Hier treft u informatie aan over Autistische Spectrumstoornissen (ASS), ook wel kortweg Autisme genaamd.
De diverse stoornissen in het spectrum zijn: de Autistische Stoornis, de stoornis van Rett, CDD, Stoornis van Asperger en PDD-NOS.
Mensen met een autistische spectrum stoornis hebben kwalitatieve tekortkomingen in de sociale interacties, communicatie en het verbeeldend vermogen, zoals hier nader beschreven wordt. Dit wil niet zeggen dat ze deze vaardigheden helemaal niet hebben. De vaardigheden zijn afhankelijk van de intelligentie, de aanleg en de omgeving.
Een autistische stoornis wordt beschouwd als een ernstige levenslange ontwikkelingsstoornis met vergaande pedagogische gevolgen, het dringt diep door in het ontwikkelingsverloop van het betreffende kind. De symptomen kunnen per individu en per leeftijd verschillen in ernst en verschijningsvorm en op uiteenlopende niveaus van verstandelijk functioneren van diep zwakzinnig tot hoog intelligent. De volgende informatie treft u aan: de criteria van de DSM-IV, een beschrijving van de beperkingen, een stukje over PDD-nos, de vele gebieden waarop de problemen zich voordoen. Daarnaast de consequenties voor het leren van alle dag, zowel thuis als op school en een stuk van de Vlaamse site voor autistme: Autisme een boeiend beeld.
Gehechtheid nu ook bij jongeren betrouwbaar te meten
Gehechtheid nu ook bij jongeren betrouwbaar te meten
Wie veilig gehecht is voelt zich meer gesteund door zijn omgeving en investeert meer in relaties. Het gehechtheidsbiografisch interview is een beproefde methode om gehechtheid bij volwassenen te meten. Mariëlle Beijersbergen valideerde het meetinstrument nu ook voor jongeren. Ze promoveert op donderdag 10 april.
Drie soorten gehechtheid Voor volwassenen worden drie soorten gehechtheid onderscheiden: veilig, gereserveerd en gepreoccupeerd. Veilig gehechte mensen hebben eventuele negatieve gehechtheidservaringen verwerkt, voelen zich meer gesteund door hun omgeving en zijn geneigd emotioneel meer in relaties te investeren. Het doel van het gehechtheidsbiografisch interview is om vast te stellen hoe iemands 'gehechtheidsrepre-sentatie' is. Dat wil zeggen dat men probeert erachter te komen hoe de geïnterviewde op het moment van het interview terugkijkt op de jeugd. Het gaat er dus niet om een accuraat beeld te krijgen van de jeugdervaringen als zodanig.
Vijf typeringen Een gehechtheidsbiografisch interview, een GBI, duurt doorgaans ruim een uur. De respondent beantwoordt eerst enkele algemene vragen over het gezin waarin hij is opgegroeid. Daarna vraagt de interviewer om vijf typeringen te geven van de relatie met de moeder en de vader. Voorbeelden van zulke typeringen zijn 'zorgzaam', 'betrokken', 'lief', 'afstandelijk' of 'streng'. Daarna vraagt de interviewer om bij iedere typering ter illustratie een concreet voorval te noemen. Ten slotte wordt gevraagd naar het effect van de ervaringen uit de kinderjaren op het huidig functioneren. De interviewer stelt ook vragen over ervaringen met verlies van geliefde personen en andere mogelijke trauma's, zoals mishandeling of verwaarlozing. Coherent Aan de hand van de uitgeschreven tekst van zo'n GBI kan een getrainde codeur bepalen wat voor soort gehechtheidsrepresentatie iemand heeft. Als het een coherent interview is, dan wordt de geïnterviewde veilig gehecht genoemd. Een interview is coherent als bijvoorbeeld de concrete voorvallen de typeringen goed illustreren. Wanneer iemand zijn moeder typeert als 'zorgzaam', maar dat niet kan illustreren met een concreet voorval waaruit die zorgzaamheid blijkt, maakt dat het interview minder coherent. Wanneer de geïnterviewde dan later in het interview ook nog vertelt dat hij na een valpartij huilend naar zijn moeder ging, en zij reageerde met stel je niet aan, ga weer verder spelen, dan is dat ook niet in overeen-stemming met het beeld van een zorgzame moeder. Dat maakt het interview nog weer minder coherent.
'Gehechtheid gedurende de levensloop' is een van de vier grote onderzoeksprogramma's van het departement Pedagogische Wetenschappen van de Faculteit der Sociale Wetenschappen. In dit programma worden de determinanten en de gevolgen van gehechtheid tussen ouders en kinderen bestudeerd, met speciale nadruk op het gezin als belangrijkste sociale omgeving. Er wordt onder meer onderzoek gedaan in verschillende culturele en etnische groeperingen, in biologische en adoptiegezinnen, in de kinderopvang en in verschillende populaties binnen en buiten instellingen.
(Uitgeverij Boom Academic, ISBN 978 90 473 0071 7). In dit boek worden recente inzichten en bevindingen van het Leidse gehechtheidsonderzoek in het Nederlands op een toegankelijke manier uiteengezet.
Veilig en onveilig Het is overigens niet zo dat iemand met een veilige gehechtheid altijd positieve jeugdervaringen heeft gehad. Wat een veilig gehechte persoon onderscheidt van een onveilig gehechte persoon is dat de eerste op een coherente manier over zijn jeugdervaringen praat en de tweede niet. Een coherent interview is een consistent, helder verhaal, waarin niet wordt overdreven of afgedwaald en waarin voldoende bewijs gegeven wordt voor de beweringen. Het kan dus best zijn dat iemand zijn moeder beschrijft als egoïstisch, onzelfstandig en labiel. Wanneer de relatie met deze moeder in een duidelijk, coherent verhaal wordt neergezet en er passende voorbeelden bij de typeringen worden gegeven, dan wordt de representatie van de geïnterviewde toch als veilig beschouwd.
GBI ook valide meetinstrument bij jongeren Het GBI is in de jaren tachtig ontwikkeld en uitgebreid gevalideerd voor gebruik bij volwassenen. Het wordt ook afgenomen bij jongeren, maar daarvoor was het tot dusver niet systematisch gevalideerd. Beijersbergen heeft dat in het kader van haar promotieonderzoek nu wel gedaan. Ze kwam tot de conclusie dat het GBI een valide meetinstrument is om gehechtheidsrepresentaties ook bij (geadopteerde) jongeren te meten.
Geadopteerd en niet-geadopteerd Deze uitkomst sprak niet vanzelf, vertelt ze. Ze onderzocht de validiteit van het GBI bij een groep van veertienjarige geadopteerde jongeren. De meesten wonen nog thuis, dus het was de vraag of ze al wel genoeg afstand hadden om objectief te kunnen terugkijken naar hun kindertijd. Hoewel het onderzoek gedaan werd bij geadopteerde jongeren, vindt Beijersbergen dat er goede redenen zijn om aan te nemen dat de uitkomsten ook gelden voor niet-geadopteerde jongeren. De jongeren uit haar onderzoeksgroep waren op zeer jonge leeftijd geadopteerd (gemiddeld tien weken), ze verschilden niet in IQ van andere 14-15-jarige jongeren, en ze hadden geen bijzondere medische problemen.
GBI en psychotherapie Het GBI wordt vooral gebruikt in het sociaalwetenschappelijk onderzoek, weinig voor therapeutische toepassingen. Kan het GBI zinvol zijn bij psychotherapie? Beijersbergen denkt van wel, maar vertelt dat het veel tijd kost om iemand tot een betrouwbaar codeur van GBIs te maken. Dat is voor de meeste therapeuten een te grote investering. 'We zouden wel graag willen dat het GBI toegankelijker zou worden. Voor de bruikbaarheid van het GBI voor individuele diagnostiek is echter verder onderzoek nodig.' Dat onderzoek zal Beijersbergen zelf voorlopig niet doen, want zij werkt sinds eind vorig jaar bij het UMC St Radboud aan onderzoek naar dak- en thuisloze jongeren. Beijersbergen: 'Natuurlijk zijn ook bij deze groep gehechteidsrelaties heel belangrijk om naar te kijken.'
In de westerse wereld krijgen 1 tot 6 per 1000 levend-geboren babys te maken met zuurstofgebrek tijdens de geboorte, dit wordt ook wel hypoxie-ischemie (HI) genoemd. In haar onderzoek laat Cora Nijboer zien dat het remmen van het eiwit nuclear factor-kappa B in een periode direct na het zuurstofgebrek, buitengewoon beschermend werkt op de hersenen van pasgeboren ratten na HI. Een groot deel van de babys die tijdens de geboorte HI ondergaan, ontwikkelen een vorm van hersenschade met ernstige gevolgen voor de ontwikkeling van het kind, o.a. spasticiteit en de ontwikkeling van epileptische aanvallen.
Op dit moment zijn er bijna geen effectieve behandelingen beschikbaar om HI hersenschade te voorkomen of te verminderen. Verder laat Nijboer zien dat het verlagen van het eiwit GRK2 hersenschade in pasgeboren muizen verergert. Het remmen van nuclear factor kappa B en het voorkómen van de verlaging van GRK2 zijn nieuwe mogelijk therapeutische strategieën om HI hersenschade te verminderen.
10-06-2008, 14:30 uur , Academiegebouw, Domplein 29, Utrecht. Cora Nijboer, GeneeskundeProefschrift: Protecting the newborn brain: molecular mechanisms and therapeutic targets Promotor 1: Prof.dr. C.J. Heijnen Promotor 2: Prof.dr. F. van Bel Copromotor 1: Dr. A. Kavelaars Copromotor 2: Dr. F. Groenendaal
Onlangs verscheen bij het Landelijk Kennisnetwerk Gehandicaptenzorg (LKNG) de brochure "Onveilig gehecht of een hechtingsstoornis?" met als ondertitel "Het onderkennen van hechtingsproblematiek bij mensen met een verstandelijke beperking." Auteurs: dr. Lex Wijnroks (Universiteit Utrecht), dr. Cees Janssen (Vrije Universiteit) e.a.
In deze brochure wordt de terminologie rondom hechting, hechtingsproblematiek en hechtingsstoornissen (de laatste komen zelden voor) helder uiteengezet. Hieronder vindt u een korte samenvatting.
Babys vertonen al snel een voorkeur voor het kijken naar gezichten, vooral lachende en pratende gezichten. Ze zijn het liefst in de buurt van specifieke personen, de hechtingsfiguren. Wanneer een kind angstig, moe of verdrietig is, ontstaat er een behoefte aan nabijheid, contact en ondersteuning van de hechtingsfiguren. De nabijheid van verzorgers optillen, vasthouden, knuffelen zorgt er voor dat de angst verdwijnt en het verdriet vermindert. Als het kind rustig en tevreden is, zich veilig voelt, heeft het minder behoefte aan nabijheid. Indien de hechtingsfiguur een stabiele factor vormt in het leven van het kind, zal een kind een gehechtheidsrelatie met die persoon vormen. Kinderen kunnen zich aan meerdere personen hechten; beide ouders, maar ook een oudere broer of zus, opa of oma, de buurvrouw, de oppas, enzovoort. Onder normale omstandigheden ontwikkelen kinderen de eerste gehechtheidsrelaties tussen de zes en twaalf maanden.
Het vermogen om te hechten is niet alleen aangeboren, maar blijft ook lang aanwezig. Hoe lang is niet exact bekend, het zou kunnen gaan tot een jaar of vijf à zeven. Met de begrippen veilig en onveilig wordt de kwaliteit van de gehechtheidsrelatie aangeduid. Deze hangt voor een belangrijk deel af van de sensitiviteit van de ouder/verzorger. Iemand is sensitief als hij in staat is de signalen van het kind waar te nemen, te begrijpen en er adequaat op te reageren. Het hechtingsgedrag van kinderen kan worden ingedeeld in drie categorieën.
veilig gehecht. Binnen een veilige gehechtheidsrelatie vertonen kinderen die angstig of onrustig zijn na hereniging met de hechtingsfiguur gedrag als huilen of toenadering zoeken. De nabijheid van de hechtingsfiguur zorgt er voor dat het kind snel gerustgesteld wordt. Positieve ervaringen hebben het kind geleerd dat deze altijd beschikbaar is wanneer het zich angstig of verdrietig voelt en geven het een gevoel van veiligheid. Het percentage kinderen met een veilige gehechtheid ligt tussen de 60 en 70%.
onveilig afwerend/ambivalent gehecht. Binnen onveilige gehechtheidsrelaties zijn kinderen niet zo gauw gerustgesteld, ook als de hechtingsfiguur aanwezig is. De gevoelens van deze kinderen zijn tegenstrijdig omdat zij niet zeker weten of de ouder of verzorger beschikbaar is. Deze zijn vaak onvoorspelbaar in hun sensitieve gedrag. Het kind is erg overstuur wanneer de ouder afwezig is, maar laat zich niet makkelijk troosten als de ouder is teruggekeerd. Ongeveer 10% van de kinderen behoort tot dit type.
onveilig vermijdend gehecht. Er kunnen zich ook situaties voordoen waarbij de kinderen ook na hereniging met de hechtingsfiguur een gevoel van onveiligheid houden. Deze kinderen vermijden de hechtingsfiguur tijdens de hereniging en doen nauwelijks pogingen om toenadering te zoeken.
Een veilige gehechtheidsrelatie is niet een noodzakelijke voorwaarde voor een psychologisch gezonde ontwikkeling, maar wordt eerder opgevat als een protectieve factor. Van kinderen die een veilige gehechtheidsrelatie hebben weten op te bouwen is bekend dat zij op latere leeftijd gemakkelijker vriendschappen sluiten en emotioneel stabieler zijn dan kinderen die onveilig gehecht zijn. Onveilig gehecht of een hechtingsstoornis? Een onveilige gehechtheidsrelatie is niet hetzelfde als een hechtingsstoornis. De DSM-IV kent de categorie reactieve hechtingsstoornis. Deze stoornis, die in de eerste vijf levensjaren moet zijn ontstaan, houdt in dat er voor het kind niet een duidelijk aanwijsbare gehechtheidsfiguur is op wie het zich richt. In feite is er dus geen gehechtheidsrelatie gevormd. Dit is alleen het geval onder uitzonderlijke omstandigheden zoals ernstige mishandeling, extreme verwaarlozing van basale emotionele behoeften, het ontbreken van voldoende stimulering of de afwezigheid van een hechtingsfiguur door frequent wisselende verzorgers (zoals in kindertehuizen).
In de LKNG-brochure wordt een op wetenschappelijk onderzoek gebaseerde opsomming gegeven van signalen van verstoord gehechtheidsgedrag. Met behulp van deze signalen is het mogelijk alle aspecten van gehechtheidsgedrag apart te onderzoeken en zo tot een genuanceerde diagnose te komen, zonder dat er wordt ingedeeld in losstaande categorieën. Doordat alle belangrijke onderdelen van gehechtheid worden onderzocht is het mogelijk uiteindelijk voor een kind specifieke uitspraken te doen over (de problemen in) het gehechtheidsgedrag en implicaties voor interventie/begeleiding.
De volledige brochure met literatuurverwijzingen is als PDF document te downloaden van de website van het LKNG.
Een beschrijving van een traditionele oud-Indiase methode van babymassage
Shantala babymassage
Leboyer, F.
De schrijver laat zien hoe een Indiase moeder volgens een traditionele methode haar baby gedurende de eerste maanden na de geboorte masseert, hetgeen van grote betekenis is voor het herstellen van het evenwicht dat verstoord werd op het moment van de geboorte.
Een beschrijving van een traditionele oud-Indiase methode van babymassage, die de auteur ter plaatse in Calcutta intensief heeft kunnen observeren en fotograferen. In eenvoudige bewoordingen geeft de auteur als inleiding het belang aan van de behoefte van een baby, waarbij zintuiglijke ervaringen een belangrijke rol spelen. De stap naar babymassage wordt daarbij beschreven als een natuurlijke en bijna vanzelfsprekende interactie tussen moeder en kind, waarbij de wisselwerking tussen moeder en kind die vooral uit oog- en huidcontact bestaat een essentieel element is van deze techniek. Stap voor stap wordt op heldere wijze uitgelegd hoe de massage uitgevoerd wordt ondersteund door prachtige zwartwitfoto's. Deze vullen de tekst goed aan zodat een mooi totaalbeeld ontstaat. Aan te bevelen voor ouders en verzorgers die beroepsmatig met baby's en jonge kinderen werken.
Deze kinderen worden vanaf de vroege zwangerschap tot hun jong volwassenheid gevolgd.
De website van Generation R,
Generation R onderzoekt de groei, ontwikkeling en gezondheid van bijna 10.000 opgroeiende kinderen in Rotterdam. Deze kinderen worden vanaf de vroege zwangerschap tot hun jong volwassenheid gevolgd. Centraal staat de vraag waarom het ene kind zich optimaal ontwikkelt en het andere kind niet.
Door factoren te onderzoeken die deze ontwikkeling kunnen bevorderen, levert Generation R een belangrijke bijdrage aan de gezondheid en de zorg voor alle kinderen en hun ouders in Nederland.
Woedeuitbarstingen, wie heeft er nog nooit een gehad? Steeds meer mensen komen tot uitbarsting in situaties die op het eerste gezicht weinig of geen aanleiding daartoe geven. In Over de rooie geeft de auteur adviezen hoe mensen zichzelf meer onder controle kunnen houden.
Velen schamen zich hier voor of zijn op zijn minst niet tevreden met hun eigen onbeheerste gedrag. Vaak krijgt de omgeving de schuld, maar toch blijft het idee groeien dat er iets is, iets sterker dan zijzelf, iets waardoor zij zich niet kunnen beheersen. Waarom kunnen wij niet altijd en overal ingrijpen in ons eigen gedrag? Door bepaalde denkfouten te corrigeren en beter naar je lichaam te luisteren kun je ingrijpen voordat het zwart voor je ogen wordt en het alweer te laat is. Ook wordt het verschijnsel woede nader bekeken vanuit historisch, psychologisch en subcultureel aspect, want wat gebeurt er nou eigenlijk met je als je woedend bent?
Het boek is bedoeld als leidraad voor mensen met agressieproblemen en hulpverleners.
Over de auteur(s): Jan Bernard is psycholoog, psychotherapeut en gedragstherapeut en werkzaam bij polikliniek De Waag, Centrum voor Ambulante Forensische Psychiatrie. Ook is hij verbonden aan de Faculteit Huisartsengeneeskunde van de Vrije Universiteit van Amsterdam waar hij huisartsen in opleiding traint in het omgaan met moeilijke cliënten.
ISBN: 9789053527085 verschenen: mei 2002 druk: tweede druk, 2004 omslagontwerp: Marjo Starink
Infant Mental Health, vroege interacties tussen de baby en de ouders
Workshop Infant Mental Health
Tweedaagse workshop
De aard van vroege interacties tussen de baby en de ouders bepaalt, zo blijkt, in hoge mate de wijze waarop genetische en constitutionele factoren in het gedrag en de ontwikkeling tot uiting komen. Oude nature-nurture discussies hebben dan ook plaatsgemaakt voor dynamische en transactionele visies op de ontwikkeling van kinderen. Daarbij is grote nadruk komen te liggen op de interactionele aspecten van de ontwikkeling, de vele dimensies van de onverbrekelijke band tussen de baby en zijn ouders en de hechte relaties die de baby al vroeg kan opbouwen met verschillende belangrijke anderen.
docenten
Mevrouw drs. Yvonne de Roos, psychotherapeut, werkzaam bij Triversum in Alkmaar; De heer drs. Guy Couturier, klinisch psycholoog, kinder- en jeugdpsycholoog, werkzaam in het Catharina-Ziekenhuis, Eindhoven en aan de Universiteit van Tilburg. Beide docenten zijn ook hoofdopleider van de opleiding Van-Nul-Tot-Drie.
In deze workshop maken de deelnemers kennis met de nieuwste inzichten op het gebied van Infant Mental Health en leren zij om vanuit deze visie te kijken naar ontwikkeling, psychopathologie, diagnostiek en behandelmogelijkheden bij zeer jonge kinderen.
toelichting
Recente inzichten op het gebied van Infant Mental Health hebben geleid tot een hernieuwde kijk op zeer jonge kinderen en hun ouders en tot het besef dat deze doelgroep in een aantal opzichten om een zeer specifieke benadering vraagt. Deze benadering is in essentie ontwikkelingsgericht, waarbij oog is voor het ingewikkelde samenspel van genetische, somatische, relationele en sociale factoren, gedrag, emotie en beleving. Ook wordt rekening gehouden met het feit dat het kind zich ontwikkelt binnen een veelheid aan, dynamisch met elkaar interagerende, netwerken en contexten.
inhoud
De visie van infant mental health, meerdere perspectieven;
De nieuwe neurobiologische inzichten: de invloed van de omgeving op het genetisch materiaal;
Het transactionele ontwikkelingsmodel en ontwikkelingspychopathologie;
Classificatiesysteem DC 0-3R;
Baby- en peuterobservatie als basismethodiek;
Kennismaken met verschillende interventiemethoden aan de hand van (ook eigen) casuistiek.
werkwijze
Korte theoretische inleidingen door de docenten, literatuurstudie, casuistiekbesprekingen, ook uit de praktijk van de deelnemers, videoanalyse.
De cursisten dienen er rekening mee te houden dat zij tussen de twee bijeenkomsten in een baby of peuter in zijn/haar gezin zullen observeren. Het verdient de voorkeur om hierbij niet te kiezen voor familie of kennissen/collega's.
nota bene!
Deze workshop is ook relevant voor diegenen die overwegen de tweejarige opleiding Van-Nul-Tot-Drie te volgen, die in 2008 van start gaat. Wanneer u besluit aan deze opleiding deel te nemen wordt de helft van de kosten van deze workshop op de opleidingsprijs in mindering gebracht.
Begin jaren '90 bracht Marja Rexwinkel samen met RINO-directeur Marieke van Dam een bezoek aan de Londense Tavistock Clinic en maakte daar kennis met baby- en peuterobservatie. Bij terugkomst zette ze samen met andere docenten bij de RINO de eerste cursus op dit gebied op. Naast coördinator van het Infant Mental Health team van het Nederlands Psychoanalytisch Instituut in Amsterdam, is Marja Rexwinkel nu hoofddocent van de opleiding Van-nul-tot-drie en geeft ze ook de specialistische vervolgcursus Ouder-baby/peuter psychotherapie. Ze vertelt over de ontwikkelingen van de Infant Mental Health in Nederland.
behandelen op ooghoogte van het kind
Vóór de komst van de Infant Mental Health was de zorg voor het jonge kind in Nederland erg versnipperd en lag met name bij de consultatiebureaus. Rexwinkel werkte in die tijd bij de RIAGG Den Haag, waar ze onder andere samenwerkte met de afdeling Sociale Psychiatrie. "De zorg ging in die tijd voornamelijk uit naar de psychiatrie van de volwassen ouder en het was schokkend om te zien hoe weing aandacht er besteed werd aan de zorg voor jonge kinderen. Ik kan me een geval herinneren van een vrouw die op straat was aangehouden omdat ze rondliep met een bewegende sporttas. Daar bleek een baby in te zitten. Er was al die tijd aandacht voor de psychiatrie van de moeder geweest, maar niet voor de baby of de ouder-babyrelatie."
Toch werd vanuit de consultatiebureaus veel zorgwerk gedaan, zegt Rexwinkel. "Als ik een politieke opmerking mag maken, vroeger ging er veel geld naar preventie, en kon de GGZ ook meer doen maar dat is in de loop der jaren allemaal wegbezuinigd. Inmiddels komt de aandacht voor preventie langzamerhand weer terug, mede door de media-aandacht die een aantal schrijnende gevallen hebben gekregen, maar ook op grond van onderzoeksgegevens, met name gehechtheidsonderzoeken die aangeven dat problemen bij de bron aangepakt moeten worden."
Geld op de bank
De laatste jaren wordt veel wetenschappelijk onderzoek gedaan waaruit blijkt dat de bron van veel problemen onder adolescenten en volwassenen gezocht moet worden in de eerste levensjaren. Maar, zo benadrukt Rexwinkel, "het is belangrijk om te beseffen dat dit niet een eenvoudig causaal verband is. Het is te makkelijk om te zeggen, als kind ging er iets mis, dus er zijn later problemen. Dat legt ook veel teveel de schuld bij de ouders. Het gaat om een complexe relatie tussen kind, ouder en omgeving."
De IMH werkt vanuit een zogenaamd transactioneel ontwikkelingsmodel. "De positieve ervaringen en vaardigheden die een kind op jonge leeftijd opdoet kan je zien als geld op de bank. Als je wat gespaard hebt kan je later leuke dingen doen. Met minder geld op de bank is dat moeilijker. En als je schulden hebt wordt het helemaal moeilijk."
"In een behandeling kunnen ouders en kinderen als het ware oefenen met nieuw gedrag in de veilige aanwezigheid van de therapeut."
Hoe meer risicofactoren op jonge leeftijd aanwezig zijn of hoe meer protectieve factoren ontbreken hoe meer kans op problemen. "Dat zijn vicieuze cirkels. Het kind vertoont een bepaald gedrag, het huilt bijvoorbeeld veel, de ouders weten zich geen raad, worden overbezorgd of trekken zich uit het contact terug, het kind voelt deze onrust en huilt nog meer, dit bevestigt de ouders in hun zorg enzovoorts." En dat kan al beginnen vanaf de geboorte. Immers, voor de ouders kan het krijgen van een baby een zeer stressvolle gebeurtenis zijn. "Als het evenwicht bij een van de ouders of tussen de ouders wankel is, kan dat verstoord worden door de komst van een kind."
Mentaliseren
Een belangrijk aspect is het vermogen tot mentaliseren, het vermogen om te zien dat het gedrag van een ander en jezelf voortkomt uit een binnenwereld van gevoelens en gedachten. Rexwinkel noemt een voorbeeld: "Een moeder is een dagje naar Artis geweest met haar kind. Het kind is bekaf, maar moeder moet nog boodschappen doen. In de supermarkt is het kind aan het jengelen en zeuren. Dan kan je als moeder twee dingen denken. Of je wordt boos op je kind omdat het zo ondankbaar is. Heb je je de hele dag uitgesloofd, loopt het nog te zeuren ook. Dan neemt ze het gedrag van het kind dus concreet. Of je denkt, dat kind is gewoon moe, laat maar even, straks kan 'ie naar bed. Dan snapt ze dus dat het gedrag voorkomt uit een gevoel. De moeder die boos wordt op haar kind mist daar het vermogen tot inleven in de situatie van haar kind."
En ook dat werkt weer interactioneel. Want een kind leert mentaliseren in de relatie met sensitieve en betrouwbare ouders, dus als de ouders dat niet kunnen dan zal het kind het ook niet leren. De omgeving kan voor het kind onvoorspelbaar en onveilig worden.
"Een baby is de beste cotherapeut die je je kan wensen."
De relatie is de patiënt
In de overkoepelende IMH-visie wordt vanuit twee perspectieven naar de ouder- kindrelatie gekeken: vanuit een ontwikkelingsperspectief en vanuit een relationeel perspectief. Rexwinkel: "De relatie is de patiënt. Wat overigens niet wil zeggen dat individuele- en omgevingsfactoren niet van belang zijn, maar die wegen we binnen de relatie. Dat zit dicht bij een systeemtherapeutische benadering, maar bij ons ligt uiteindelijk altijd de nadruk op de ontwikkeling van de baby."
In de opleiding Van-nul-tot-drie maken cursisten kennis met meerdere vormen van interventies: kortdurende, laagdrempelig interventies van vijf gesprekken, en langdurige, op gehechtheid gerichte interventies. "De kortdurende interventies lijken qua vorm op het model van het consultatiebureau. Daarom noemen we het ook geen therapie, maar een consultatie. Zoals je naar het consultatiebureau gaat voor een lichamelijk consult, zo kan je bij ons een emotioneel consult krijgen. Vaak blijkt vijf keer ook genoeg te zijn. En voor de complexere gevallen kunnen we in vijf keer zorgen voor een goede diagnostiek en doorverwijzing."
Participerende observatie
Naast theoretische kennis en klinische vaardigheden is baby-observatie de belangrijkste pijler van de opleiding. Cursisten observeren twee jaar lang wekelijks een baby in zijn of haar gezin. "Het gaat om participerende observatie, dus cursisten leren ook gevoelig te zijn voor hun eigen reacties. De ervaring van de baby-observatie helpt om nauwkeurig te observeren en te verdragen wat er in de therapiekamer gebeurt. Dat is immers een belangrijke basis voor elk interventie. In plaats van een baby die ontroostbaar huilt te willen troosten - wat toch je eerste reactie is leer je om de moeder te helpen om haar baby te troosten. Want dat is waar het om draait. In een behandeling kunnen oude spoken uit het verleden van de ouders naar boven komen, maar kunnen ouders en kinderen ook oefenen met nieuw gedrag in de veilige aanwezigheid van de therapeut."
In de Nederlandse IMH wordt niet zozeer geprobeerd gedrag in de ouder-babyrelatie symbolisch te duiden, als wel om samen met de ouders naar betekenis te zoeken en nieuwe betekenissen uit te proberen. "Door bepaald gedrag te benoemen vergroten we het uit. Bijvoorbeeld: een moeder heeft verdriet, en we zien dat de peuter weg wil, de kamer uit. Door uit te leggen aan zo'n peuter wat er aan de hand is, reguleren we de gevoelens van ouder en peuter in de kamer."
"Zoals je naar het consultatiebureau gaat voor een lichamelijk consult, zo kan je bij ons een emotioneel consult krijgen."
Op bezoek bij een vreemde mevrouw
Het praten tegen babys en kleuters in de behandeling heeft nog een ander doel, namelijk modelling, het voordoen van gedrag aan de ouders. Als Rexwinkel nieuwe ouders met een kind op bezoek krijgt begroet ze ook de baby of peuter. "Dan vertel ik dat ze bij een vreemde mevrouw op bezoek zijn om te praten. Zo'n moeder zegt dan 'Je hoeft het niet aan hem uit te leggen hoor, hij begrijpt het toch nog niet.' Maar de volgende keer dat ze langskomen zie je dat de moeder tegen haar kind vertelt dat ze weer bij die mevrouw zijn. Dat heeft ze dan overgenomen en daar gaat het om."
"Je hebt ook therapeuten die alleen met de ouders praten, die het lastig vinden zo'n baby in de kamer. Een baby praat niet, dus hoe betrek je die bij een behandeling? Dat vergt een speciale expertise. Maar ik zeg vaak, een baby is de beste 'cotherapeut die je je kan wensen. Er gebeurt immers van alles een baby wil aandacht, huilt, lacht, moet verschoond of gevoed worden, reageert op zijn ouders en op wat er in de kamer gebeurt en dat zijn allemaal interacties waar je meteen op kan reageren. Wij leggen ouders dan ook uit dat wij de baby belangrijk vinden, omdat door samen goed te kijken en erover te praten we misschien beter kunnen gaan snappen wat er aan de hand is. Vandaar ook dat we op de grond zitten en werken, op ooghoogte van het kind."
De mate van angst die een moeder ervaart tijdens haar zwangerschap beïnvloedt de manier waarop haar kinderen informatie verwerken. Dit is de conclusie van het onderzoek van Maarten Mennes aan de Universiteit van Leuven.
Vooral wanneer kinderen op zichzelf zijn aangewezen om beslissingen te nemen, blijkt de angst die hun moeder ervoer tijdens haar zwangerschap invloed te hebben.
Emotionele toestand De onderzoeker heeft voor zijn studie gebruik gemaakt van een onderzoek dat 20 jaar geleden werd opgestart door Bea Van den Bergh. Zij volgde een groep zwangere vrouwen en ondervroeg hen over hun emotionele toestand op verschillende momenten tijdens hun zwangerschap.
Vervolgens onderzocht ze de kinderen later op vaste tijden in hun ontwikkeling. Zij concludeerde dat een deel van de aandachtsproblemen en hyperactief gedrag bij kinderen verklaard kan worden door de mate van angst ervaren door de moeder tijdens haar zwangerschap.
20-jarigen Mennes onderzocht dezelfde groep, inmiddels 20-jarigen, met computertaken die onder andere het geheugenfunctioneren en het strategisch combineren van taken of informatie nagingen. De resultaten tonen aan dat de mate van angst die een moeder ervaart tijdens de 12de tot de 22ste week van haar zwangerschap de prestatie van haar kind negatief beïnvloedt.
De onderzoeker pleit voor preventiemaatregelen rond stress en angst tijdens de zwangerschap.
Hechting kan veilig zijn maar, afhankelijk van de omstandigheden, ook op verschillende manieren onveilig
Hechting is de band tussen ouder en kind die voort-komt uit de manier waarop ouder en kind vanaf degeboorte met elkaar omgaan. Hechting kan veilig zijnmaar, afhankelijk van de omstandigheden, ook opverschillende manieren onveilig. Een veilige hechting is belangrijk omdat het de basislegt voor de manier waarop het kind met zijn om-geving omgaat. Op basis van de vertrouwensbandmet de eerste verzorger (meestal de moeder)ontwikkelt het kind een bepaalde mate van vertrouwenin zichzelf en in de ander.
Dit vertrouwen is van grootbelang voor de hele verdere ontwikkeling.Veilig gehechte kinderen hebben een grotere kansop een gunstige psychosociale ontwikkeling, ze zijndoorgaans coöperatiever, hebben minder conflicten,kunnen beter omgaan met emoties en hebben meerzelfvertrouwen.
Bovendien blijkt hun zelfvertrouwenbij te dragen aan een gunstige verstandelijke ontwik-keling. Veilige hechting is een basis voor een optimaleontwikkeling. Hoe ontstaat veilige hechting? Voor het ontstaan van een veilige hechting is de matewaarin het kind zich begrepen en geaccepteerd voeltvan groot belang.
Veilige hechting ontstaat als eenkind merkt dat zijn gedrag tot positieve reacties leidt.Door reacties leert het kind dat zijn gedrag effectief is;het kind kan iets bewerkstelligen. Iedere keer als eenkind een positieve reactie op zijn gedrag krijgt wint hetkind aan zelfvertrouwen.
Tegelijkertijd leert het kind depositief reagerende persoon steeds meer te vertrouwen.Het kind leert die persoon kennen als iemand die hembegrijpt en het beste met hem voor heeft. Wat doen kinderen om eenhechtingsband te krijgen?
Kinderen doen vanaf hun geboorte hun best om hunouders aan zich te binden. In het begin hebben zedaartoe slechts zeer beperkte middelen: kijken, huilenen zuigen. In de loop van de tijd krijgen ze meerbindingsmogelijkheden: lachen en zich vastklampenen later bijvoorbeeld ook volgen en roepen.
Voordatkinderen kunnen praten is huilen één van hunbelangrijkste communicatiemiddelen. Kinderen huilenniet, zoals vroeger wel gedacht werd, om 'hun stemte oefenen' of omdat ze niets beters te doen hebben.Huilen is bij baby's een manier om iets duidelijk temaken.
Wat zij duidelijke willen maken verschilt. Hetkind kan honger hebben, het te koud of juist te warmhebben, bang of moe zijn, zich vervelen of ziek zijn.Het is de taak van de ouders om uit te vinden water aan de hand is.
Door steeds te zoeken naar welkebehoefte het kind duidelijk wil maken met het huilenleren ouders na verloop van tijd verschillende manierenvan huilen van hun kind te onderscheiden.
Wat kunnen ouders doen om eenveilige hechting met hun kind tebevorderen?
Ouders dragen bij aan het ontstaan van een veiligehechting door zoveel mogelijk gepast te reageren opsignalen van hun kind. Een gepaste reactie maakthet kind duidelijk dat het begrepen is, dat de ouderbereid is te helpen en dat het probleem, eenmaalkenbaar gemaakt, begrepen en verholpen kan worden. Prompt reageren betekent ook dat ouders reagerenals het signaal gegeven wordt. Het zal niet vooriedere ouder op ieder moment mogelijk zijn directte reageren. Maar het helpt al als de ouder aan hetkind duidelijk maakt meteen het signaal te hebbenopgevangen en zo snel mogelijk te zullen helpen.
Gepast reageren houdt verder in dat de reactieaansluit bij de stemming en behoeften van het kind.Een huilend kind zal zich eerder begrepen voelendoor troostende woorden/gebaren dan door afleidingof vrolijk gelach. Tips:
Borstvoeding is bevorderlijk voor de band tussenmoeder en kind. Dit wil niet zeggen dat alleen bijhet geven van borstvoeding de band versterktwordt. Het geven van kunstvoeding is ook eenbevorderlijk moment voor ouder en kind om deband te versterken, met name als de ouder hierbijveel huid op huid contact heeft. Baby's voelen zich het beste in de nabijheid vanhun ouder(s), ook 's nachts. Het in elkaars nabijheidslapen heeft verschillende voordelen:a) (borst)voeding geven is minder bewerkelijkb) ouders kunnen 's nachts sneller op hun kindreageren.
Het in elkaars nabijheid slapen betekent niet dathet kind in het ouderlijk bed slaapt maar in eeneigen wieg of bed naast het bed van de ouder.Dit om de kans op wiegendood te verkleinen. Baby's hebben veel behoefte aan lichamelijkcontact. Veel dragen (gebruik een draagzak/doek),knuffelen en bijvoorbeeld babymassage isbevorderlijk voor een veilige hechting. Baby's zijn leergierig, samen spelen is goed voorde (hechtings-) ontwikkeling. Ook het aanmoedigenvan het doen van ontdekkingen werkt gunstig.Baby's hebben geen kwade bedoelingen, hoe lastighun gedrag soms ook kan zijn. Probeer het gedragte accepteren. Als ouders kinderen vertrouwen inhun goede bedoelingen, gaan kinderen ouder(s) enzichzelf vertrouwen.Voor meer informatie of vragen kunt u terecht bij uwconsultatiebureau-team of op www.oudersonline.nl NB waar ouders staat kan ook ouder/verzorger(s)gelezen worden.NB waar hij staat in de tekst kan ook zij gelezenworden.Bron: Mr. Drs. Noortje Tan
10/2006GkD-JGZ401(043) 3 690 630 Kraamzorg (24 uur per dag)(043) 3 690 680 Jeugdgezondheidszorg(043) 3 690 670 Verplegen en Verzorgen (24 uur per dag)(043) 3 690 660 Uitleen van hulpmiddelen(043) 3 690 620 Voedingsvoorlichting en dieetadvisering(043) 3 690 610 GroenekruisService (lidmaatschap)E-mailinfo@groenekruisdomicura.nlinfo@groenekruisdomicurakraamzorg.nlInternetwww.groenekruisdomicura.nlwww.groenekruisdomicurakraamzorg.nl BezoekadresMockstraat 1, MaastrichtPostadresPostbus 1307, 6201 BH MaastrichtGroenekruisDomicura Kraamzorg is inbezit van het ISO HKZ kwaliteitscertificaat en het kwaliteitskeurmerk van Zorg.
IPZO behandelt angstklachten die typisch gebonden zijn aan opvoeding en ontwikkeling van het kind. Bij ouders ontstaan soms veel onzekerheden over thema's als: eten, slapen, zindelijkheid, grenzen stellen en contact maken met het kind.
Bij wat oudere kinderen beginnen ook aspecten van autoriteit sterker te gelden: ''Wie is de baas?'' en "Welke eisen kan, mag en durf ik te stellen?". Ook de angst van ouders om hun eigen angsten en onrust op het kind over te brengen is een bekend fenomeen.
In dit geval is men bang voor de 'besmettelijkheid' van angstklachten: ''Als mijn zoontje/dochtertje ziet dat ik bang ben voor honden, dan wordt hij/zij het misschien ook.''
Bij schoolgaande kinderen kunnen faalangst, verlegenheid/teruggetrokken gedrag, niet naar school willen gaan, hyperactiviteit, druk gedrag en andere ontwikkelingsproblemen de ouders voor moeilijke vraagstukken stellen. "Moet ik mijn kind dwingen om toch te gaan?" "Moet ik er met de onderwijzer over praten?" "Wat kan ik doen om mijn kind rustiger/ evenwichtiger te krijgen?" "Heeft mijn kind specifieke hulp nodig?" etc.
Ook kunnen thema's als hechtingsangst, bindingsangst of verlatingsangst bij ouders en/of het kind een rol gaan spelen en doorwerken in de opvoeding.
Vestigingen van IPZO zijn gemakkelijk bereikbaar met het openbaar vervoer. Als u een afspraak wenst te maken kunt u aangeven naar welke vestigingsplaats uw voorkeur uitgaat.
IPZO psychologen zijn aangesloten bij het Nederlands Instituut van Psychologen, N.I.P.
Wenst u aanvullende informatie dan kunt u contact opnemen met een van onze psychologen.
Reactieve hechtingsstoornis is een psychische aandoening die in het DSM-IV is ingedeeld bij de ontwikkelingsstoornissen. De aandoening ontwikkelt zich in de eerste vijf levensjaren. Het DSM-IV onderscheidt het geremde (waakzaam, terughoudend) en het ongeremde type (gebrek aan onderscheid). In het ICD-10 is het ontremde type afzonderlijk beschreven (F94.2).
Kinderen die aan deze stoornis lijden, slagen er niet in om zich op een gepaste wijze emotioneel te hechten aan hun ouders of anderen die voor hun zorgen. De oorzaak kan liggen in verwaarlozing of mishandeling (geestelijk of lichamelijk), maar kan ook ontstaan als het kind niet voldoende gelegenheid krijgt om emotionele banden te vormen, bijvoorbeeld als het regelmatig andere verzorgers krijgt.
Emotioneel zijn de relaties van het kind korter en oppervlakkiger dan normaal. Het reageert op jongere leeftijd teruggetrokken of overdreven waakzaam. Ook zijn de reacties vaak onvoorspelbaar: het kind wijst soms toenadering van verzorgers af, is vaak overdreven waakzaam of verzet zich tegen troosten, gedraagt zich teruggetrokken en kan sociaal geïsoleerd raken (geremde type). Op wat oudere leeftijd maakt het kind vaak te weinig onderscheid tussen vertrouwde en onbekende personen (ontremde type). Soms slaat het gedrag om in een korte, maar zeer sterke aanhankelijkheid, ook bij relatief onbekenden. Het kind is verminderd gevoelig voor straf of pogingen het gedrag te corrigeren.
De ernst en duur van de aandoening is afhankelijk van een aantal factoren, maar over het algemeen treedt een sterke verbetering of genezing op als het kind in een veilige en verzorgende omgeving wordt ondergebracht.
De reactieve hechtingsstoornis is gevoelig voor comorbiditeit, dat wil zeggen dat deze gepaard kan gaan met of oorzaak kan zijn van andere stoornissen. Zo kunnen groei-, leer- en eetstoornissen (bv. pica) optreden.
Een verleden van RHS speelt op later leeftijd soms een rol bij het ontstaan van angst- of gedragsstoornissen.
Hechtingsgestoorde of bodemloze kinderen zijn kinderen die geen hechte relaties kunnen aangaan. Eens de 18 voorbij spreken we niet meer over bodemloze kinderen maar over borderline-patiënten.
Er is iets mis met het fundament van het contact tussen ouders en deze kinderen. In de eerste levensmaanden van een kind wordt dit fundament gelegd door het warme, intensieve, lichamelijke contact tussen (meestal) moeder en kind.
Gebrek aan veiligheidsgevoel.
De baby heeft in die leeftijdsfase behoefte aan het ervaren van veiligheid in de relatie met moeder. Wanneer er onvoldoende antwoord wordt gegeven door de omringende wereld, door de moeder, vindt er geen aansluiting plaats. Het kind ervaart geen veiligheid waardoor er geen basis-veiligheid ontstaat. Die basisveiligheid vormt echter de bodem, het fundament van de ontwikkeling van een kind.
Op dat fundament kan een kind zich ontwikkelen in onder andere emotioneel of affectief opzicht (bijvoorbeeld het ontwikkelen van zelfvertrouwen), in sociaal opzicht (kunnen aangaan van contacten met anderen) en verstandelijk / intellectueel opzicht (kennis en ervaringen op willen doen).
Eén van de mogelijke oorzaken is vrijwel altijd een (tijdelijke) onderbreking of een (definitieve) breuk was in de continuïteit van de verzorging en/of in de band tussen moeder en kind, voornamelijk gedurende de 18 eerste levensmaanden, soms een ontbreken hiervan of een onthouden van aandacht.
De problemen blijven voor de buitenwereld echter verborgen omdat het kind zich vaak als het 'allemansvriendje' opstelt.
Er zijn hulpverleningsprogrammas naar ouders, kinderen en buitenstaanders. Enkele tips waar je rekening mee moet houden.
Wat kan hulpverlening doen ?
Voor de ouders: ouders die hulp vragen, hebben recht op erkenning van hun hulpvraag.
1. Hou je bevraging (o.m. over achtergrond, voorgeschiedenis van het kind) naar de ouders toe zo neutraal mogelijk.
2. Stel je luisterbereid op zonder vooringenomenheid of schuldvragen te formuleren.
3. Realiseer je terdege dat ouders vaak pas naar hulpverleners toekomen, nadat hun eigen inventiviteit uitgeput is. Nadat zij alle denkbare adviezen van omstanders hebben uitgeprobeerd, zonder succes. Zij verwachten meer of andere raad van je, dan: 'Het groeit er wel uit.' Interpreteer hun wanhoop en radeloosheid vooral niet als oorzaak, maar als gevolg van de hechtingsproblemen van hun kind.
4. Wijs hen op het belang van eendracht tussen beide ouders: als zij elkaar geloven en steunen, kunnen zij coalitievorming tussen het kind en een ouder (met uitsluiting van de ander) beperken of verhinderen.
5. Ouders ondersteunen, bevestigen in hun positieve betrokkenheid.
6. Waar afstand nemen en/of uithuisplaatsing van het kind (al dan niet tijdelijk) de enige haalbare kaart is, kan je inlevingsvermogen in het verdriet van de ouders en andere gezinsleden hen tot steun zijn. De noodzaak om hun kind aan professionele hulpverleners toe te vertrouwen, stelt geen einde aan de betrokkenheid, de zorg en het verantwoordelijkheidsgevoel van de ouders.
7. Doorverwijzen naar professionele hulpverleners die (mogelijk meer) vertrouwd zijn met deze thematiek.
8. Ouders attent maken op het bestaan van de oudercontactgroep 'Wat Nu?' waar zij op begrip en (h)erkenning van lotgenoten kunnen rekenen.
Voor het kindhulpverleners zijn soms (te) lang bezig met het bijsturen van de ouders, vergeten of veronachtzamen dat ook het kind geholpen moet worden. :
1. Probeer het kind neutraal en afstandelijk tegemoet te treden. Realiseer dat kinderen met hechtingsproblemen zich bedreigd voelen door emotionele nabijheid, dat ze bang zijn voor diepgaande relaties. Daarom zullen ze zelf niet (zo gauw) hulp vragen. Wees dus voorzichtig in je benadering.
2. Onderken de hoger genoemde alarmsignalen en gedragskenmerken. Afhankelijk van je functie en positie t.a.v. kind en andere gezinsleden, zult u bedacht moeten zijn op consequenties van dit gedrag in elke specifieke situatie (vb. in gezinsbegeleiding, op school, tijdens consultaties, enz.)
3. Structuur geven - duidelijke grenzen stellen en deze consequent handhaven, met een gepaste dosering van aandacht en afstandelijkheid, van aanmoediging, van beloning en correctie.
4. Mee helpen zoeken naar adequate opvang, naar (al dan niet residentiële) behandeling en aangepaste onderwijsvormen.
Naar buitenstaanders toe:
1. Misschien heb je toegang tot de nabije omgeving (buurt, kennissenkring, familie) van gezinnen die lijden onder 'bodemloos, hechtingsgestoord samenleven'. Hier kun je deze omstanders attent maken op het gevaar van (ongezonde) coalitievorming tussen het betreffende kind en de omgeving.
2. Informatie verspreiden: zowel onder hulpverleners als onder een breder publiek kun je deze problematiek mee (her)kenbaar maken, teneinde meer begrip te krijgen voor deze kinderen, hun broers, zusjes en ouders.
Meer info bij de Vereniging van Ouders van Kinderen met Hechtingsstoornis - Fam. Vereycken-Petitjean - H. De Keersmaekerlaan 53 - 1780 Wemmel - tel: 02/460.39.24 http://www.Hechtingsstoornis.org
Bordeline, het is niets meer dan een hechtingsprobleem
BORDERLINE
Grenzen vervagen
Vanachter een gesloten deur
Gedachten plagen
De leegte heeft geen kleur
Het vullen van gaten
Met allerlei alternatieven
Je de wereld inpraten
Niemand leest je brieven
Emoties voelen
Begrijpen, delen
Weten wat mensen bedoelen
Wanneer ze met gevoelens spelen
De pijn een plek geven
Tussen het wit en zwart
Overleven
Want de wereld is hard
Er zijn geen grenzen meer
Het hoofd is dol
Niet plat dit keer
De aarde is hol.
Bordeline, het is niets meer dan een hechtingsprobleem waar mensen in meer of mindere mate last van kunnen hebben.
Het heeft vaak te maken met traumatische ervaringen in de jeugd die ervoor gezorgd hebben dat mensen zich niet of nauwelijks aan een ander kunnen hechten.
Dit werkt door in relaties, werk en de omgang met dieren.
Angst speelt een grote rol en het niet hechten komt voort uit die angst, want iets of iemand verdwijnt uiteindelijk toch wel uit je leven dus waarom zou je je hechten.
Ook leegte speelt en grote rol, die leegte probeert men op alle mogelijke manieren te vullen.
Dit uit zich in bijv. het constant veranderen van werk, materieel alles willen hebben, van de ene relatie in de andere springen, verslaving aan bijv. alcohol en nog veel meer.
Grensoverschrijdend gedrag en niet zien dat dit zo is, maar het doodnormaal vinden en niet begrijpen dat anderen het niet hetzelfde zien.
Ze voelen zich vaak miskend en hebben een groot gebrek aan zelfvertrouwen. Dit is heel kort, er is op internet een hele hoop te vinden over dit onderwerp
Auteur(s) Verhulst F.C., Verheij F. (red.) jaar 2006 Druk 3 ISBN 9789023235897 (ISBN10: 9023235894)
De kinder- en jeugdpsychiatrische zorg is gebaseerd op zorgvuldig onderzoek en adequate diagnostiek. Alleen door middel van onderzoek en diagnostiek is inzicht te verkrijgen in mogelijke psychopathologie bij kinderen en jeugdigen met problemen.
De kinder- en jeugdpsychiatrie evolueert, steeds meer wordt gewerkt met gestandaardiseerde onderzoeksinstrumenten. Tests en toetsen worden gemodificeerd of door betere vervangen. Onderzoek & diagnostiek is in meerdere opzichten een nieuw boek.
De consequenties van de voortschrijdende ontwikkeling van de kinder- en jeugdpsychiatrische praktijk is in dit boek vastgelegd. In het eerste hoofdstuk wordt de historie van de kinder- en jeugdpsychiatrie besproken.
Na de principes van de kinder- en jeugdpsychiatrische diagnostiek en classificatie volgen acht hoofdstukken die elk een deel van de kinder- en jeugdpsychiatrische onderzoekspraktijk uitwerken. In de veertien daarop volgende hoofdstukken wordt het onderzoek bij specifieke kinder- en jeugdpsychiatrische stoornissen belicht.
Tot slot wordt kinder- en jeugdpsychiatrisch onderzoek in enkele specifieke contexten, zoals in de psychiatrische zorg voor dove kinderen en jeugdigen of in de forensisch psychiatrische praktijk, besproken.
Mw. E. Aptroot, directeur zorg, RMPI te Barendrecht.
Dr G.F.M.G. Berden, kinder- en jeugdpsychiater, medisch directeur, Triversum te Alkmaar.
Prof.Dr F. Boer, kinder- en jeugdpsychiater, werkzaam bij Academisch Centrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie Curium te Oegstgeest en Universiteit Leiden (Faculteit Geneeskunde en Faculteit Sociale Wetenschappen).
Dr N.H. Bouman, kinder- en jeugdpsychiater, afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie, AZR-Sophia te Rotterdam.
Prof.Dr J.K. Buitelaar, kinder- en jeugdpsychiater, hoogleraar Kinder- en Jeugdpsychiatrie met de leeropdracht biopsychosociale determinanten van menselijk gedrag, afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie, Universitair Medisch Centrum Utrecht.
Mw. I.M. Demmendaal, secretaresse, afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie, AZR-Sophia. Zij verwerkte alle teksten in dit boek.
Mw. Dr E.C. van Doorn, psycholoog, werkzaam in eigen praktijk te Amersfoort, daarnaast als docent verbonden aan het Seminarium voor Orthopedagogiek te Utrecht.
Prof.Dr Th.A.H. Doreleijers, kinder- en jeugdpsychiater, hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie, Vrije Universiteit Amsterdam en opleider, Paedologisch Instituut te Amsterdam/Duivendrecht.
J.H.M. Duyx, kinder- en jeugdpsychiater, medisch hoofd jeugdcircuit, afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie, Universitair Medisch Centrum Utrecht.
M.L.J.M. Eussen, kinder- en jeugdpsychiater, beleidspsychiater, circuit kinderen en jeugdigen van De Grote Rivieren, stichting voor geestelijke gezondheidzorg te Dordrecht.
Dr R.J. van der Gaag, opleider kinder- en jeugdpsychiatrie, De Riethorst, Meerkanten, Ermelo, voor onderwijs en onderzoek verbonden aan de Divisie Psychiatrie van het Universitair Medisch Centrum Utrecht.
T. van Gent, kinder- en jeugdpsychiater, clustermanager patiëntenzorg afdeling voor doven en slechthorenden, Academisch Centrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie Curium te Oegstgeest en universitair docent Universiteit Leiden.
H.M.J.A. Gerritzen, kinder- en jeugdpsychiater, Universitair Medisch Centrum Utrecht en als psychoanalyticus verbonden aan het Nederlands Psychoanalytisch Instituut.
Prof.Dr W.B. Gunning, kinder- en jeugdpsychiater en neuroloog, hoogleraar-afdelingshoofd kinder- en jeugdpsychiatrie Academisch Medisch Centrum Universiteit van Amsterdam, medisch directeur van de Argonaut, Academisch Centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie bij de Universiteit van Amsterdam.
Mw. Dr E. de Haan, psycholoog/psychotherapeut, De Argonaut, Academisch Centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie bij de Universiteit van Amsterdam.
P.J. Hoekstra, arts, Universitair Centrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie te Groningen.
Mw. C.E. König, klinisch neuropsychologe, Paedologisch Instituut te Amsterdam/ Duivendrecht.
Prof.Dr J.M. Koot, bijzonder hoogleraar ontwikkelingspsychopathologie, afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie van de Erasmus Universiteit Rotterdam en AZR-Sophia te Rotterdam.
H.M.P. van Leeuwen, kinder- en jeugdpsychiater, voorzitter Raad van Bestuur, Paedologisch Instituut te Amsterdam/Duivendrecht.
Dr W. Matthys, kinder- en jeugdpsychiater, medisch hoofd Vosseveld, afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie van het Universitair Medisch Centrum Utrecht.
Prof.Dr R.B. Minderaa, hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie, Faculteit der Medische Wetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen en medisch directeur van de Stichting Algemene en Universitaire Kinder- en Jeugdpsychiatrie Noord-Nederland.
Mw. G.S. Ong, kinder- en jeugdpsychiater, systeemtherapeut in opleiding, Landelijk Centrum voor Eetstoornissen De Ursula te Leidschendam.
M.D. Oosterhoff, kinder- en jeugdpsychiater, hoofd behandelzaken, Universitair Centrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie te Groningen.
Mw. C.G. Reichart, kinder- en jeugdpsychiater, hoofd adolescentenkliniek AZR-Sophia/ Dijkzigt te Rotterdam.
Mw. Dr F.M.E. Slijper, psycholoog/psychoanalytica, afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie van AZR-Sophia te Rotterdam en verbonden aan het Nederlands Psychoanalytisch Instituut, tevens vrijgevestigd psychotherapeut.
Prof.Dr Ph.D.A. Treffers, hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie, Universiteit Leiden en als medisch directeur verbonden aan het Academisch Centrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie Curium te Oegstgeest.
Prof.Dr F. Verheij, hoogleraar klinische Kinder- en Jeugdpsychiatrie, hoofd patiëntenzorg, afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie, AZR-Sophia/Erasmus Universiteit Rotterdam.
Prof.Dr F.C. Verhulst, hoogleraar Kinder- en Jeugdpsychiatrie, hoofd afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie, AZR-Sophia / Erasmus Universiteit Rotterdam.
Uit de inhoud
1 De opkomst van de kinder- en jeugdpsychiatrie 2 Principes 3 Van multidisciplinair onderzoek naar interdisciplinair denken 4 Het diagnostisch interview met het kind of de jeugdige 5 Het diagnostisch interview met de ouders 6 Het diagnostisch onderzoek met het gezin 7 Het psychodiagnostisch persoonlijkheidsonderzoek 8 Neuropsychologische diagnostiek 9 Aanvullende informatie over het schools functioneren 10 Aanvullende informatie over het lichamelijk functioneren, inclusief het aanvragen van laboratorium- en beeldvormend onderzoek 11.1 Groei-, regulatie- en hechtingsstoornissen bij het jonge kind 11.2 Slaapstoornissen 11.3 Genderidenteitsstoornis 11.4 Eetstoornissen bij de adolescent 11.5 Ticstoornissen 12 Organisch psychiatrische stoornissen 13 Pervasieve ontwikkelingsstoornissen 14 Schizofrenie 15 Stemmingsstoornissen 16 Angsstoornissen 17 Dwangstoornissen 18 Somatoforme stoornissen 19 Aandachtstekort-/hyperactiviteitsstoornissen 20 Oppositioneel-opstandige en antisociale gedragsstoornissen 21 Onderzoek en diagnostiek bij dove kinderenen jeugdigen 22 Verstandelijk gehandicapten 23 Ernstige sociale en psychosociale problematiek 24 Diagnostiek bij leer- en gedragsproblemen op school 25 Jeugdpsychiatrisch onderzoek in forensisch kader
Mijn kind heeft problemen in de sociaal emotionele ontwikkeling.
Mijn kind is lastig en druk, hij is hyperactief en impulsief, mogelijk heeft hij ADHD
Mijn kind is opstandig en vertoont ontremd gedrag, mogelijk heeft hij ODD-CD.
Mijn kind heeft concentratieproblemen, mogelijk ADD of ADHD
Mijn kind heeft problemen in de sociaal emotionele ontwikkeling. Hij heeft last van faalangst, scheidingsangst, hechtingsproblemen en een slechte sociale weerbaarheid.
Mijn kind heeft last van depressies.
Mijn kind loopt steeds verder achter op school en hij is toch niet dom.
gedragsproblemen Hoe kan ik mijn kind helpen?
Het zou zo fantastisch zijn als:
Mijn kind rustiger is en eens nadenkt vóórdat hij iets zegt of doet.
Mijn kind minder opstandig is en zich ook kan aanpassen aan zijn omgeving.
Mijn kind zich beter kan concentreren.
Mijn kind minder angstig is en zich beter staande kan houden in sociale contacten.
Mijn kind over de hele linie lekker in zijn vel zit.
Veilige gehechtheid wordt gezien als bepalend voor het leven, zowel voor het kinderleven als voor de relatievorming als voor het latere functioneren. Veilig gehechte kinderen hebben sensitieve ouders. Dat zijn ouders die gericht zijn op wat dit kind nodig heeft, ouders die in staat zijn de signalen van hun kind goed op te vangen en er vervolgens gehoor aan geven. Deze ouders zijn gericht op de behoefte van hun kind en kunnen de emoties van hun kind adequaat spiegelen. Dat kunnen die ouders niet alleen als het kind klein is maar gedurende hun hele ontwikkeling tot de volwassenheid. De ervaren interacties zijn overwegend positief. Deze kinderen hebben nabijheid ervaren en vinden dat vanzelfsprekend.
Onveilig gehechte kinderen en jongeren ontwikkelen veel minder sociale vaardigheden, hebben minder vrienden, zijn minder zelfstandig. Een relatie is geconstateerd tussen onveilige gehechtheid en depressie bij jongeren. Eveneens is er een relatie tussen onveilige gehechtheid en psychopathologie geconstateerd, vooral tussen de gehechtheidswijze gedesorganiseerd gehecht en probleemgedrag.
Ook bij volwassenen wordt in onderzoeken een relatie aangetoond tussen onveilige gehechtheid en problematiek, de problematiek waarvan gesproken wordt is divers.
Vooral negatief denken over zichzelf kan leiden tot problematiek. Negatief denken over zichzelf betekent een gebrek aan zelfrespect, een gebrek aan autonomie in relatie met anderen en een overtuiging dat het zelf het niet waard is om lief te hebben en om steun te krijgen.
De bondingpsychotherapie werd begin jaren 70 ontwikkeld en in praktijk gebracht door Daniel Casriel (1924-1983). Hij was een Amerikaanse psychiater en psychoanalyticus in New York. Hij noemde de therapie New Identity Process (NIP). Later kreeg de therapie de naam bondingpsychotherapie.
Bondingpsychotherapie is een intensieve vorm van groepstherapie, waarin pijnlijke gebeurtenissen uit het verleden in een veilige omgeving emotioneel kunnen worden herbeleefd en verwerkt. De term bonding staat voor het proces dat gekenmerkt wordt door emotionele openheid bij lichamelijke nabijheid. Bonding wordt gezien als een natuurlijke behoefte, net zoals de behoefte aan lucht en voedsel.
Bondingpsychotherapie is een interactief groepstherapeutisch proces voor de behandeling van stoornissen, die ontstaan wanneer basale psychosociale behoeften die gerelateerd zijn aan neurobiologische processen, niet vervuld worden. De cliënt moet gemotiveerd zijn voor deze intensieve behandeling. Dan kunnen deze stoornissen verbeteren met behulp van ervaringsgerichte, lichaamsgerichte, non-verbale en verbale methoden. Speciale technieken kunnen worden aangeleerd. Deze zorgen voor essentiële veranderingen. Van belang hierbij is een ondersteunende emotionele relatie van de cliënt met de groep en de therapeut.
Veel mensen hebben in hun vroege kinderjaren een veilige hechting gemist. Onder een veilige hechting wordt verstaan dat je jezelf veilig kan voelen bij een belangrijke hechtingsfiguur (meestal de moeder of vader), bijv. in een situatie waarin er gevaar dreigt. Een eenvoudig voorbeeld is een dar kind zich brandt aan een strijkijzer of van zijn fiets valt en getroost wordt door zijn moeder en/of vader. Het kind leert hierdoor dat het in een moeilijke of pijnlijke situatie terug kan vallen op zijn ouders. Ook leert het dat het pijnlijke emoties mag uiten. Dit zorgt ervoor dat het kind hulp, steun of troost leert zoeken bij een betrouwbare andere persoon. Dat is een belangrijk kenmerk van veilige hechting. Zou het kind gestraft of weggestuurd worden, wanneer het in bovengenoemde situatie troost zoekt, dan kan het negatieve gevoelens en gedachten over zichzelf ontwikkelen. Bijvoorbeeld Ik ben niet belangrijk, ik doe er niet toeof ik ben niet om van te houden of ik heb geen recht op troost of genegenheid, ik moet dit eerst verdienen. Uit onderzoeken is gebleken dat wanneer ouders niet juist op de emotionele behoeften van pasgeborenen inspelen, er geen goede hechting plaats vindt en babys gedragsproblemen kunnen ontwikkelen. Dit kan leiden tot bijv. problemen met slapen, eten of veel huilen. Het kan zelfs in extreme gevallen leiden tot overlijden wanneer er helemaal geen lichamelijke en emotionele nabijheid is. Bekend hierover zijn gegevens van weeshuizen in de Tweede Wereldoorlog, waarin babys soms ernstig verwaarloosd werden en zelfs overleden omdat er te weinig hechting plaats vond. Het ervaren van weinig veiligheid als kind kan verschillende oorzaken hebben. Zo kan het zijn dat een van je ouders een lichamelijk of psychiatrisch probleem had (bijv. een ernstige ziekte of een alcoholverslaving), waardoor hij/zij er niet voor je kon zijn als kind. Of je komt uit een groot gezin en je ouders moesten zo hard werken om het gezin te onderhouden, dat ze geen tijd meer hadden om je aandacht en liefde te geven. Het missen van veiligheid in de belangrijke kinderjaren kan ertoe leiden dat je later moeite hebt met lichamelijke nabijheid van een ander en met het ervaren en doorgeven van genegenheid. Ook kunnen de negatieve gevoelens en gedachten, die je over jezelf ontwikkeld hebt, ertoe leiden dat je jezelf vaak somber of ongelukkig voelt of dat je erg onzeker en angstig bent. In de bondingpsychotherapie wordt gewerkt met oefeningen die gericht zijn op het losmaken van onderdrukte negatieve emoties uit het verleden. Dit wordt gecombineerd met het ervaren van lichamelijke nabijheid van de ander. Hierdoor wordt er ruimte gemaakt voor nieuwe en positievere ervaringen. En dit kan leiden tot een beter zelfbeeld en een beter psychologisch evenwicht. Wanneer je onveilig gehecht bent heb je vaak angst om je te binden en/of angst om verlaten te worden. Dit is vaak de basis van veel relatieproblemen en kan door deze therapie worden overwonnen. Mede dankzij een groeiend besef van het belang van een veilige hechting in de kinderjaren is in de laatste jaren de interesse voor de bondingpsychotherapie gegroeid. Door het ingrijpende en emotionele karakter van de sessies stuit deze therapie soms op een zekere weerstand, zowel bij cliënten als bij therapeuten. Door de jaren heen is de effectiviteit van deze methode bewezen, ook wetenschappelijk.
In Europa wordt bondingpsychotherapie toegepast in Nederland, België, Frankrijk, Duitsland, Italië, Portugal, Slovenië, Zweden, en Zwitserland. Elk land heeft zijn eigen vereniging. Nederland en België vormen samen de Vereniging voor Bondingpsychotherapie (VBP). De Europese vereniging is aangesloten bij de European Association of Psychotherapy.
Stauss, K. Kösel-Verlag (2006), Bondingpsychotherapie, Grundlagen und Methoden
Struijk, A. (1997). Tegenoverdracht en bondingpsychotherapie. Handboek Groepspsychotherapie, aug. 1997;
De Klerk-Roscam Abbing J. (1994). De Casrielmethode. Handboek Groepspsychotherapie, jan. 1994 (pp M4.1 1-34);
Kooyman, M. (1990). Tederheidstekort en verslaving. In: Tederheid, over de gevolgen van tederheidtekort bij mens en dier. Uitg. SIGO (Stichting voor Interdisciplinair Gedragswetenschappelijk Onderzoek). A.D. de Groot en J.P. Kruijt (Red.), blz. 89-100. Boom: Meppel.
Höfler- Zimmer D. & Kooyman, M.(1996). Attachment transition, addiction and therapeutic bonding. An integrative approach. In: Journ. of Substance Abuse Treatment, 13(6) pp. 511-519.
Geerlings P. en De Klerk-Roscam Abbing J. (1985). Cathartische activerende, psychodynamische groepstherapie. Tijdschrift voor Psychotherapie. Jaargang 11, pp 1-19;
Casriel D. Grosset & Dunlap, New York (1972). A scream away from happiness;
Martens J. (juli 2001). Bondingpsychotherapie in een residentiële setting voor de behandeling van drugsgebruikers. In W.R. Buisman e.a. (Red.), Handboek verslaving. (B 6119-1-34). Houten/Diemen : Bohn Stafleu Van Loghum.
Martens, J. (2000). Psychotherapiegroepen voor cliënten met harddrugverslavingen. In T. J. G. Berk et al., Handboek groepspsychotherapie (pp. N3.1-N3.44). Houten/ Diegem : Bohn StafleuVan Loghum.