtenis niet voor niets omschreven als gewelddadig. Een bevalling is een ingrijpende gebeurtenis voor de vrouw, maar hoe denk je dat een baby dergelijke krachten ervaart? Feitelijk kun je dat traumatisch noemen.''
Volgens Verdult en Stroecken kunnen baby's zelfs sterker reageren op ingrijpende gebeurtenissen in hun prille leventjes. Stroecken: ,,Omdat baby's beperkt zijn in hun reacties op overweldigende situaties, kunnen die situaties leiden tot trauma's met blijvende emotionele schade.''
,,Ogenschijnlijk routinematige medische ingrepen, zoals het inleiden van de bevalling of een tangverlossing, kunnen voor het welzijn van de baby een dramatisch gevolg hebben. En wanneer de baby komt vast te zitten, kan dat leiden tot problemen. Maar dat gebeurt ook bijvoorbeeld wanneer de bevalling te snel gaat, zoals bij een stortbevalling. Dat wordt door de kindjes ervaren als een inbreuk op het biologische geprogrammeerde verloop van het geboorteproces.''
Een nare bevalling kan tot grote problemen leiden tussen moeder en kind. Bovendien kunnen ingrijpende ervaringen hun sporen nalaten en maken dat de baby in emotionele moeilijkheden komt.
,,Baby's kunnen ons via hun lichaamstaal heel wat signalen geven. Deze signalen kunnen onder meer zijn: veel huilen, slecht slapen en spijsverteringsproblemen.''
De behandeling van Reneé is een samenspel tussen het kindje zelf, de therapeuten en Vicky en Cindy, de twee moeders van het meisje.
Een andere aanwijzing dat het kindje last heeft van de bevalling is dat ze zich continu met haar beentjes lijkt af te zetten.
,,Dat doen baby's is die fase van de bevalling, feitelijk zijn dat de eerste stapjes die ze nemen. Maar mijn idee is dat Renée tijdens haar geboorte niets vond om zich tegen af te zetten omdat ze vast is komen te zitten in het geboortekanaal.''
De behandeling is dus lichaamsgericht. Het idee is dat emotionele blokkades worden geheeld. Stroecken: ,,Door zachte aanrakingen op de juiste plaats, in een gedoseerd tempo, geef je de baby de kans om zijn pijn te uiten in een veilig contact. Op die manier heel je de wonden.''
Hoeveel behandelingen nodig zijn, kunnen Verdult en Stroecken niet aangeven, dat verschilt van geval tot geval. ,,De feitelijke behandeling moet wel een aantal keer worden herhaald. Meestal blijft de babytherapie beperkt tot ongeveer vijf sessies van één à anderhalf uur.''
Verdult en Stroecken realiseren zich maar al te goed dat hun vakgebied niet onomstreden is. Maar wat zij doen is op geen enkele manier te vergelijken met de praktijken van televisieprogramma's als De Babyfluisteraar. Verdult: ,,Bij dat programma gaat men uit van gedragsconditionering. Volgens ons is het een vorm van kindermishandeling om alleen de symptomen bij de baby te behandelen en voorbij te gaan aan de oorzaken van de pijn.''
Iedereen die met jeugd werkt, weet wel íets over hechting.
Het trieste dat aan hechting kleeft
[Hans van der Ham, Voor jou zeker ?! Over gehechtheid en basisvertrouwen]
Iedereen die met jeugd werkt, weet wel íets over hechting. Maar een handzaam boekje over de ins en outs van het thema - dat kan nooit kwaad. Voor jou zeker ?! gaat over de geschiedenis, theorie én praktijk van hechtingsproblematiek.
Elk jaar gaan er wel een paar SPH-afstudeerscripties over John Bowlby en zijn attachmenttheorie. Eens in de zoveel tijd zien we op tv documentaires waarin de hechting tussen moeder en probleempeuter vanachter spiegelglas wordt geobserveerd. Al jaren onderzoekt men in Nederland hoe de vroege kindertijd van TBS-gestelden eruit zag. En hoe zat het ook alweer met het geen bodem-syndroom van geadopteerde kinderen?
kunstmoeder Het is een thema dat feitelijk nooit uit de tijd raakt, hechting. Het is dan ook een uitermate fascinerend thema. En bovendien een thema dat bijna niemand onberoerd laat. Want het heeft iets triests, praten over hechting. Zeker omdat er eigenlijk alleen over wordt gesproken als er iets mis mee is. Voor wie er nog even niks bij voelt: denk even aan dat beeld van het rhesusaapje dat in het belang van de wetenschap nooit een andere moeder had gekend dan een kunstmoeder van bont en metaaldraad. En dat dus dientengevolge later haar eigen doodsbange kindje in paniek van zich af wierp.
verstoorde hechting Wie de theorieën over hechtingsproblemen leest, krijgt sterk de indruk dat er maar dát hoeft te gebeuren en de hechting van het kind is verstoord. Gevoelige fases, affectieve behoeften en stagnatie van de groei het zijn termen waarvan je als ouder en (professionele) verzorger een beetje onbehaaglijk gaat slikken. Ook in Voor jou zeker ?! komen, zij het niet in overweldigende mate, een aantal mogelijke oorzaken van een verstoorde hechting voorbij. Dat kan van alles zijn! Het herhaald wisselen van de vaste verzorger, bijvoorbeeld. De ontbrekende moeder, jawel. En de DSM-IV vat het zon beetje samen met: aanhoudende veronachtzaming van de basale emotionele behoeftes van het kind aan troost, aanmoediging en affectie.
diagnose Niet dat dát het er veel duidelijker op maakt. Een erg betrouwbare diagnose kun je met de DSM-criteria niet maken, vindt ook orthopedagoog Van der Ham. Wat moeten we bijvoorbeeld verstaan onder een term als aanhoudend? Wanneer is er zó veel fout met de gewenste adaptability (zelfvertrouwen en het vermogen vertrouwen te hebben in de ondersteuning van de anderen om je heen) dat er moet worden ingegrepen? En verder laat de DSM-IV weinig ruimte over voor factoren die buiten de schuld van de opvoeder liggen, zoals bijvoorbeeld vroeggeboorte en fysieke kenmerken van het kind.
nieuwe kansen Er komen nog veel meer lijstjes voorbij in Voor jou zeker ?! Maar dwars daar doorheen lezen we in het historisch overzicht (hoofdstuk 1) dat psychiater Bowlby in zijn theorie alle ruimte geeft voor nieuwe kansen. Tot ver in de adolescentie blijven zich mogelijkheden voordoen om op het spoor van een negatieve ontwikkeling terug te keren, dan wel een afslag te nemen naar de groei tot een gezonde persoonlijkheid. Oftewel: eens niet-goed-gehecht wil niet zeggen dat je daar niets meer aan kunt doen! Aan de andere kant is het ook weer overdreven om te stellen dat er nog van alles aan te doen is. Slecht gehechte kinderen en jongeren vormen een van de moeilijkste doelgroepen van de hulpverleningssector. Dat neemt niet weg dat Van der Ham een aantal zinnige opmerkingen maakt over methodiek en gedragscode. Die van de sociaal pedagogisch hulpverlener in dit geval. Vanzelfsprekend gaat het daarin veel over het bieden van vertrouwen en veiligheid in de opvoedersrelatie. En over de SPHer die model staat voor alternatief gedrag van de jeugdige.
roeien Mooie woorden, met mooie voorbeelden ook. Jammer alleen dat een kanttekening over de realiteit van het voorspelbare pedagogisch klimaat op de leefgroep ontbreekt. Dat klimaat is namelijk behoorlijk onvoorspelbaar, door de frequente wisselingen van personeel. Hoe het ideaal gesproken zou moeten op de leefgroep, dat hebben we nu kunnen lezen. Maar kan iemand nu eindelijk eens een hoofdstuk toevoegen over hoe je nu hulp verleent als je moet roeien met de riemen die je hebt?! Enfin, ergens vermoedden we natuurlijk al dat het niet zo fijn en effectief werken is aan vertrouwen en veiligheid met elke maand een nieuwe groepsopvoeder. Kijk, daar heb je het weer, dat trieste dat aan hechting kleeft.
Hans van der Ham, Voor jou zeker ?! Over gehechtheid en basisvertrouwen. Houten/Diegem, Bohn Stafleu Van Loghum, 2002; 83 blz., 12,50. isbn 90 313 3641 6
De hypothese dat vroege sociale ervaringen een kritieke rol spelen in de ontwikkeling van een kind is al heel oud. Deze eerste sociale ervaringen van een kind zijn over het algemeen gekoppeld aan de ouders/verzorgers. De sensitiviteit van de ouder en de hierop gebaseerde kwaliteit van de relatie ouder-kind kan dus van invloed zijn op zowel de emotionele als sociale ontwikkeling.
Vanaf het moment dat John Bowlby en Mary Ainsworth de gehechtheidsrelatie beschreven hebben, is er veel onderzoek gedaan naar het belang hiervan. Inmiddels is veel bekend over het effect op het sociaal-emotioneel functioneren van een kind, maar ook over hoe we de kwaliteit van deze relatie kunnen verbeteren door middel van interventie.
Dit symposium biedt de deelnemers een goed overzicht van de effecten van gehechtheid en sensitiviteit. Niet alleen de relatie van (pleeg)ouders met het kind, maar ook het effect van dagopvang op het sociaal-emotioneel functioneren worden besproken. Tevens worden interventies besproken die de gehechtheidsrelatie kunnen verbeteren en zo de ontwikkeling van een kind positief beïnvloeden.
Om u zo goed mogelijk te informeren, zijn sprekers uitgenodigd die een grote bekendheid genieten in het vakgebied en wier expertise elkaar aanvult. Door na elke voordracht ruim tijd in te plannen voor discussie, zal er hopelijk een levendige en vruchtbare uitwisseling ontstaan tussen sprekers en deelnemers.
Op de website vindt u het persbericht voor de landelijke Themabijeenkomst die op 29 oktober 2008 zal plaatsvinden.
Wilt u zo vriendelijk zijn om hier aandacht aan te besteden en deze te verspreiden naar mogelijke belangstellenden en binnen uw organisatie?
Dit kan door: -Het persbericht mailen naar werknemers en overige geïnteresseerden -Het plaatsen van het bericht op uw website, intranet -Het schriftelijk verspreiden van het bericht.
Alvast hartelijk bedankt voor uw medewerking.
Als u vragen heeft kunt u contact opnemen met het secretariaat van de Knoop.
PERSBERICHT
Betreft: Landelijke themabijeenkomst over hechtingsstoornis/problemen op woensdagavond 29 oktober 2008 te Amersfoort
Bebeth Praktijk voor hechtingsproblemen, *Diagnostiek en Behandeling, *Training en *Supervisie
Sprekers: Ben van Berkel, systeemtherapeut & Betty Smit, ouder-kindtherapeut
Met het thema: Terug naar de basis Behandelingsmodel bij verstoorde ouder-kindrelaties
De Knoop, op woensdagavond 29 oktober 2008 in de Martuskerk te Amersfoort
De bijeenkomst is bedoeld voor een ieder die betrokken is bij hechtingsstoornis /problemen.
We kunnen aannemen dat het voor een jong kind belangrijk is om in de eerste fase van zijn leven geborgenheid te ervaren. Vanuit dit gevoel van geborgenheid kan het jonge kind emotioneel groeien, leert het later ook met woorden delen en leert het grenzen kennen door liefdevol grenzen stellende ouders. Het kind ervaart dat zijn ouders zijn behoeften kunnen begrijpen en accepteren maar dat het niet altijd mogelijk, of niet altijd goed, is om aan die behoeften tegemoet te komen. De kans is vrij groot dat je een kind dat in een dergelijk opvoedingsklimaat is opgegroeid een veilig gehecht kind kunt noemen.
Veilige hechting vormt de basis van een evenwichtige uitgroei naar volwas¬sen¬heid. Voor een veilige hechting is nodig dat belangrijke hechtingsfiguren (meestal de ouders) gevoelig zijn voor en ingaan op - de fundamentele behoeften, geborgenheid en veiligheid, van elk kind. In het kind ontwikkelt zich, door hetgeen hij in de relatie met zijn hechtingsfiguren heeft ervaren, een emotionele blauwdruk van waaruit hij of zij later relaties aangaat en ook kinderen opvoedt. Een positieve emotionele blauwdruk vergroot de kans dat het kind later, als volwassene, zijn kind opvoedt tot een zich emotioneel evenwichtig ontwikkelende volwassene. Een negatieve blauwdruk kan tot het tegenovergestelde leiden.
Als hulpverleners, verbonden aan een praktijk voor kinderen met gedrags- en/of hechtingsproblemen hebben we veel te maken met gezinnen waarin opvoedingsproblemen spelen. De mate waarin ouders gevoelig kunnen zijn voor de fundamentele behoeften van het kind, maar ook de mate waarin het kind in staat is om die fundamentele behoeften adequaat te uiten, spelen o.i. een grote rol in het ontstaan van de opvoedingsproblemen in die gezinnen.
In deze voordracht zullen we schetsen op welke manier deze gegevenheden een rol spelen in een vastgelopen ouder-kindrelatie en zal in woord en beeld worden getoond hoe onze meerzijdige benadering kan leiden tot herstel van de ouder-kindrelatie.
Opvoeden gaat meer vanzelf als de ouder-kindrelatie goed genoeg is.
Over De Knoop: De Knoop is een algemene landelijke vereniging voor hechtingsstoornissen/Geen-Bodem-Syndroom(GBS). Kenmerkend voor de Knoop is dat ze zich inzet voor ondersteuning, preventie, herkenning en erkenning door middel van informatie, onderling contact en themabijeenkomsten. Doel is naast de ondersteuning van de leden om de problematiek van de hechtingsstoornis onder de aandacht te brengen en te houden bij de hulpverlening, de politiek en de media. Erkenning te krijgen voor hechtingsstoornissen bij specialisten en in wetenschappelijke kringen is bitter nodig om de theorie en de praktijk van de hulpverlening op een hoger peil te krijgen.
De bijeenkomst wordt gehouden op woensdagavond 29 oktober 2008 aanstaande in de Martuskerk aan de Copernicusstraat 18, 3817 VJ te Amersfoort. De avond begint om 19.30 uur en zal duren tot +/- 22.00 uur, de zaal is open vanaf 18.45 uur.
Tot woensdag 22 oktober 2008 kunt u zich aanmelden, de toegang voor belangstellenden bedraagt 10,00, voor leden van de Knoop is de toegang gratis.
Wilt u de informatie ontvangen per post of per mail neem contact op met De Knoop, tel: 0527-614504
Gehechtheid is het nieuwe modewoord Een kind bouwt een band op met zijn mama en papa. Dat weten we allang. Maar we weten maar sinds kort dat een veilige gehechtheid met je moeder je het gevoel geeft waardevol te zijn, en dat je dankzij een goede hechting met je vader zelfverzekerd functioneert op school. 'Ongeveer twee op drie kinderen zijn veilig gehecht', aldus professor Karine Verschueren van het Centrum voor Schoolpsychologie van de KU Leuven, die uitgebreid onderzoek verrichtte en haar bevindingen hier loslaat op twee doorsnee Vlaamse gezinnen.
Tekenen van veilige gehechtheid Dat woord heeft immers een grotere affiniteit met plakband dan met sociale relaties. Prof. Verschueren: 'Bij Nele zie ik heel wat kenmerken van veilig gehecht gedrag. Ze gaat bijvoorbeeld op zoek naar lichamelijk contact. Als ze zich pijn gedaan heeft, zoekt ze haar mama op om zich te laten troosten. Die troost helpt. Dat is typisch voor een veilige gehechtheid. Een onveilig gehecht kind zou zich niet laten troosten en op zijn eentje blijven wenen of zijn tranen verbijten. Of het zou naar de moeder toe gaan maar zich niet makkelijk laten troosten, wel blijven jengelen en niet terug gaan spelen. Nele speelt ook makkelijk alleen en gaat af en toe eens kijken waar haar moeder is. Dan kan ze weer voort met haar spel. Hoe jonger kinderen zijn, hoe vaker ze dat doen. Bij Wouter zie je ook dat hij lichamelijk contact zoekt met zijn moeder, maar minder frequent dan bij een kind van twee. Hij is heel wat zelfstandiger, af en toe zoekt hij zijn mama op om te knuffelen. Hij zit al een stukje verder in zijn ontwikkeling. Oudere kinderen gaan steeds minder die lichamelijke nabijheid zoeken. Een woord, een blik en de innerlijke zekerheid dat hun ouders er zijn, volstaan voor hen. Bovendien worden hun relaties met leeftijdgenoten belangrijker. Dat hoort bij hun leeftijd. Hoe veiliger kinderen zich voelen in die relatie met hun ouders, hoe meer kans een kind heeft om een goede relatie met vrienden uit te bouwen. Omgaan met verdriet en beperkingen Prof. Verschueren: 'Bij Eline merk je een duidelijk gehechtheidsgedrag: ze voelt zich goed op de schoot van haar mama en zoekt contact met haar. Als je er als vreemde een tijdje bent, trekt ze zich niets meer van je aan en gaat ze op onderzoek uit. Dan weet ze: 'Ik ben veilig, ik kan gaan spelen.' Ze gaat ook zonder morren met haar mama mee om te gaan slapen. Wanneer kinderen zich veilig voelen bij hun ouders, zijn ze vaak coöperatiever, ze stribbelen minder tegen als ze iets moeten doen. Als ouder krijg je minder protest wanneer je iets vraagt, als je eerst wat momenten samen beleefd hebt. Dat geldt ook voor oudere kinderen.'Toch is een veilige gehechtheid geen waterdichte garantie die een kind voor alle gevaren behoedt en een probleemloze ontwikkeling verzekert. Prof. Verschueren: 'Ouders zouden wel willen dat ze door hun opvoeding kinderen van alle problemen kunnen vrijwaren, maar ook andere factoren - relaties, ervaringen en competenties - spelen mee. Zo heeft Pieterjan uit het eerste gezin het wat moeilijker door zijn leerstoornis en voelde Dimitri heel sterk het verdriet om het overlijden van zijn broer en zus. Ook het temperament van het kind speelt mee in zijn ontwikkeling. Het ene kind kruipt weg bij het geluid van een stofzuiger, een ander gaat ernaartoe en wil weten wat voor ding zo'n lawaai maakt. De aanleg van een kind bepaalt mee zijn gedrag. Wanneer de omgeving daarop inspeelt en vol gevoel reageert op zijn kwetsbaarheden en gevoeligheden, zal het kind die moeilijkheden overwinnen en zelfvertrouwen ontwikkelen. De manier waarop ouders omgaan met de beperkingen bij het kind, bepaalt ook de verdere evolutie van het kind.'
Gehechtheid, dat is...
Blije baby's Baby's bouwen vanaf hun geboorte een specifieke band op met diegene die hen verzorgt: met mama en papa, met een onthaalmoeder of met oma en opa. Die band of gehechtheid is er niet van de eerste dag, maar groeit elke dag een beetje meer.Prof. Verschueren: 'Een baby bouwt een veilige gehechtheid uit met een ouder of een verzorger wanneer die goed reageert op het kind, wanneer die zijn signalen opvangt en herkent en erop inspeelt, iemand die het kind effectief helpt met aandacht of eten, een droge luier of een flinke knuffel. Gehechtheidsgedrag kan je zien wanneer een kind contact zoekt met moeder, vader of andere gehechtheidsfiguren. Dat zie je niet alleen bij baby's, maar ook bij oudere kinderen en zelfs op volwassen leeftijd. Zoals bijvoorbeeld een kotstudent die even naar huis telefoneert als hij ziek is.'
Zelfstandige kinderen Die goede gehechtheid is het vertrekpunt van een kind in zijn ontwikkeling, omdat het weet dat het op iemand kan terugvallen. Ze vormt een onmisbare basis voor de sociale en emotionele groei van het kind en voor het uitbouwen van zijn zelfstandigheid, motoriek, taalontwikkeling en intelligentie. Je mag gehechtheid niet verwarren met afhankelijkheid. Een goede gehechtheid geeft het kind de nodige zekerheid en veiligheid en zal zo zijn zelfstandigheid bevorderen. Door je baby te troosten, maak je je kind niet afhankelijk. Integendeel, het leert vanuit een warme geborgenheid zijn wereld verder ontdekken. Prof. Verschueren: 'Je kan gehechtheid vergelijken met een weegschaal. Bij veilig gehechte kinderen is er een goed evenwicht tussen het zoeken van nabijheid met de ouder en het verkennen van de omgeving. Bij een stressvollere situatie, bijvoorbeeld wanneer een onbekend iemand binnenkomt, zullen ze de nabijheid zoeken van hun gehechtheidsfiguur. Wanneer ze zich weer veilig voelen, gaan ze hun wereldje verder ontdekken.' 'Bij onveilig gehechte kinderen slaat die balans echter door. Ofwel klampen deze kinderen zich vast aan hun opvoeder en komen ze niet tot exploreren omdat die persoon niet in staat is om het kind een voldoende gevoel van veiligheid te bezorgen. Ofwel slaat de balans door naar de kant van het verkennen. Dan lijken die kinderen al heel vroeg zelfstandig en doen ze heel weinig een beroep op hun gehechtheidsfiguur. Studies hebben echter bevestigd dat die kinderen evenveel stress ondervinden in een stressvolle situatie. Maar ze hebben ondervonden dat hun opvoeders te weinig op hun signalen ingaan.' Ministers van Binnen- en Buitenlandse Zaken Professor Verschueren verrichtte onderzoek naar gehechtheid bij kleuters van vijf jaar en herhaalde die studie toen dezelfde kinderen negen jaar oud waren. Ze kwam tot onverwachte resultaten, vooral over de gehechtheid van kinderen met hun vader. 'Kinderen hechten zich duidelijk aan beide ouders', concludeerde ze. 'Die zijn voor hen een veilige thuishaven in tijden van stress, maar ook een veilige basis om hun wereld verder te verkennen. Elke ouder gaat anders om met zijn kind. Moeder zorgen doorgaans meer, ze voorzien in aandacht en warmte, troost en geborgenheid. Ze zijn meer ministers van Binnenlandse Zaken. Vaders spelen meestal vaker met hun kind en brengen het in contact met de buitenwereld. Ze zijn vooral ministers van Buitenlandse Zaken. Omdat ze anders met hun kind omgaan, brengen ze andere waarden en andere stimulansen aan voor hun sociale ontwikkeling.'
Sociaal gedrag Het onderzoek leerde dat een kind met een sterke band met zijn moeder, een open en positief zelfbeeld heeft. Dat het een grotere kans heeft om competent te zijn en aangepast te reageren in onveilige situaties. Zo'n kind bouwt een groter gevoel van eigenwaarde uit en functioneert beter sociaal en emotioneel dan een kind met een onveilige gehechtheid met zijn moeder. Een veilige gehechtheid met de vader maakt het kind competenter in de omgang met zijn leeftijdgenoten en beter aangepast aan de eisen van de school. Het kind is zelfverzekerder en onafhankelijker, beter aanvaard in de klas en is minder angstig en teruggetrokken in groep. Prof. Verschueren: 'Kinderen die zich onveilig voelen in hun relatie met hun ouders, worden niet zo makkelijk geaccepteerd in groep, met hen werd niet zo graag gespeeld. Ouders leggen dus de basis voor later sociaal gedrag, een verrassend resultaat! In ons onderzoek leerden we ook dat een kind het grootste voordeel doet wanneer het twee veilige gehechtheidsrelaties uitbouwt, met moeder én met vader. Een onveilige gehechtheid met één ouder wordt gedeeltelijk gecompenseerd door een veilige gehechtheid met de ander. Die kinderen doen het duidelijk beter dan kinderen met twee onveilige gehechtheidsrelaties: ze zitten beter in hun vel en doen het beter op school.'
De regering wil 800 miljoen bezuinigen op de AWBZ. Zij wil o.a. de AWBZ alleen nog toegankelijk maken voor de meest kwetsbaren in onze samenleving, zoals mensen met ernstig regieverlies of mensen met een ernstige, invaliderende aandoening of beperking. Daarbij wil men ook participatie als doelstelling uit de AWBZ schrappen. Per Saldo is geschokt over deze maatregelen. Deze ingreep raakt niet de kern van de kostenstijging en er wordt voorbijgegaan aan een hele grote groep mensen die het pgb keihard nodig hebben om te leven en te overleven!
Denk aan jongeren (al dan niet met een psychiatrische problematiek) die dagelijks begeleiding nodig hebben.
Denk ook aan gezinnen waar kinderen met forse beperkingen opgroeien, waarbij specifieke deskundigheid vereist is en ouders al jaren zwaar overbelast zijn. De inzet van het pgb is vaak plaatsgebonden en op speciale momenten van de dag. Hele gezinnen blijven overeind door deze begeleiding op maat. Dit zijn geen kinderen die intramuraal behoren te wonen, die horen thuis bij hun ouders!
Per Saldo verzet zich tegen de plannen van het kabinet. Daarom verzamelen wij voorbeelden en verhalen uit de praktijk waaruit blijkt dat de maatregelen onacceptabel zijn.
Op de homepage van Per Saldo (www.pgb.nl) kunnen budgethouders a.d.v. twee vragen aangeven wat deze plannen voor effect gaan hebben op hun leven.
Eén op de drie kinderen van elf en twaalf jaar vertoont crimineel gedrag. Allochtone kinderen die hooguit eenvijfde van de kinderbevolking uitmaken, dragen voor 58 procent bij aan dat onrustbarende cijfer. Eén op de zes jongeren verlaat de school zonder een zogeheten 'startkwalificatie' die voldoende zou moeten zijn om redelijk mee te kunnen op de arbeidsmarkt. Eén op de twintig à dertig kinderen heeft ADHD, een nieuwerwetse 'hyperactieve kinderziekte' waar we twintig jaar geleden nog nooit van hadden gehoord. Als je toen druk was kreeg je gewoon een hengst voor je kop en was het gelijk afgelopen.
Een aanzienlijk en toenemend aantal kinderen zou nu een heuse 'autistische stoornis' hebben. Van de twaalfjarige meisjes is er één op de vijf te dik, van de jongens één op de zeven. Marokkaanse jongens lijden massaal aan schizofrenie. Andere kinderen hebben massaal last van woordblindheid. Er zitten jaarlijks vier- tot vijfduizend jonge jongeren gestraft en wel in een justitiële strafinrichting. De snelle stijging van het aantal jonge arbeidsgehandicapten met een levenslange Wajong-uitkering, past in dat patroon.
Als al die cijfers kloppen, dan stevent Nederland ook in economische zin op een ramp af. De AWBZ-zorgsector groeit niet zozeer snel door de vergrijzing, maar door het grote aantal jongeren dat 'zorgrugzakjes' en psychische ondersteuning krijgt. Een kind in een strafinrichting kost 250.000 euro per jaar. Wie door de school niet af te maken geen baan heeft, kost de samenleving per saldo handenvol geld. Als het waar is dat de jeugd niet alleen de toekomst heeft maar ook de toekomst vormt, dan ziet het er niet best uit. Maar: als dat linksige geitenwollensokken-geleuter allemaal waar is, hoe komt het dan? En is er nog wat aan te doen?
Een van de gangbare verklaringen luidt dat de samenleving 'zo veel complexer is geworden'. Daar hebben we dus niets aan. Iets tot 'complex' benoemen levert nog niet het begin van een verklaring, laat staan een oplossing. Als de samenleving complexer is geworden, dan was dat, mag je hopen, onderdeel van de 'progressieve' vooruitgang. Maar wat er allemaal aan onrustbarends over al die zieke, gehandicapte, criminele en tot werkloosheid gedoemde jongeren wordt gemeld, is met geen mogelijkheid als vooruitgang te bestempelen.
Als we pogen de veronderstelde toegenomen complexheid van de Nederlandse samenleving handzaam te ontrafelen, dan komen er ruwweg drie factoren bovendrijven:
- Ten eerste is daar de toegenomen neiging van de overheid om de bevolking te pamperen, zowel qua zorg als inkomen. - Ten tweede was en is er een ongekende instroom van immigranten, voor een groot deel ongeletterden met een laag IQ die dikwijls voor Nederlandse begrippen hoogst gedateerde opvattingen meenamen. - Ten derde zijn er de afgelopen decennia in rap tempo 'progressieve' ideologische opvattingen over opvoeding en onderwijs zowel de gezinnen als de samenleving binnengeslopen.
Het ligt niet voor de hand dat een onevenredig groter deel van de kinderen in Nederland opeens ziek, gehandicapt, crimineel en onbruikbaar voor de arbeidsmarkt is geworden. En dus ligt het wel voor de hand de verklaring bij de gesignaleerde veranderingen te zoeken. Een overheid die de ouders en kinderen van Nederland overmatig pampert, neemt verantwoordelijkheid bij hen weg. Een overheid die rugzakjes en uitkeringen uitdeelt voor wie ziek of gehandicapt is, lokt zelf hoge cijfers voor ziekte en arbeidsgehandicaptheid uit.
De oververtegenwoordiging van immigrantenkinderen in de cijfers voor ziekte en handicaps, schooluitval en misdaad is een redelijk voorspelbaar gevolg van het desastreuse type immigratie dat onze overheid de afgelopen veertig jaar heeft bevorderd, uitgelokt of laten begaan. Daar is niet veel meer aan te doen, maar maakt het nog urgenter om nieuwe voorspelbare ellende te voorkomen. De (multi)culturele revolutie die de afgelopen decennia door opvoeding en onderwijs is gedenderd, heeft het er ook niet beter op gemaakt. De bewezen deugden rust, reinheid en regelmaat werden in een ontwrichtend tempo vervangen door het afzien van het stellen van regels, waardoor kinderen het vaak zonder ankers moeten stellen. Tegelijkertijd raakte het onderwijs ondergeschikt aan talrijke schadelijke links-ideologische experimenten.
Alleen pijnlijk zelfonderzoek en het lering trekken uit wat die zogenaamde complexere samenleving heeft opgeleverd, kunnen tot het begin van een oplossing leiden. En natuurlijk een daadkrachtige overheid. Maar dat laatste zal wel een wensdroom blijven zolang gevestigde oude partijen het voor het zeggen blijven houden.
Haptonomie voor baby's en kinderen ook bij hechtingsproblemen
Franca over ... Haptotherapie voor baby's en kinderen
Herken je een van de problemen bij je baby of kind? · Veel en ontroostbaar huilen · Onrust · Angstig zijn, faalangst, verlatingsangst · Agressie · Pesten of gepest worden · Psychosomatische klachten zoals hoofdpijn, buikpijn, hyperventilatie · Slaapstoornissen · ADHD · Hechtingsproblemen · Concentratieproblemen · Sociaal onhandig gedrag · Autistiform gedrag
Met behulp van haptotherapie en cranio-sacraaltherapie kan ik baby's en kinderen helpen. Vaak pas ik beide vormen van therapie gecombineerd toe.
Haptotherapie
Hapsis betekent tastzin. Door middel van je tastzin voel je of iets hard of zacht is, warm of koud, lief is etc.. Zo voel je bijvoorbeeld ook aan of iets gevaarlijk is of niet. Je voelt of je beter weg kunt lopen of ergens op af moet gaan. Je weet niet altijd waarom.
Als volwassene kun je beredeneren (niet altijd) waarom iets gevaarlijk is of niet. Volwassenen zijn daarom geneigd het denken op de voorgrond te plaatsen en vergeten dat het voelen hun eerste bron is om waar te nemen, te communiceren en de wereld te leren kennen.
Kinderen kunnen meestal nog niet zo goed het woord vinden om uiting te geven aan hun gevoel. Volwassenen kunnen dat wel en zo kan het gevaar ontstaan dat je als volwassene dingen voor je kind gaat invullen.
Als je kinderen de kans geeft hun gevoel serieus te nemen, leren ze zichzelf en de wereld kennen. Vanuit de zekerheid van dat voelen leren ze omgaan met hun wereld en leren ze er met plezier hun weg te vinden. Je kunt je kind de kans geven zijn gevoelens te uiten door hem ruimte te geven.
Als je baby huilt omdat hij honger heeft dan heeft hij gewoon eten nodig. Een baby kan ook huilen van verdriet of boosheid. Die kans moet hij wel krijgen, hij hoeft niet altijd te lachen. Zijn boosheid hoeft niet meteen gesust te worden. Het mag er uit.
Grotere kinderen hebben soms last van gevoelens waar zij geen raad mee weten. Pijn, machteloosheid, verdriet, kwaadheid kunnen zich uiten in teruggetrokken gedrag of juist agressief gedrag.
Voor ouders is het vaak moeilijk om boosheid en verdriet bij hun kind te zien. We willen allemaal dat ons kind gelukkig is en dat kan hij ons laten zien door blij te zijn. Doet hij dat niet dan kan ons dat de indruk geven dat we iets niet goed doen. Ook negatieve gevoelens horen bij het leven maar het is wel prettig als je gevoel te hanteren is.
De haptotherapie kan ouders en kinderen letterlijk een "handje" helpen op dit terrein.
De kwaliteit van je gehechtheid als kind heeft effect op je huidige manier van denken en doen in je relatie, zo blijkt uit onderzoek dat gepubliceerd is in het Journal of Personality and Social Psychology.
Het onderzoek betrof 78 personen. Zij zijn vanaf hun eerste jaar zon 25 jaar lang gevolgd. Op éénjarige leeftijd werd hun gehechtheid in kaart gebracht. Toen zij 6 tot 8 jaar oud waren, rapporteerden hun leerkrachten de mate waarin en de manier waarop de kinderen contact hadden met klasgenootjes. Op 16-jarige leeftijd namen zij deel aan een interview, waarin zij gevraagd werden hun beste vriendschappen te beschrijven. Bij de meest recente meting, waarbij de leeftijd van de deelnemers varieerden van 20 tot 23 jaar, vulden zij en hun partners een aantal vragenlijsten in betreffende hun relatie. Hierbij werd onder andere gekeken naar het uiten van emoties en de onderlinge emotionele betrokkenheid.
Uit de resultaten blijkt dat het uiten van emoties in huidige relaties terug te leiden is naar de kwaliteit van de gehechtheid als kind. Zo werden éénjarigen, die veilig gehecht waren, door hun leerkrachten gezien als sociaal competentere kinderen. Deze kinderen hadden hechtere vriendschappen op 16-jarige leeftijd. Dit was weer voorspellend voor de mate van emotionele betrokkenheid in latere relaties. Al blijkt een veilige hechting dus voorspellend te zijn voor positieve relaties op latere leeftijd, de conclusie dat onveilige hechting automatisch tot het tegendeel leidt kan op basis van dit onderzoek niet worden getrokken.
(Journal of Personality and Social Psychology, februari 2007)
Hier treft u informatie aan over Autistische Spectrumstoornissen (ASS), ook wel kortweg Autisme genaamd.
De diverse stoornissen in het spectrum zijn: de Autistische Stoornis, de stoornis van Rett, CDD, Stoornis van Asperger en PDD-NOS.
Mensen met een autistische spectrum stoornis hebben kwalitatieve tekortkomingen in de sociale interacties, communicatie en het verbeeldend vermogen, zoals hier nader beschreven wordt. Dit wil niet zeggen dat ze deze vaardigheden helemaal niet hebben. De vaardigheden zijn afhankelijk van de intelligentie, de aanleg en de omgeving.
Een autistische stoornis wordt beschouwd als een ernstige levenslange ontwikkelingsstoornis met vergaande pedagogische gevolgen, het dringt diep door in het ontwikkelingsverloop van het betreffende kind. De symptomen kunnen per individu en per leeftijd verschillen in ernst en verschijningsvorm en op uiteenlopende niveaus van verstandelijk functioneren van diep zwakzinnig tot hoog intelligent. De volgende informatie treft u aan: de criteria van de DSM-IV, een beschrijving van de beperkingen, een stukje over PDD-nos, de vele gebieden waarop de problemen zich voordoen. Daarnaast de consequenties voor het leren van alle dag, zowel thuis als op school en een stuk van de Vlaamse site voor autistme: Autisme een boeiend beeld.
Gehechtheid nu ook bij jongeren betrouwbaar te meten
Gehechtheid nu ook bij jongeren betrouwbaar te meten
Wie veilig gehecht is voelt zich meer gesteund door zijn omgeving en investeert meer in relaties. Het gehechtheidsbiografisch interview is een beproefde methode om gehechtheid bij volwassenen te meten. Mariëlle Beijersbergen valideerde het meetinstrument nu ook voor jongeren. Ze promoveert op donderdag 10 april.
Drie soorten gehechtheid Voor volwassenen worden drie soorten gehechtheid onderscheiden: veilig, gereserveerd en gepreoccupeerd. Veilig gehechte mensen hebben eventuele negatieve gehechtheidservaringen verwerkt, voelen zich meer gesteund door hun omgeving en zijn geneigd emotioneel meer in relaties te investeren. Het doel van het gehechtheidsbiografisch interview is om vast te stellen hoe iemands 'gehechtheidsrepre-sentatie' is. Dat wil zeggen dat men probeert erachter te komen hoe de geïnterviewde op het moment van het interview terugkijkt op de jeugd. Het gaat er dus niet om een accuraat beeld te krijgen van de jeugdervaringen als zodanig.
Vijf typeringen Een gehechtheidsbiografisch interview, een GBI, duurt doorgaans ruim een uur. De respondent beantwoordt eerst enkele algemene vragen over het gezin waarin hij is opgegroeid. Daarna vraagt de interviewer om vijf typeringen te geven van de relatie met de moeder en de vader. Voorbeelden van zulke typeringen zijn 'zorgzaam', 'betrokken', 'lief', 'afstandelijk' of 'streng'. Daarna vraagt de interviewer om bij iedere typering ter illustratie een concreet voorval te noemen. Ten slotte wordt gevraagd naar het effect van de ervaringen uit de kinderjaren op het huidig functioneren. De interviewer stelt ook vragen over ervaringen met verlies van geliefde personen en andere mogelijke trauma's, zoals mishandeling of verwaarlozing. Coherent Aan de hand van de uitgeschreven tekst van zo'n GBI kan een getrainde codeur bepalen wat voor soort gehechtheidsrepresentatie iemand heeft. Als het een coherent interview is, dan wordt de geïnterviewde veilig gehecht genoemd. Een interview is coherent als bijvoorbeeld de concrete voorvallen de typeringen goed illustreren. Wanneer iemand zijn moeder typeert als 'zorgzaam', maar dat niet kan illustreren met een concreet voorval waaruit die zorgzaamheid blijkt, maakt dat het interview minder coherent. Wanneer de geïnterviewde dan later in het interview ook nog vertelt dat hij na een valpartij huilend naar zijn moeder ging, en zij reageerde met stel je niet aan, ga weer verder spelen, dan is dat ook niet in overeen-stemming met het beeld van een zorgzame moeder. Dat maakt het interview nog weer minder coherent.
'Gehechtheid gedurende de levensloop' is een van de vier grote onderzoeksprogramma's van het departement Pedagogische Wetenschappen van de Faculteit der Sociale Wetenschappen. In dit programma worden de determinanten en de gevolgen van gehechtheid tussen ouders en kinderen bestudeerd, met speciale nadruk op het gezin als belangrijkste sociale omgeving. Er wordt onder meer onderzoek gedaan in verschillende culturele en etnische groeperingen, in biologische en adoptiegezinnen, in de kinderopvang en in verschillende populaties binnen en buiten instellingen.
(Uitgeverij Boom Academic, ISBN 978 90 473 0071 7). In dit boek worden recente inzichten en bevindingen van het Leidse gehechtheidsonderzoek in het Nederlands op een toegankelijke manier uiteengezet.
Veilig en onveilig Het is overigens niet zo dat iemand met een veilige gehechtheid altijd positieve jeugdervaringen heeft gehad. Wat een veilig gehechte persoon onderscheidt van een onveilig gehechte persoon is dat de eerste op een coherente manier over zijn jeugdervaringen praat en de tweede niet. Een coherent interview is een consistent, helder verhaal, waarin niet wordt overdreven of afgedwaald en waarin voldoende bewijs gegeven wordt voor de beweringen. Het kan dus best zijn dat iemand zijn moeder beschrijft als egoïstisch, onzelfstandig en labiel. Wanneer de relatie met deze moeder in een duidelijk, coherent verhaal wordt neergezet en er passende voorbeelden bij de typeringen worden gegeven, dan wordt de representatie van de geïnterviewde toch als veilig beschouwd.
GBI ook valide meetinstrument bij jongeren Het GBI is in de jaren tachtig ontwikkeld en uitgebreid gevalideerd voor gebruik bij volwassenen. Het wordt ook afgenomen bij jongeren, maar daarvoor was het tot dusver niet systematisch gevalideerd. Beijersbergen heeft dat in het kader van haar promotieonderzoek nu wel gedaan. Ze kwam tot de conclusie dat het GBI een valide meetinstrument is om gehechtheidsrepresentaties ook bij (geadopteerde) jongeren te meten.
Geadopteerd en niet-geadopteerd Deze uitkomst sprak niet vanzelf, vertelt ze. Ze onderzocht de validiteit van het GBI bij een groep van veertienjarige geadopteerde jongeren. De meesten wonen nog thuis, dus het was de vraag of ze al wel genoeg afstand hadden om objectief te kunnen terugkijken naar hun kindertijd. Hoewel het onderzoek gedaan werd bij geadopteerde jongeren, vindt Beijersbergen dat er goede redenen zijn om aan te nemen dat de uitkomsten ook gelden voor niet-geadopteerde jongeren. De jongeren uit haar onderzoeksgroep waren op zeer jonge leeftijd geadopteerd (gemiddeld tien weken), ze verschilden niet in IQ van andere 14-15-jarige jongeren, en ze hadden geen bijzondere medische problemen.
GBI en psychotherapie Het GBI wordt vooral gebruikt in het sociaalwetenschappelijk onderzoek, weinig voor therapeutische toepassingen. Kan het GBI zinvol zijn bij psychotherapie? Beijersbergen denkt van wel, maar vertelt dat het veel tijd kost om iemand tot een betrouwbaar codeur van GBIs te maken. Dat is voor de meeste therapeuten een te grote investering. 'We zouden wel graag willen dat het GBI toegankelijker zou worden. Voor de bruikbaarheid van het GBI voor individuele diagnostiek is echter verder onderzoek nodig.' Dat onderzoek zal Beijersbergen zelf voorlopig niet doen, want zij werkt sinds eind vorig jaar bij het UMC St Radboud aan onderzoek naar dak- en thuisloze jongeren. Beijersbergen: 'Natuurlijk zijn ook bij deze groep gehechteidsrelaties heel belangrijk om naar te kijken.'
In de westerse wereld krijgen 1 tot 6 per 1000 levend-geboren babys te maken met zuurstofgebrek tijdens de geboorte, dit wordt ook wel hypoxie-ischemie (HI) genoemd. In haar onderzoek laat Cora Nijboer zien dat het remmen van het eiwit nuclear factor-kappa B in een periode direct na het zuurstofgebrek, buitengewoon beschermend werkt op de hersenen van pasgeboren ratten na HI. Een groot deel van de babys die tijdens de geboorte HI ondergaan, ontwikkelen een vorm van hersenschade met ernstige gevolgen voor de ontwikkeling van het kind, o.a. spasticiteit en de ontwikkeling van epileptische aanvallen.
Op dit moment zijn er bijna geen effectieve behandelingen beschikbaar om HI hersenschade te voorkomen of te verminderen. Verder laat Nijboer zien dat het verlagen van het eiwit GRK2 hersenschade in pasgeboren muizen verergert. Het remmen van nuclear factor kappa B en het voorkómen van de verlaging van GRK2 zijn nieuwe mogelijk therapeutische strategieën om HI hersenschade te verminderen.
10-06-2008, 14:30 uur , Academiegebouw, Domplein 29, Utrecht. Cora Nijboer, GeneeskundeProefschrift: Protecting the newborn brain: molecular mechanisms and therapeutic targets Promotor 1: Prof.dr. C.J. Heijnen Promotor 2: Prof.dr. F. van Bel Copromotor 1: Dr. A. Kavelaars Copromotor 2: Dr. F. Groenendaal
Onlangs verscheen bij het Landelijk Kennisnetwerk Gehandicaptenzorg (LKNG) de brochure "Onveilig gehecht of een hechtingsstoornis?" met als ondertitel "Het onderkennen van hechtingsproblematiek bij mensen met een verstandelijke beperking." Auteurs: dr. Lex Wijnroks (Universiteit Utrecht), dr. Cees Janssen (Vrije Universiteit) e.a.
In deze brochure wordt de terminologie rondom hechting, hechtingsproblematiek en hechtingsstoornissen (de laatste komen zelden voor) helder uiteengezet. Hieronder vindt u een korte samenvatting.
Babys vertonen al snel een voorkeur voor het kijken naar gezichten, vooral lachende en pratende gezichten. Ze zijn het liefst in de buurt van specifieke personen, de hechtingsfiguren. Wanneer een kind angstig, moe of verdrietig is, ontstaat er een behoefte aan nabijheid, contact en ondersteuning van de hechtingsfiguren. De nabijheid van verzorgers optillen, vasthouden, knuffelen zorgt er voor dat de angst verdwijnt en het verdriet vermindert. Als het kind rustig en tevreden is, zich veilig voelt, heeft het minder behoefte aan nabijheid. Indien de hechtingsfiguur een stabiele factor vormt in het leven van het kind, zal een kind een gehechtheidsrelatie met die persoon vormen. Kinderen kunnen zich aan meerdere personen hechten; beide ouders, maar ook een oudere broer of zus, opa of oma, de buurvrouw, de oppas, enzovoort. Onder normale omstandigheden ontwikkelen kinderen de eerste gehechtheidsrelaties tussen de zes en twaalf maanden.
Het vermogen om te hechten is niet alleen aangeboren, maar blijft ook lang aanwezig. Hoe lang is niet exact bekend, het zou kunnen gaan tot een jaar of vijf à zeven. Met de begrippen veilig en onveilig wordt de kwaliteit van de gehechtheidsrelatie aangeduid. Deze hangt voor een belangrijk deel af van de sensitiviteit van de ouder/verzorger. Iemand is sensitief als hij in staat is de signalen van het kind waar te nemen, te begrijpen en er adequaat op te reageren. Het hechtingsgedrag van kinderen kan worden ingedeeld in drie categorieën.
veilig gehecht. Binnen een veilige gehechtheidsrelatie vertonen kinderen die angstig of onrustig zijn na hereniging met de hechtingsfiguur gedrag als huilen of toenadering zoeken. De nabijheid van de hechtingsfiguur zorgt er voor dat het kind snel gerustgesteld wordt. Positieve ervaringen hebben het kind geleerd dat deze altijd beschikbaar is wanneer het zich angstig of verdrietig voelt en geven het een gevoel van veiligheid. Het percentage kinderen met een veilige gehechtheid ligt tussen de 60 en 70%.
onveilig afwerend/ambivalent gehecht. Binnen onveilige gehechtheidsrelaties zijn kinderen niet zo gauw gerustgesteld, ook als de hechtingsfiguur aanwezig is. De gevoelens van deze kinderen zijn tegenstrijdig omdat zij niet zeker weten of de ouder of verzorger beschikbaar is. Deze zijn vaak onvoorspelbaar in hun sensitieve gedrag. Het kind is erg overstuur wanneer de ouder afwezig is, maar laat zich niet makkelijk troosten als de ouder is teruggekeerd. Ongeveer 10% van de kinderen behoort tot dit type.
onveilig vermijdend gehecht. Er kunnen zich ook situaties voordoen waarbij de kinderen ook na hereniging met de hechtingsfiguur een gevoel van onveiligheid houden. Deze kinderen vermijden de hechtingsfiguur tijdens de hereniging en doen nauwelijks pogingen om toenadering te zoeken.
Een veilige gehechtheidsrelatie is niet een noodzakelijke voorwaarde voor een psychologisch gezonde ontwikkeling, maar wordt eerder opgevat als een protectieve factor. Van kinderen die een veilige gehechtheidsrelatie hebben weten op te bouwen is bekend dat zij op latere leeftijd gemakkelijker vriendschappen sluiten en emotioneel stabieler zijn dan kinderen die onveilig gehecht zijn. Onveilig gehecht of een hechtingsstoornis? Een onveilige gehechtheidsrelatie is niet hetzelfde als een hechtingsstoornis. De DSM-IV kent de categorie reactieve hechtingsstoornis. Deze stoornis, die in de eerste vijf levensjaren moet zijn ontstaan, houdt in dat er voor het kind niet een duidelijk aanwijsbare gehechtheidsfiguur is op wie het zich richt. In feite is er dus geen gehechtheidsrelatie gevormd. Dit is alleen het geval onder uitzonderlijke omstandigheden zoals ernstige mishandeling, extreme verwaarlozing van basale emotionele behoeften, het ontbreken van voldoende stimulering of de afwezigheid van een hechtingsfiguur door frequent wisselende verzorgers (zoals in kindertehuizen).
In de LKNG-brochure wordt een op wetenschappelijk onderzoek gebaseerde opsomming gegeven van signalen van verstoord gehechtheidsgedrag. Met behulp van deze signalen is het mogelijk alle aspecten van gehechtheidsgedrag apart te onderzoeken en zo tot een genuanceerde diagnose te komen, zonder dat er wordt ingedeeld in losstaande categorieën. Doordat alle belangrijke onderdelen van gehechtheid worden onderzocht is het mogelijk uiteindelijk voor een kind specifieke uitspraken te doen over (de problemen in) het gehechtheidsgedrag en implicaties voor interventie/begeleiding.
De volledige brochure met literatuurverwijzingen is als PDF document te downloaden van de website van het LKNG.