Hoe kunnen gemeenten de jeugdzorg het beste organiseren? Loes, het zogenoemde opvoedloket van Enschede, vindt ook in buurgemeenten steeds vruchtbaarder grond.
Wij doen telkens weer ons best om plannen dicht bij de ouders te krijgen, zegt Pim van Hulst, senior adviseur maatschappelijke ontwikkeling in Enschede. Dat is de grootste uitdaging. Altijd vanuit de ouders denken en laten zien dat je er bent. Wij doen bijvoorbeeld peilingen om te zien hoe het met onze naamsbekendheid is gesteld. Om die te vergroten proberen we steeds meer burgers via de website en de media te interesseren voor onze dienstverlening.
De ervaringen in Enschede zijn extra relevant geworden. Het demissionaire kabinet Balkenende IV adviseert dat gemeenten een sleutelrol moeten spelen in de jeugdzorg. Hulp bij opvoedingsvragen, of aan kinderen die worden verwaarloosd, kan volgens het kabinet veel beter worden georganiseerd op het lokale niveau. De provincie moet buitenspel staan, want de jeugdzorg is momenteel te bureaucratisch.
Wachttijden
Dat vind ik ook, meldt Van Hulst. Die wachttijden zijn een probleem. Een maand is al lang voor een kind met problemen. De crux is het constante indiceren; er moet altijd weer een nieuwe indicatie worden gemaakt om de hulpverlening te verantwoorden. Dit terwijl wij ad rem willen reageren om zo veel problemen te kunnen voorkomen.
De toekomst van de jeugdzorg ligt vooral bij de gemeentelijke centra voor Jeugd en Gezin, hoopt ook Van Hulst. Het indiceren van de hulpvraag wordt dan gedaan door een gemeenteambtenaar. Deze bepaalt welke pedagogische hulp een kind nodig heeft. Lichte hulp gebeurt meteen en ter plekke; zwaardere hulp blijft bij de Bureaus Jeugdzorg. Onze mensen kunnen al heel veel doen, maar in zwaardere gevallen zijn de lijnen met onze backoffice erg kort.
Kleine gemeenten
Minister André Rouvoet van Jeugd en Gezin vindt niet alle gemeenten groot genoeg om de jeugdzorg te kunnen aanbieden. Daarom is een regionale samenwerking nodig, vindt Rouvoet. Gedwongen hulp, bepaald door de raad voor de kinderbescherming of een Bureau Jeugdzorg moet buiten de centra voor Jeugd en Gezin. Gelukkig is Rouvoet op dit punt voorzichtig. Zeker de gedwongen hulpverlening moet niet aan Loes worden gekoppeld. Wij willen laagdrempelig zijn en een positieve uitstraling hebben.
Naast Enschede zijn er nog zes Twentse gemeenten bezig met een soortgelijk loket. Ook hun onderlinge samenwerking krijgt steeds meer vorm. Het gaat om zeven van de veertien gemeenten in de regio, maar ook in de rest van Nederland ziet Van Hulst een steeds grotere interesse in het loket.
Daarnaast horen de medewerkers ook positieve geluiden aan de balie. Na anderhalf jaar kent de helft van Enschede ons loket en de reacties zijn vaak positief. Wij krijgen ook meer grootouders met vragen aan het loket, die hun rol proberen te vinden in de opvoeding van hun kleinkinderen. Er wordt gedacht over een Loes-loket voor pubers. Ook deze groep moet geen drempel zien om hulp te vragen. Het is helemaal niet gek soms om hulp of advies te vragen.
'Als ik binnen het CJG voor een gezin maatschappelijk werk wil inschakelen, kijk ik wanneer welke maatschappelijk werker tijd heeft en maak ik direct een afspraak in haar agenda. Ik leg uit wie deze collega is, wat ze gaat doen en waarom zij beter kan helpen dan ik. Voorheen zou ik alleen maar een telefoonnummer hebben gegeven.'
Het is een uitdagende periode voor de jeugdverpleegkundige: de één zit midden in de CJG-ontwikkelingen, de ander krijgt er binnenkort mee te maken. Het oude vertrouwde JGZ-team gaat samenwerken met verloskundigen, peuterspeelzaalleidsters, jeugdmaatschappelijk werk etc. Jeugdverpleegkundigen hebben (samen met de jeugdarts) een andere rol binnen het CJG dan onze nieuwe collega's. Dat betekent dat we de mogelijkheden van ons eigen beroep en de grenzen van onze kennis en kunde, en die van onze CJG-collega's, goed moeten kennen en vertrouwen hebben in elkaars professioneel handelen.
Samenwerken houdt in: Werken vanuit één visie. Daarin staat de samenwerking met de verschillende gezinsleden centraal. Tijdens het symposium van 9 april willen we jullie handvatten aanreiken om het samenwerken met het gezin en de samenwerking van ouders onderling te bevorderen. De start voor het maken van één plan voor één gezin ligt in het delen van noodzakelijk informatie om de risico's goed in beeld te krijgen en te bepalen welke zorg nodig is: - Hoe stem je af wie wat gaat doen en wie het gezin informeert? - Welke specifieke kennis, houding en vaardigheden zijn nodig voor een goede samenwerking? - Welke mogelijkheden zijn er om ouders van kinderen met elkaar in contact te brengen? Dit en veel meer over het professionaliseren van het beroep Jeugdverpleegkundige komt op 9 april aan de orde. Een nadere toelichting op de parallelsessies kun je downloaden via Download programma (zie hieronder). We nodigen jullie van harte uit deel te nemen aan deze dag!
Samenwerken binnen Centrum Jeugd en Gezin 10e JGZ-symposium! 'Als ik binnen het CJG voor een gezin maatschappelijk werk wil inschakelen, kijk ik wanneer welke maatschappelijk werker tijd heeft en maak ik direct een afspraak in haar agenda. Ik leg uit wie deze collega is, wat ze gaat doen en waarom zij beter kan helpen dan ik. Voorheen zou ik alleen maar een telefoonnummer hebben gegeven.'
Het is een uitdagende periode voor de jeugdverpleegkundige: de één zit midden in de CJG-ontwikkelingen, de ander krijgt er binnenkort mee te maken. Het oude vertrouwde JGZ-team gaat samenwerken met verloskundigen, peuterspeelzaalleidsters, jeugdmaatschappelijk werk etc. Jeugdverpleegkundigen hebben (samen met de jeugdarts) een andere rol binnen het CJG dan onze nieuwe collega's. Dat betekent dat we de mogelijkheden van ons eigen beroep en de grenzen van onze kennis en kunde, en die van onze CJG-collega's, goed moeten kennen en vertrouwen hebben in elkaars professioneel handelen.
Samenwerken houdt in: Werken vanuit één visie. Daarin staat de samenwerking met de verschillende gezinsleden centraal. Tijdens het symposium van 9 april willen we jullie handvatten aanreiken om het samenwerken met het gezin en de samenwerking van ouders onderling te bevorderen. De start voor het maken van één plan voor één gezin ligt in het delen van noodzakelijk informatie om de risico's goed in beeld te krijgen en te bepalen welke zorg nodig is: - Hoe stem je af wie wat gaat doen en wie het gezin informeert? - Welke specifieke kennis, houding en vaardigheden zijn nodig voor een goede samenwerking? - Welke mogelijkheden zijn er om ouders van kinderen met elkaar in contact te brengen? Dit en veel meer over het professionaliseren van het beroep Jeugdverpleegkundige komt op 9 april aan de orde. Een nadere toelichting op de parallelsessies kun je downloaden via Download programma (zie hieronder). We nodigen jullie van harte uit deel te nemen aan deze dag! http://www.scem.nl/nl/p_agenda_detail.lp?ID=1632&doelgroep=&trefwoord=&select=&expand=
AMSTERDAM - Het blijft een vak apart dat opvoeden. Deze week in de cursus opvoeden: omgaan met ongewenst gedrag. Want ja, het prijzen was geen enkel probleem, maar wat doe je als je kind echt niet luistert?
Nou, niet twintig keer vragen of ie alsjeblieft in bad wil gaan dus volgens opvoedmethode Triple P. We moesten deze week beginnen met het opstellen van huisregels. Een beperkt aantal, eerlijke regels, die gemakkelijk zijn om op te volgen. Ze moeten te handhaven zijn en positief geformuleerd. Dus niet: je moet dankjewel zeggen, maar: graag dankjewel zeggen. Als de regels worden overtreden direct aanspreken op het gedrag. Bijvoorbeeld: Jeroen, je rent door het huis. Zo maak je iets kapot. De huisregel is dat je door het huis loopt. Bij kleine overtredingen vinden ze gepast negeren werken. Geen aandacht schenken aan een kind dat zeurt.
Nog even terug naar dat voorbeeld van het bad. Je geeft de instructie dat het tijd is om in bad te gaan. Je wacht vijf seconden en als het kind doet wat je vraagt geef je een gericht compliment (dankjewel, dat je doet wat ik zeg), anders herhaal je de instructie nog een keer, wacht je weer 5 seconden en dan volgt volgens de opvoedmethode de logische consequentie stilzitten of apart zetten. Twee minuten op een plek in dezelfde ruimte. Als dat niet gaat volgt er een time-out op de kamer.
Nu heb ik in mijn groepje moeders met oudere kinderen die niet zo gecharmeerd waren van het idee van stilzetten/apart zetten op een kleedje of stoeltje. Het voelt wat kinderachtig. Ik heb wat geoefend met mijn zevenjarige en ik moet zeggen: het is wel fijn als je iets in handen hebt. Want ik werd het inmiddels wel beu om tien, twintig keer te moeten zeggen dat het bad vol stond of het bord leeg moet. Op een gegeven moment houdt het gewoon op.
Het goede van de methode vind ik dat je jezelf even een time-out geeft, zodat je niet de kans krijgt om boos te worden. Maar ja, houd een kind maar eens twee minuten stil op een kleedje. Mijn zoon had er wat moeite mee, maar minder dan ik had gedacht. In het instructiefilmpje van de cursus doen kinderen het braaf, alleen is het echte leven net net even wat weerbarstiger. Ik worstel verder. Volgende week meer. http://www.telegraaf.nl/vrouw/vrouwblog/daphnevanrossum/6354375/__Positief_opvoeden_III__.html?cid=rss
Er moet een eenduidige klachtbehandeling komen door de bureaus jeugdzorg. Nu bestaan er nog opmerkelijke verschillen tussen de diverse bureaus.
Goede klachtbehandeling is belangrijk voor het herstel van vertrouwen van de burger. Dat stelt de Nationale ombudsman, Alex Brenninkmeijer in een persbericht. Hij heeft tezamen met drie Bureaus Jeugdzorg een gezamenlijke visie op goede, eerlijke en eenduidige klachtbehandeling ontwikkeld. Op grond van die visie hebben zij een handreiking opgesteld voor kwalitatieve klachtbehandeling. De Nationale ombudsman hoopt dat ook andere Bureaus Jeugdzorg met deze manier van klachtbehandeling aan de slag gaan.
Opmerkelijke verschillen
Op dit moment zijn er bij de klachtbehandeling opmerkelijke verschillen. De Nationale ombudsman vindt dat voor iemand die met Bureau Jeugdzorg te maken krijgt, de klachtbehandeling niet mag afhangen van de provincie waar hij woont.
Verhaal achter klacht
In de zomer van 2009 startte de Nationale ombudsman het project met Bureau Jeugdzorg Gelderland, Bureau Jeugdzorg NoordBrabant en Bureau Jeugdzorg ZuidHolland. Samen stelden zij een visie en uitgangspunten voor klachtbehandeling op. Hierin staat het verhaal achter de klacht centraal. Als een klacht bij een bureau jeugdzorg binnenkomt, neemt een medewerker persoonlijk contact op met de klager om het verhaal achter de klacht te achterhalen. Op basis van dit gesprek zoeken medewerker en klager een passende vorm van klachtbehandeling. Het belang van de klager en de aard van de klacht zijn hierbij leidend.
Herstel van vertrouwen
Goede klachtbehandeling is belangrijk voor het herstel van vertrouwen van de burger. Ook geven klachten goede aanleiding voor zelfreflectie die passend is voor professionals in de jeugdzorg. De Nationale ombudsman meldt in het persbericht erop te vertrouwen dat de bestuurders van alle bureaus jeugdzorg en de landelijk werkende instellingen, het Leger des Heils, de Stichting Gereformeerde Jeugdzorg en de William Schrikkergroep aan de hand van deze handreiking, ook aan de slag gaan met goede eerlijke en eenduidige klachtbehandeling.
Training Infant Mental Health, basiscursus Mentalization Based Treatment voor infants & ouders
Docenten Catherine Pannevis / Ineke Reekers/ Mieke van der Schoot / Muriël Vermeulen
Data: vrijdag 9 april en vrijdag 23 april 2010
Locatie: NPI, Olympiaplein 4, 1076 AB Amsterdam
Inleiding De psychoanalytische behandeling van de ouder-babyrelatie is niet zozeer gericht op het verbeteren van falend ouderschap als wel op het optimaliseren van de relatie tussen de ouder en de baby. De relatie is de focus van de behandeling. In de therapeutische situatie wordt het mentaliseren van de behandelaar ingezet om het reguleren van stress, aandacht en affecten te verbeteren. Doel is het verbeteren van het vermogen om mentale inhouden te kunnen lezen en interpreteren zowel van zichzelf als ouder, van de baby en van hun interactie. Een psychoanalytische behandeling van de ouder-babyrelatie vraagt veel van de eigen affectieve regulatie van de therapeut en diens vermogen om te blijven mentaliseren.
Doelstelling van de basistraining Een introductie geven in de Infant Mental Health-visie, het begrippenkader, het herkennen van gehechtheidscategorieën en hoe die zich vertalen in een zijn-met-de-ander en een inleiding in praktische interventies.
Doelgroep Professionals in de GGZ en sociotherapeuten die geen gespecialiseerde vooropleiding hebben in de Infant Mental Health praktijk.
Samenstelling groep De groep bestaatt uit maximaal 12 cursisten.
Accreditatie Door de FGZP zijn 12 punten toegekend voor de kp-herregistratie, en de Ned.Ver.voor Psychiatrie heeft 12 punten toegekend. De DAIMH heeft de cursus geaccrediteerd voor het totaal van 17 uur (12 uur theorie en vaardigheidstraining en 5 uur literatuur en praktijkopdrachten.
Programma 4 dagdelen vrijdag 9 april en vrijdag 23 april 2010 van 10.00- 13.00 uur en van 14.00-17.00 uur Theorie, video, casuïstiek en oefening. De volgende onderwerpen komen aan bod: - Infant Mental Health visie - Transactioneel ontwikkelingsmodel - Motherhood constellation - Belang van observatie - Gehechtheidscategorieën - Affectregulatie - Port of Entry - Multimodale interventies - Inleiding mentaliserend ouder-baby/peuterbehandeling
Toegestuurd na inschrijving literatuurklapper met: Voor de eerste bijeenkomst , vrijdag 9 april 2010: Ochtendprogramma: mw. Catherine Pannevis, psychotherapeut Literatuur: - Vliegen, N. (2006) Hoofdstuk 3 uit: Kleine baby's, prille ouders, samen in ontwikkeling, Uitgeverij Acco. - Van der Pas, A. Verandering laat zich niet haasten. Alice van der Pas in gesprek met Viviane B. Shapiro. Lekkerkerker Lecture 2006 - Van der Pas, A. Handboek methodische ouderbegeleiding. Uitgeverij Ad. Donker, pag. 17-22. - Sameroff, A.J., McDonough & Rosenblum, K.L. (2004). Treating parent-infant relationship problems. Strategies for interventions. London: Guilford. Hoofdstuk 2 en 3: p.29-79.
Middagprogramma: mw. Ineke Reekers, infant mental health specialist Literatuur: - Vliegen, N. Individuele en interactionele ontwikkelingsperspectieven; In: Vliegen, N. Kleine baby's en prille ouders, samen in ontwikkeling. hoofdstuk 2. - Riksen-Walraven, M. Meten van de kwaliteit van ouder-kindinteractie: is een keer observeren genoeg? In: Nederlands Tijdschrift voor Opvoeding, Vorming en Onderwijs, vol. 15, nr. 2, 1999. - Broks, C. Veilige relaties: op onderzoek gaan en nabijheid zoeken. In: er zijn voor je kind. Hoe ouders veiligheid en emotionele beschikbaarheid kunnen bieden. - Broks, C. Hoofdstuk 7, Kalmeren en Repareren. In : er zijn voor je kind. Hoe ouders veiligheid en emotionele beschikbaarheid kunnen bieden, pp. 91 - 102.
Voor de tweede bijeenkomst, vrijdag 23 april 2010: Ochtendprogramma: mw. Muriel Vermeulen, psychotherapeut Literatuur: - IJzendoorn van, M.H. (1994, Gehechtheid van ouders en kinderen. Bohn, Stavleu Van Loghum, Houten/Zaventm, blz. 38 - 62. - Rexwinkel, M.J. (2005) "Villa Kakelbont". het belang van de vroege ouder-babyrelatie voor affectieve regulatieprocessen. In: SchmeetsM.G.J. en Verheugt-Pleiter J.E. Affectregulatie bij kinderen, een psychoanalytische benadering. Kon. Van Gorcum, Assen, blz. 5 - 22. - Van Reekum, A.c., M.G.J. Schmeets (2008). De Gen-omgevingsinteractie en de psychiatrie: nieuwe visie op de invloed van de vroege omgeving. Tijdschrift voor Psychiatrie 50, 12, 771 - 780.
Middagprogramma: mw. Mieke van der Schoot, kinder- en jeugdpsychiater Literatuur: - rexwinkel, M.J. (2003). "There is no such thing as a baby". In: De Bruyne, A. en Heuves, W. De ezel en de steen, Boom Amsterdam, blz. 25 - 41 - Maldonado, M., (2002). Infant and Toddler Mental Health. American psychiatric Publishing, Washington. Hoofdstuk 2; p 33-56 Hoofdstuk 6; p.129-161.
Docenten: Catherine Pannevis is klinisch psycholoog, psychotherapeut en kinderpsychoanalytica i.o., werkzaam op de kinderunit en het IMH-centrum van het NPI. Muriël Vermeulen is klinisch psycholoog, psychotherapeut en kinderpsychoanalytica i.o., werkzaam op het NPI. Mieke van der Schoot is kinder- en jeugdpsychiater en psychoanalytica. Werkzaam bij de kinder- en jeugdafdeling van het NPI en in eigen praktijk. Ineke Reekers is als infant mental health specialist werkzaam bij het NPI Amsterdam (IMH-centrum)
Kosten De kosten van de training van 12 uur bedraagt 525 euro per persoon, inclusief literatuurpakket en lunch op beide data. Na ontvangst van het inschrijfformulier ontvangt u een factuur voor de kosten op uw privé-adres. Er zijn geen kosten aan de training verbonden voor vaste medewerkers van het NPI.
Wijze van toetsing: mondelinge casusbeschrijving met feedback in de groep.
Datum: vrijdag 9 en vrijdag 23 april 2010 Tijd: 10.00 13.00 en 14.00 - 17.00 uur Locatie: NPI, Olympiaplein 4, 1076 AB Amsterdam
Voor wie: geïnteresseerden werkzaam binnen de GGZ en sociotherapeuten die geen gespecialiseerde vooropleiding hebben in de Infant Mental Health praktijk Prijs: 525,- (12 uur inclusief literatuurklapper en lunch) Inschrijving: Via inschrijfformulier (word) of per e-mail:kennisoverdracht@npsai.nl. Klik hier voor onze algemene voorwaarden. Informatie: De DAIMH heeft de cursus geaccrediteerd voor het totaal van 17 uur (12 uur theorie en vaardigheidstraining en 5 uur literatuur en praktijkopdrachten) De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie heeft 12 punten toegekend. De FGZP heeft t.b.v. de kp herregistratie 12 punten toegekend. Afdeling Kennisoverdracht NPI, Femke Cervesa, locatie Amsterdam, tel. 020 570 38 57, e-mail: kennisoverdracht@npsai.nl
door Anne Boer anneboer@destentor.nl. zaterdag 20 maart 2010 | 12:31 | Laatst bijgewerkt op: zaterdag 20 maart 2010 | 12:50 Bron: De Stentor Leen van der Hoek, op 5-jarige leeftijd uit huis geplaatst. Zag zijn ouders en zusje nooit meer terug. "Voor mij is het 63 jaar geleden, maar wat zijn we eigenlijk opgeschoten?"
Een leven lang in de ban van jeugdzorg. Rond de tafel zitten drie mensen. Ze hebben hun eigen verhalen. Maar dat ene ding gemeen. Jeugdzorg is de rode draad in hun leven. Bart en Evelien hebben een zorgboerderij voor de opvang van onder meer kinderen en zelf drie pleegkinderen. Leen van der Hoek werd 63 jaar geleden uit huis geplaatst. Een aangrijpend verhaal over hun worstelingen.
Zie ook: Verplaatsen slecht voor ontwikkeling kind Kind tussen moordenaars en verkrachters
Leen van der Hoek (68) uit Lelystad staat er mee op en gaat er mee naar bed. Een leven lang jeugdzorg in z'n kop.
Nr. 151. Het nummer dat hij van de kinderbescherming kreeg nadat hij op 5-jarige leeftijd uit huis werd gehaald. Getraumatiseerd door de ellende uit zijn kinderjaren.
Hij zou er moeiteloos een boek over kunnen schrijven. Zover is hij nog niet. De eerste stap is al moeilijk genoeg en vooral emotioneel. Voor het eerst praat hij er openlijk over. Naar aanleiding van verhalen in deze krant. "Ik lees de verhalen over jeugdzorg werkelijk met tranen in de ogen. Voor mij is het 63 jaar geleden, maar wat zijn we eigenlijk opgeschoten?"
Het begin is pijnlijk. In het dorp van zijn jeugd, Maasdijk, van na de oorlog gonst het van de geruchten. Zijn vader zou NSB-er zijn, terwijl zijn moeder juist uit een verzetsfamilie kwam. Het gezin raakt verscheurd. De ouders kunnen niet meer voor de twee kinderen zorgen. Leen en z'n zusje worden uit huis gehaald. Leen gaat naar een weeshuis; z'n zusje naar een pleeggezin.
Leen ziet z'n ouders en z'n zusje nooit meer terug. De rest van de familie verdwijnt ook definitief uit beeld. Hij staat alleen op de wereld en moet zien te overleven in de mallemolen van tien pleeggezinnen, instellingen en tehuizen. Geen bezoek. Geen weekendverlof. Nooit visite op z'n verjaardag. Geen cadeautjes. Het grote niets. "Elke zondag stond ik te kijken. Komt er iemand op bezoek? Tegen beter weten in. Er kwam nooit iemand."
Hij kan pijnlijk gedetailleerd uitleggen waarom die periode hem zo heeft geraakt en ook gevormd. "In het eerste pleeggezin kreeg ik te horen dat er iets niet in orde was met mij. Maar in het gezin ging het mis. Gebeurden allerlei rare dingen. Daar ben ik door de politie weggehaald en vervolgens onderzocht in een paedalogisch instituut in Amsterdam. Pas tientallen jaren later heb ik kunnen lezen wat de conclusie was. Er mankeerde niets aan mij. Mijn gedrag was normaal. Tot de dag dat ik dat las, heeft altijd het idee in mij gewoekerd dat er iets niet met mij in orde was. Kinderbescherming heeft het me nooit verteld. Je wordt daardoor onzeker, terwijl je zeker moet zijn om overeind te blijven."
"In de tehuizen geldt het recht van de sterkste. Je gaat jezelf overstemmen om je te handhaven en belandt in een spiraal van opstandig gedrag en verzet tegen het gezag. Dan krijg je het stempel moeilijk opvoedbaar en zo beland je in een vicieuze cirkel. Je wordt hard. Ik had niets te verliezen. Straffen hielp niet. Wat moesten ze me afnemen. Het interesseerde me allemaal niets meer. Zelfs veertien dagen isoleercel niet."
Leen moet wachten tot hij achttien jaar is om eindelijk te ontsnappen aan de wereld waarin hij gevangen zit. Hij doet dat letterlijk. Hij gaat de zee op. Weg. Helemaal weg. "Ik wist niets van het leven. Niets van geld, van vrouwen van liefde. Ik had nooit heimwee. Niets om naar terug te verlangen."
De koopvaardij heeft hem gered, zegt hij terugblikkend. "Aan boord heerste discipline. En ik had voor het eerst een eigen hut, met eigen toilet en een eigen douche. Ik was de situatie met twintig jongens op een zaal gewend."
Leen werkte op de passagiervaart (Holland-Amerikalijn) en wilde vaart. Verdiende de kost als scheepstimmerman. Ging de hele wereld over. Per reis kreeg hij een beoordeling voor bekwaamheid, ijver en gedrag. "Wat was ik trots op m'n eerste beoordeling. Voor het eerst kreeg ik te horen dat ik deugde. Dat ik goed was. Dat vergeet ik nooit meer."
Terugblikken deed Leen niet meer. Hij verstopte de ellende uit zijn jeugd in hard werken, maar de pijn bleef. Als hij op 26-jarige leeftijd serieuze verkering en werk aan wal krijgt, gaat het mis. "Iedereen was aardig en lief voor me. Dat benauwde me vreselijk." Na twee maanden verbreekt hij halsoverkop de relatie en pakt z'n boeltje om terug te keren naar zee. Als snel krijgt hij spijt. Vijf dagen na vertrek vraagt hij zijn grote liefde via Radio Scheveningen ten huwelijk.
Leen van der Hoek heeft een zwaar leven achter de rug. Ellende en geluk wisselen elkaar af. Hij trouwt. Krijgt twee kinderen. Scheidt. Dat hij zijn kinderen een fijne jeugd heeft kunnen geven en dat ze dat zelf ook zeggen, is zijn grootste geschenk.
Op 57-jarige leeftijd stort zijn wereld weer in. De werkgever voor wie hij twintig jaar werkte, zet hem na een directiewisseling op straat. "Weer afgeschreven. Weer met lege handen, terwijl ik zo hard had geknokt om zover te komen. Werk had voor mij een heel andere waarde dan voor andere mensen. Ik was kapot. Ik kon het niet verwerken. Wilde niet meer leven, maar had niet de moed er zelf een einde aan te maken. Ik raakte aan de drank en belandde in een verslavingskliniek. Gelukkig hebben m'n kinderen me nooit laten vallen. Ik kreeg het advies te doen wat ik altijd had gedaan. Ga weer vechten. Doe waar je goed in bent." Dat leidde tot een rechtszaak tegen de werkgever die Leen glansrijk won.
De laatste jaren gaat het goed, maar op de achtergrond is het nooit weg. Zo kon het gebeuren dat hij in tranen uitbarstte toen hij het verhaal 'Kind tussen moordenaars en verkrachters' in deze krant las. Dat verhaal, van de 12-jarige Ricardo die uit huis werd geplaatst en in een jeugdgevangenis belandde, is ook zijn verhaal. "Wat zijn we opgeschoten in al die jaren. Er blijkt weinig veranderd, terwijl we nu toch echt beter zouden moeten weten."
De ellende blijkt bovendien nooit ver weg. Leen is kind aan huis bij Bart (55) en Evelien (54) in Lelystad. Als - op latere leeftijd - gediplomeerd goudsmid leert hij hun oudste zoon sieraden maken van edelstenen en -metalen. Bart en Evelien hebben vier kinderen (drie zonen en een dochter) en drie pleegkinderen, uit een gezin. Ze wonen met hun gezin bij een zorgboerderij, waar kinderen en volwassenen worden opgevangen. Evelien heeft de dagelijkse leiding over een heel team van medewerkers.
Hoewel instellingen voor jeugdzorg elk jaar een honderdtal kinderen op de boerderij plaatsen, kon het toch gebeuren dat Bart en Evelien keihard in conflict kwamen met jeugdzorg over een van hun pleegkinderen.
Na negen jaren dreigde het jochie van twaalf namelijk uit huis te worden gehaald. Dat wilden we echt niet laten gebeuren. Dan zou hij van crisisopvang naar crisisopvang gaan en uiteindelijk in een tehuis belanden. We weten dat hij hulp nodig heeft. Hij heeft een hechtingsstoornis. Daarom vragen we ook al jaren om hulp, maar die kwam maar niet. Daar mag het kind toch niet de dupe van worden.
Het verzet van het echtpaar heeft succes. Hun klachten worden gegrond verklaard, maar de relatie met jeugdzorg verbetert daar niet mee. Eind vorig jaar komt het tot een uitbarsting. Hun pleegzoon wordt toch weggehaald. Dat was echt een drama. Iedereen in tranen. Onze pleegzoon heeft heel veel gehuild. Terwijl we net een nieuw traject hadden ingezet en het echt de goede kant op ging.
Van 11 december tot 19 januari mag hij niet bij het pleeggezin komen. Volgens de rapporten van jeugdzorg is het kind beter af in een residentiële setting, een min of meer gesloten huis dus. Opnieuw tekent het echtpaar protest aan en opnieuw krijgen ze gelijk.
Om herhaling te voorkomen, hebben ze een eigenkrachtconferentie bedongen. Om een sterk netwerk te creëren om het kind en te voorkomen dat hij weg moet.
We voelen ons niet meer veilig bij jeugdzorg. Ze onderzoeken niet. Ze overleggen niet, maar vinden wel heel veel. Als je leest hoe al die jaren pleegzorg en jeugdzorg bij ons opeens werden afgeschreven, gaat dat door merg en been. De hulpverlening schakelt je uit en dat gaat ten koste van het kind.
Leen heeft het van nabij zien gebeuren. Te veel gestudeerd, te weinig praktijk, is zijn analyse. En wat niemand lijkt te beseffen is dat de schade vaak onherstelbaar is. Het kind wordt bang, wantrouwend. Zeker als het van hot naar her wordt gesleept. Ik heb het allemaal meegemaakt.
Evelien heeft daar ook de meeste moeite mee. Onze pleegzoon heeft zeven jaar onder toezicht gestaan. Al die tijd bleef de onzekerheid. Mag ik blijven, ga ik terug naar mijn ouders, ga ik naar een ander pleeggezin. Dat vreet aan kinderen.
Nr. 151. Leen van der Hoek komt het nummer steeds weer tegen. Hij heeft nooit op nummer 151 willen wonen. Hij is niet de enige die nog steeds rondloopt met de erfenis van jeugdzorg. Eind vorig jaar was er een reünie van een van de kindertehuizen waar hij heeft gezeten, Nieuw Voordorp in Voorschoten. Veel mensen hebben last van traumaproblemen. En dat zou toch eens te denken moeten geven, zodat we met meer verstand en begrip in deze tijd ingrijpende maatregelen nemen die werkelijk in het belang van het kind zijn.
Leen heeft het graf van zijn vader gevonden. Dat bezoekt hij af en toe. De tekst op de steen doet hem pijn. Zijn leven was geven. Ik heb alleen niets van hem gehad.
De namen van Bart en Evelien zijn op hun verzoek gefingeerd. Ze willen daarmee voorkomen dat hun pleegzoon de dupe wordt van hun frustraties over instanties.
AMSTERDAM - Door de aardbeving in Haïti is adoptie weer bijzonder actueel. Maar hoe goed de bedoelingen van adoptieouders ook zijn, het pakt niet altijd goed uit. Miranda van Dijk (44) werd als baby geadopteerd en heeft zich haar hele leven een vreemde eend in de bijt gevoeld.
Sinds het noodlot in Haïti toesloeg, worden de adoptiekinderen met vliegtuigladingen vol naar Nederland gebracht. Wonderlijk vind ik dat, want normaal gaat dat altijd zo moeizaam. Maar ik denk wel dat het belangrijk is dat deze kinderen zo snel mogelijk een veilige plek vinden in een liefdevol gezin. Ik lag zelf de eerste tien maanden van mijn leven in een kaal bedje in een Nederlandse kliniek voor ongehuwde moeders. De nonnen die mij verzorgden, mochten zich volgens het instellingsprotocol niet aan de kinderen hechten. Die tien maanden zonder aanraking, zonder liefde, zonder lach en zonder vertrouwde moedergeur, hebben mijn gevoel van veiligheid volledig ondermijnd.
Ik heb jaren later tijdens een regressietherapie ontdekt, dat ik in dat bedje het gevoel heb gehad dat ik doodging. Afschuwelijk was het. Na tien maanden werd ik geadopteerd. Het klinkt zo mooi; breng een ontheemd kind samen met wensouders die vaak al jaren hunkeren naar een kindje en alles komt vanzelf goed. Maar dat sprookje pakte in mijn geval niet zo uit. Als kind bleek al dat ik niet dezelfde genen had als de mensen bij wie ik opgroeide. Ik was een extravert, creatief en erg gevoelig kind in een gezin met introverte, emotioneel geremde ouders die mij niet begrepen. De mismatch had niet groter kunnen zijn. Ik voelde mij een vreemde eend in de bijt. Pas op mijn elfde hoorde ik dat zij niet mijn echte ouders waren.
Schande
Mijn biologische moeder werd als jong meisje zwanger na een brute verkrachting. Ze had geen diplomas en geen werk. Ze woonde nog bij haar ouders en had al een ander kind van wie de vader ook niet meer in beeld was. Het was onmogelijk voor haar om mij op te voeden. Maar abortus was geen optie, omdat de buurt daar schande van zou spreken. Dus ik groeide op in een ander gezin en zag mijn moeder niet meer.
Mijn adoptieouders hadden een liefdeloos huwelijk. Er werd totaal niet gecommuniceerd tussen die twee, en er hingen constant spanningen in de lucht die onuitgesproken bleven. Er vielen zelfs dagenlange stiltes. Ik wist nooit precies wat er aan de hand was, maar voelde wel de spanning. Ik kan me ook niet herinneren ooit geknuffeld te zijn. Toch deden ze, denk ik, wel alles wat binnen hun vermogen lag om mij een goede jeugd te geven. Volgens hun normen dan. Ik ging naar school, zat op muziekles, had veel speelgoed en mooie kleren. Het ontbrak me aan niets. Ze gaven me ook wel complimentjes en zeiden dat ze trots op me waren. Maar altijd in woorden. Terwijl ik juist zon enorme behoefte had aan een aai over mijn bol of die alleszeggende knuffel.
Lees het complete verhaal van Miranda in VROUW Magazine nummer 11.
Ben jij geadopteerd en heb jij hetzelfde gevoel als Miranda? Of heb jij zelf kinderen geadopteerd en heb je het gevoel dat het niet klikt met jouw adoptiekinderen? Hoe ga je daar mee om? Praat met ons mee.
prof. mr. J.E. Doek; prof.mr. P. Vlaardingerbroek & P. Vlaardingerbroek
BeschrijvingJeugdrecht en jeugdzorg
Iedere week gebeurt er wel wat op het brede terrein van het jeugdrecht. Immers, de rechtspositie van de jeugdige, het afstammings- en adoptierecht, het (gezamenlijk ouderlijk) gezag, de kinderbescherming en jeugdzorg, als ook het jeugdstraf(proces)recht zijn voortdurend in beweging. Ook het internationale jeugdrecht wordt steeds belangrijker, waarbij onder meer kan worden gewezen op het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind, het Haags adoptieverdrag, de internationale kinderontvoeringsverdragen, het kinderbeschermingsverdrag en Brussel-IIbis. Genoemde ontwikkelingen maakten een actuele herziening van dit boek noodzakelijk. Jeugdrecht en jeugdzorg houdt het midden tussen een grondige inleiding in het jeugdrecht en een handboek. Het boek is geschreven voor studenten in het hoger en universitair onderwijs, alsmede voor hen die in de dagelijkse praktijk met jeugdrecht, jeugdzorg en jeugdbescherming bezig zijn als sociaal werker, beleidsmedewerker, jurist, politiefunctionaris, advocaat, lid van de staande- of zittende magistratuur en vele anderen. Hoofdstuk 7 is voor deze druk bewerkt door prof. mr. drs. M.R. Bruning en de hoofdstukken 9 t/m 11 zijn bewerkt door mr. dr. T. Liefaard. Prof mr. J.E. Doek was tot voor kort voorzitter van het VN-Comité voor de Rechten van het Kind (te Genève) en is emiritus-hoogleraar privaatrecht, in het bijzonder familie- en jeugdrecht (hij was tot medio 2004 werkzaam aan de Vrije Universiteit te Amsterdam en als bijzonder hoogleraar jeugdrecht verbonden aan de Rijksuniversiteit Leiden). Prof mr. P. Vlaardingerbroek is als hoogleraar familie- en jeugdrecht verbonden aan de Universiteit van Tilburg. De auteurs zijn rechter-plaatsvervanger in 's-Gravenhage, respectievelijk rechter-plaatsvervanger in Rotterdam en raadsheer-plaatsvervanger in het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Beide auteurs zijn daarnaast actief op het terrein van de jeugdbescherming.
De Tweede Kamer gaat door met het eigen onderzoek naar de jeugdzorg. Maar de Kamer wil in principe geen voorstellen meer behandelen van demissionair minister André Rouvoet (Jeugd en Gezin) om de problemen in de jeugdzorg aan te pakken.
Dat bleek afgelopen donderdag tijdens een procedurevergadering, waarbij werd bekeken welke onderwerpen controversieel zijn sinds de val van het kabinet-Balkenende IV en dus niet meer worden behandeld. De plannen van Rouvoet om de jeugdzorg te verbeteren worden deze maand verwacht. De voorstellen van de Christen Unie-bewindsman kunnen nog wel worden meegenomen worden in de bevindingen van de parlementaire werkgroep die het onderzoek doet.
Geen veranderingen Demissionair minister André Rouvoet (Jeugd en Gezin) gaat ,,geen ingrijpende'' veranderingen en wetswijzigingen meer aankondigen in de aanpak van problemen in de jeugdzorg. Dat is het gevolg van zijn demissionaire status, zo maakte hij vrijdag duidelijk na afloop van de ministerraad.
Evaluatie Wel wil de ChristenUnie-bewindsman deze maand een brief aan de Tweede Kamer sturen met zijn reactie op de evaluatie van de Wet op de Jeugdzorg. Eind vorig jaar bleek uit de evaluatie dat sinds de invoering van deze wet in 2005 jongeren nog steeds niet op de plek in de zorg terechtkomen die ze nodig hebben. Rouvoet wil in zijn brief de mogelijkheden schetsen die hij ziet om de jeugdzorg te verbeteren.
Openbare gesprekken Maandag 8 maart houdt de parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg de derde serie openbare gesprekken. De werkgroep spreekt met deskundigen en vertegenwoordigers van organisaties die direct betrokken zijn bij de jeugdzorg.
Werkgroep De werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg komt voort uit de eigen toekomst- en onderzoeksagenda die de Tweede Kamer op 1 oktober 2009 instelde. De algemene commissie voor Jeugd en Gezin stelde op 18 november 2009 uit haar midden een werkgroep in die zich verdiept in de Toekomstverkenning van de Jeugdzorg. Dit naar aanleiding van de aangenomen motie-Dijsselbloem c.s. Het doel van de verkenning is inzicht te krijgen in de aanbevelingen en conclusies uit eerder uitgevoerde of nog uit te voeren onderzoeken op het terrein van de jeugdzorg. Uiteindelijk streven is om te komen tot een gedeelde analyse.
Meer nieuws in uw inbox? Klik hier voor de gratis Zorg + Welzijn Nieuwsbrief. Voor meer achtergronden en opinies, neem hier een abonnement op Zorg + Welzijn Magazine.
Zwangere vrouwen kijken best niet naar droevige films. Wetenschappers ontdekten namelijk dat ongeboren baby's reageren op de stemming van de moeder wanneer ze televisie kijkt, de baby wordt rustig en stil als het om een droevig verhaal gaat.
Vrolijk en droevig De wetenschappers lieten de vrouwen kijken naar een vrolijke scène uit The Sound of Music en een droevig stuk uit de film The Champ. De moeders luisterden met een hoofdtelefoon, om er zo zeker van te zijn dat de ongeboren baby's niet door het geluid beïnvloed werden. Daaruit blijkt dat de foetussen bij het eerste fragment druk met hun armen bewogen, ze werden erg rustig bij de droevige scène. Hormonen De wetenschappers weten niet hoe de baby's de gevoelens van de moeder oppikken, ze denken dat de productie van hormonen bij de moeder dit veroorzaakt. Volgens de onderzoekers doen de nieuwe resultaten het bewijs groeien dat het humeur en het stressniveau van een toekomstige moeder haar ongeboren kind treffen.
Stress Uit eerder onderzoek blijkt dat gestresseerde, toekomstige moeders meer risico lopen op een vroegtijdige geboorte of een doodgeboren kind. Ook blijkt dat ze meer kans hebben op een kind met een iq lager dan gemiddeld, ook zijn deze vaker hyperactief, kampen ze meer met emotionele problemen en vertonen ze meer gedragsproblemen. (ep)
Mondriaan start site voor kind over behandeling 25 februari 2010
Mondriaan, instelling voor geestelijke gezondheid, is de website Mondriaankindenjeugd.nl gestart om kinderen met psychische problemen informatie te geven over de behandeling. Met korte teksten, informatiefolders en filmpjes wordt uitgelegd met welk soort problemen kinderen terechtkomen bij Mondriaan en welke behandelingen er zijn. Ook krijgen kinderen via de website een beeld van hoe hun kamer eruit ziet als ze opgenomen worden, wat ze overdag allemaal mogen doen in de kliniek en waar ze naar school gaan tijdens de behandeling. Mondriaan hoopt met de website de angst die kinderen en jongeren hebben als ze behandeld of opgenomen worden te verminderen. Meer informatie: www.mondriaankindenjeugd.nl Bron: Psy.nl
Veel ouders durven problemen bij de opvoeding niet meer aan te kaarten bij de consultatiebureaus of de Jeugdzorg. Ze vrezen dat ze bekend komen te staan als slechte verzorgers of als ouders die kinderen mishandelen, zegt Justine Pardoen van de website Ouders Online.
Na de kritiek dat de problemen met de gedode peuter Savanna te laat waren gesignaleerd, is de jeugdgezondheidszorg volgens Pardoen doorgeschoten. Sommige hulpverleners zien ouders met opvoedproblemen als potentiële kindermishandelaars.
Ouders Online krijgt naar eigen zeggen een paar keer per week hulpvragen van wanhopige ouders die niet meer afkomen van een onterechte beschuldiging in hun dossier.
Foute inschatting GGD en de organisatie van zorgondernemers ActiZ zeggen zich totaal niet in het geschetste beeld te herkennen. Volgens de organisaties is het opkomstpercentage bij de consultatiebureaus hoog, boven de 95 procent, en zijn de bureaus er juist voor om ouders van jonge kinderen te ondersteunen.
"Het komt natuurlijk wel eens voor dat een jeugdarts of verpleegkundige een inschatting maakt die beter had gekund", zegt een woordvoerder. "Maar voor een speciale vermelding in het dossier moet echt aanleiding zijn. Er zijn namelijk strenge wetten en privacyregels die moeten worden nageleefd."
Samenvatting : Als men aan hechtingsstoornissen denkt, klinken meteen termen als bodemloosheid, huilbaby's, adoptie en pleegkinderen bij de meeste mensen in de oren. Bowlby en Ainsworth (1978) definieerden hechting als volgt: "Hechting is een duurzame en specifieke affectieve band tussen kind en opvoeder(s), die van cruciaal belang is voor een optimale sociale, emotionele en cognitieve ontwikkeling van het kind." Deze omschrijving geeft een goed beeld als eerste oppervlakkige kennismaking met de term hechting. Toch weten we nu nog niet veel meer over de hechtingsproblematiek en schuilt er veel meer achter.
Bowlby en Ainsworth zijn de grondleggers van de hechtingtheorie. In de jaren zeventig gingen er steeds meer moeders buitenshuis werken. Dit had tot gevolg dat er minder tijd was om zich bezig te houden met de opvoeding van hun kinderen. In België en Nederland is het op gang gekomen toen er een stroom kwam van het adopteren van een buitenlands kind. Daardoor werd er in de jaren tachtig meer en meer onderzoek gedaan naar de gevolgen van eventuele schade tussen moeder en kind. Belangrijk voor ons is de hechtingsproblematiek wat meer in de kijker zetten. Omdat het niet zo'n gekend probleem is, wordt er immers vaak een verkeerde diagnose gesteld en denkt men dat deze kinderen bijvoorbeeld ADHD hebben of niet goed zijn opgevoed door hun ouders. Wij willen langs deze weg onze medestudenten en leerkrachten voorlichten over de hechtingsproblematiek.
Jeugdzorg ligt onder vuur. Schriftelijk vragen van het lid Aasted-Madsen van Stiphout(
Jeugdzorg ligt onder vuur. De parlementaire werkgroep is met een onderzoek gestart. Eindelijk komt er aandacht voor alle kinderen, die vaak onterecht uit huis zijn geplaatst. Hierover heeft Ine Aasted-Madsen onderstaande vragen gesteld. Vele ouders wachten in spanning het antwoord van de minister af. Zullen hun kinderen weer naar huis mogen?
Schriftelijk vragen van het lid Aasted-Madsen van Stiphout(CDA) aan de minister van Jeugd en Gezin:
1. Heeft u kennisgenomen van de uitzending Das je goed recht van SBS6 op 31 januari 2010?
2. Naar aanleiding van deze uitzending zijn zon 1000 reacties binnengekomen van ouders die aangeven dat ook hun kind(eren) op basis over onjuistheden en onvolledigheden in de rapportage van BJZ en/of de Raad voor de Kinderbescherming uithuis zijn geplaatst. Wie draagt zorg voor waarheidsvinding alvorens vergaande maatregelen als een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing worden uitgesproken?
3. In de beantwoording van schriftelijke vragen over een escalatie tussen pleegouders en Bureau Jeugdzorg (2009Z24418) geeft u aan dat u niet ingaat op individuele casuïstiek, datzelfde horen we van de Inspectie Jeugdzorg. Wie houdt zich in Nederland wel bezig met individuele casuïstiek binnen de Jeugdzorg, als men het functioneren van de Jeugdzorg aan de orde wil stellen?
4. Bij welke onafhankelijke partij kunnen deze ouders terecht om een dossier tegen het licht te laten houden, eventueel aanvullende informatie te laten vergaren en opnieuw te laten beoordelen met een bindend advies?
5. Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te laten doen naar deze individuele casuïstiek, waar ouders en kinderen mogelijk op basis van onjuistheden en onvolledigheden van elkaar gescheiden zijn?
6. Hoe gaat u voorkomen dat in de toekomst zaken als feit in rapportages worden opgenomen, zonder dat daarbij waarheidsvinding heeft plaatsgevonden?
7. Wilt u deze vragen binnen de gestelde termijn van drie weken beantwoorden op deze website?
AMSTERDAM - Jeugdzorg stuurt jaarlijks honderden kinderen naar het buitenland. Het is vreemd dat hier maar mee wordt doorgegaan.
De Amsterdamse Bas (12) verbleef afgelopen najaar in Frankrijk op een camping bij Nederlandse gastouders. Dat ging ongeveer zo: om zeven uur op, anderhalf uur les via de webcam en daarna aan het werk met schuurpapier en een houten deur. Om twaalf uur lunch, weer anderhalf uur onderwijs op zijn computer en daarna opnieuw de handen uit de mouwen: appels plukken, dieren verzorgen en schuren aan de houten vakantiehuisjes die zijn gastgezin wil gaan verhuren.
Bas is door de rechter uit huis geplaatst. Zijn moeder heeft een verstandelijke beperking en woont elders; zijn vader kan de opvoeding niet alleen aan. Bas is soms agressief, speelt thuis de baas en wordt snel boos.
Bureau Jeugdzorg stuurde hem naar een project in de buurt van Limoges. Dat werd volgens zijn tante Gerda Topman, die het regelwerk voor haar neefje op zich neemt, een drama. Hij had heimwee en verveelde zich s avonds kapot, want er was niks te doen. Ja, deuren schuren. Lekker makkelijk, zon goedkope werkkracht. En hij kreeg nauwelijks onderwijs. Het verblijf werd na tweeënhalve maand voortijdig beëindigd nu zit Bas in Nederland in een gesloten jeugdzorginstelling.
Jaarlijks worden enkele honderden kinderen door jeugdzorg naar Frankrijk, Denemarken of Engeland gestuurd om te survivallen of te werken bij de boer of op een camping. Vorige week verscheen een kritisch rapport van de Inspectie Jeugdzorg: er zijn jongeren die werkdagen maken van 14 uur, gastouders zijn soms niet capabel en schreeuwen en schelden. Soms krijgen kinderen die niet willen werken zelfs geen eten. De afstand maakt goed toezicht bijna onmogelijk.
Kunnen de kinderen niet net zo goed bij een Nederlandse boer aan de slag? Nee, zegt manager Theo Ruikes van Tender Jeugdzorg in West-Brabant. Hij werkt aan een promotieonderzoek naar de effectiviteit van de buitenlandprojecten. Als het alleen gaat om activiteiten die jongeren hun dagritme teruggeven, kan dat ook in Nederland. Maar de jongeren die wij naar Frankrijk sturen, staan onder zeer negatieve invloed van hun omgeving. Denk aan vrienden die hen meeslepen in drugs of criminaliteit.
Een geïsoleerd verblijf op een afgelegen plek over de grens werkt het best om die negatieve banden af te snijden, meent Ruikes. Tender stuurt per jaar zon twintig jongeren voor vijf maanden naar Frankrijk. Dat zijn geen pretreisjes. Ruikes: Om zes uur s ochtends met je laarzen in de stront koeien melken is geen lolletje. Daarom daalt de motivatie van jongeren vaak de eerste weken. Maar daarna krijgen ze door de klusjes ook zelfvertrouwen: ik kán iets.
Dat een tijdje geïsoleerd leven louterend kan zijn voor probleemjongeren, daarover is iedereen het wel eens. Maar daarna? Dan begint het pas, want bij terugkeer zijn er weer de problemen met school, ouders en verkeerde vrienden, zegt bijzonder hoogleraar jeugdrechtspleging en hoofddocent pedagogiek Ido Weijers. De jongere is dan misschien wel veranderd, maar zijn omgeving niet.
Weijers haalt internationaal onderzoek aan, waaruit blijkt dat buitenlandprojecten geen positief effect hebben op de recidive. Dat weten we al heel lang. Het is daarom vreemd dat er toch maar mee door wordt gegaan.
In Nederland is Ruikes de eerste die de effectiviteit meet. Mijn ervaring is dat jongeren na een tijd minder probleemgedrag vertonen. En ze hebben meer zelfvertrouwen. Maar ik kan dat nog niet wetenschappelijk onderbouwen.
Hij wijst er op dat de nazorg minstens zo belangrijk is als het verblijf zelf. De jongeren die via Tender naar Frankrijk gaan, werken daar aan een gedetailleerd plan voor hun leven bij terugkeer. Weer in Nederland krijgen ze nog minstens een half jaar hulp. Ruikes: Je moet het hele traject strak begeleiden. Anders stranden de goede bedoelingen in hobbyisme.
Onlangs werd op locatie Lucas van de Ommelander Ziekenhuis Groep de 500st baby aangemeld voor advies, begeleiding en babymassage.
Persbericht Delfzijl / Winschoten, januari 2010
De gebeurtenis ging niet ongemerkt voorbij. Baby Jonathan en zijn moeder ontvingen op 25 januari jl. bloemen uit handen van kinderarts mevrouw Leonie Pierik. Wanneer na de geboorte een baby steeds meer huilt, niet goed slaapt, onrustig is of bijvoorbeeld veel last heeft van darmkrampjes, weten ouders vaak niet meer wat ze moeten doen. Ouders krijgen veel adviezen en gaan van alles proberen om een oplossing te zoeken. Al deze verschillende adviezen geven vaak een averechts resultaat. Daarom worden op locatie Lucas sinds 2001 ouders individueel begeleid om babymassage te stimuleren. Ook krijgen zij adviezen op maat. Ouders worden voor begeleiding via de kinderarts doorverwezen.
Gesprekken
In een eerste gesprek met de ouders worden de bestaande problemen besproken. Aan de hand hiervan krijgen ouders adviezen en achtergrondinformatie over deze adviezen, zodat zij goed op de hoogte zijn van de effecten hiervan op hun baby. Zo krijgen ouders bijvoorbeeld informatie over huilen, troosten, slapen, regelmaat en lichaamstaal van hun baby. In het tweede gesprek wordt het verloop verder begeleid. Ook wordt dan de positieve uitwerking van babymassage besproken en dat het een uitstekende manier is om intensief contact met de baby te hebben. Babymassage geeft ontspanning, betere slaap, goede groei en het stimuleert de hechting tussen ouder en kind. Ouders worden op deze manier zelfverzekerder in de zorg voor hun baby. Wel is het belangrijk dat de ouder positief tegenover het masseren staat, anders levert het niet de gewenste resultaten op. Er wordt altijd in overleg met de ouder(s) aan babymassage begonnen.
Couveusebabys
Ook prematuren (te vroeg geboren babys) en zieke pasgeborenen kunnen veel baat hebben bij babymassage. Er kan sprake zijn van een verstoorde hechting tussen ouder en kind door de noodzakelijke opname in het ziekenhuis. Hier kan babymassage beide weer dichter bij elkaar brengen. Ook de ontwikkeling van deze babys wordt door de babymassage positief beïnvloed. Niet alleen het omgaan met hun baby wordt met de ouders van couveuse-kinderen besproken, ook datgene waarop ze kunnen rekenen bij thuiskomst van hun baby.
Tien jaar geleden begonnen
Circa tien jaar geleden was de heer Elias de eerste kinderarts die een baby doorverwees voor babymassage naar kinderverpleegkundige mevrouw Greetje Teuben. Babymassage gaf bij deze baby goede resultaten. Hierna volgden al snel meer babys voor massage. Nu is de begeleiding en advisering niet meer weg te denken uit het ziekenhuis. Sinds twee jaar begeleidt en adviseert ook collega kinderverpleegkundige mevrouw Elles Dijkman de ouders. Mevrouw Dijkman is, evenals mevrouw Teuben ook docent Shantala babymassage (Shantala is ritmische ontspanningsmassage). Het blijkt dat de behoefte aan deze gespecialiseerde zorg steeds groter wordt. Daarom worden deze activiteiten binnenkort ook uitgebreid naar de locatie Delfzicht!
Op deze website vindt u voortaan informatie over het project 'Allemaal opvoeders'. Dat we allemaal opvoeders zijn wil zeggen dat iedereen medeverantwoordelijk is voor het opvoeden van kinderen in de omgeving. Ouders hebben behoefte aan steun bij de opvoeding. Dat kan in formele en informele netwerken in de buurt, rond de school en langs de zijlijn van het sportveld. Zo ontstaat er een positief opvoedklimaat, waar kinderen en jongeren profijt van hebben.
Versterking van opvoednetwerken
De verantwoordelijkheid voor de opvoeding is de laatste decennia steeds meer een geïsoleerde gezinsverantwoordelijkheid geworden, waardoor ouders overbelast kunnen raken. Uit onderzoek blijkt dat ouders meer behoefte hebben aan informele steun bij de opvoeding. In wijken met meer sociale samenhang blijken risico's in de opvoeding, waaronder kindermishandeling, af te nemen. Versterking van informele netwerken verhoogt de pedagogische en sociale kwaliteit van de woonomgeving. Als laagdrempelige voorziening voor ouders, kinderen en jongeren kan het Centrum voor Jeugd en Gezin die versterking in gang zetten.
Twaalf proefgemeenten
De komende twee jaar verkennen twaalf gemeenten in proefprojecten de 'pedagogische civil society': de formele en informele netwerken rond gezinnen. De proefgemeenten worden daarbij ondersteund door het Nederlands Jeugdinstituut en de Universiteit Utrecht. Het doel van het project is het versterken van de informele sociale steun en te onderzoeken hoe dat kan gebeuren via de Centra voor Jeugd en Gezin. Op de website van het Nederlands Jeugdinstituut vinden gemeenten en beroepskrachten in de jeugdsector informatie over het project Allemaal opvoeders: over de achtergrond en betekenis van gezinsnetwerken en hoe die versterkt kunnen worden. Daarnaast zijn er voorbeelden van succesvolle en inspirerende activiteiten in binnen- en buitenland.
Vrijwillige inzet
Het project 'Allemaal opvoeders' is onderdeel van het programma 'Vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin'. Dit programma wordt, in opdracht van het ministerie voor Jeugd en Gezin, uitgevoerd door ZonMw. Het programma richt zich op het versterken van formele en informele steun voor gezinnen.
Kinderen met hechte ouderrelatie zijn minder angstig
Kinderen met hechte ouderrelatie zijn minder angstig
10 april 2008
Kinderen met een veilige gehechtheidsrelatie met de ouder kunnen beter omgaan met spannende situaties dan kinderen met een onveilige gehechtheidsrelatie. Dat blijkt uit het proefschrift 'Physiological Reactivity to Fear in Children' van Renske Gilissen, waarop zij op 16 april promoveert aan de Universiteit Leiden.
De beschreven onderzoeken in dit proefschrift richten zich op de vraag waarom sommige kinderen meer angst ervaren dan andere tijdens twee spannende situaties: het kijken naar een spannende film en het houden van een korte spreekbeurt. Drie factoren die hierbij van invloed kunnen zijn werden onderzocht: het temperament van het kind, de gehechtheid van het kind aan de ouder en een aspect van de genetische bagage van het kind. De hoeveelheid spanning bij 4- en 7-jarigen werd gemeten aan de hand van de hartslag en zweetproductie. Het zien van het spannende filmfragment bleek vooral spannend voor kinderen die van nature angstiger zijn en een minder goede band hebben met hun ouder, terwijl angstige kinderen met een betere band met hun ouder de minste spanning vertonen. Kinderen met een angstiger temperament lijken meer ontvankelijk voor de kwaliteit van de gehechtheidsrelatie dan minder angstige kinderen. Ook vonden ze dat de hoeveelheid spanning tijdens een spreekbeurttaak afhankelijk is van de gehechtheid van het kind en het serotonine-transporter-gen (5-HTTLPR), waarvan in ander onderzoek is gebleken dat varianten van dit gen kunnen samenhangen met angst. Kinderen die een bepaalde variant van het gen hebben (de lange variant; ll) en een veilige gehechtheidsrepresentatie lieten op grond van hun zweetproductie de minste spanning zien tijdens de spreekbeurttaak en lijken dus het best beschermd tijdens deze spannende situatie. Gilissen pleit voor meer onderzoek naar de kenmerken van de meest kwetsbare kinderen. Zij kunnen mogelijk meer gerichte ondersteuning krijgen of meer beschermd worden opgevoed om hun angst te verminderen.
AMSTERDAM - Babys van ouders met een lage opleiding en een laag inkomen zijn lastiger dan babys van ouders met een hoge opleiding.
Ze vertonen meer stressverschijnselen: ze huilen harder en langduriger bij normale handelingen als in bad gaan, aankleden of luiers verschonen. Ook vallen ze moeilijker in slaap, zijn ze sneller afgeleid en reageren ze heftiger op veranderingen.
Dat blijkt uit promotieonderzoek van het Erasmus MC onder 5.000 babys en hun ouders. Het verschil in temperament tussen de babys was zes maanden na hun geboorte al merkbaar.
Volgens onderzoeker Pauline Jansen waren de babys van laagopgeleide ouders ook motorisch onrustiger: Die babytjes lagen heel veel met hun armen en benen te zwaaien. Ze konden zichzelf moeilijk stilhouden.
Dat de babys een moeilijk temperament hebben, is deels aangeboren. Maar een belangrijke oorzaak is ook dat ouders met een lage sociaal-economische status meer stress hebben, zegt Jansen. Dat heeft ook in de eerste maanden al invloed op het gedrag van babys.
We zagen bij die moeders vaker psychische problemen. Soms liep het ook niet lekker tussen de ouders. Bovendien zitten er in die groep veel meer alleenstaande ouders. Bij de laagst opgeleiden was 22 procent van de moeders alleenstaand, terwijl bij de hoogst opgeleiden slechts 3 procent alleenstaand was.
Een lastiger temperament is vaak een voorbode van gedragsproblemen later, zoals angststoornissen, ADHD, en problemen op school, zegt Jansen. Daarom is het belangrijk dit vroeg op te sporen. Artsen en consultatiebureaus moeten zich er bewuster van zijn dat mensen met een lage opleiding vaker stress hebben. En dat die mensen wel een steuntje in de rug kunnen gebruiken, bijvoorbeeld opvoedingsondersteuning. Ouders moeten ook meer worden voorgelicht over het effect van stress op hun kinderen.
Jansen onderzocht ook de invloed van werken tijdens de zwangerschap op het gewicht van de baby. Daaruit blijkt dat vrouwen die fulltime werken kleinere babys krijgen dan vrouwen die parttime werken, ongeacht de stress die ze ervaren.
Dat komt vermoedelijk doordat deze vrouwen lichamelijk vermoeider zijn, zegt Jansen. Gemiddeld scheelt het volgens haar 45 gram. Eerder onderzoek toonde wel aan dat stress op het werk bij de moeder tijdens de zwangerschap het gewicht van de baby nog meer vermindert.