Over oma, de moeder van mijn vader.
Andere grootouders heb ik niet gekend, alleen deze oma.
Zij waren al overleden toen ik werd geboren.
Ik was één van haar 40 kleinkinderen.
Toch zag ze je, ondanks de vele kleinkinderen.
Ze hield van je, dat wist je zeker.
Oma (opoe) woont in bij een getrouwde zoon. Samen met een vrijgezelle oom.
Haar man, mijn opa, is maar negenenveertig jaar geworden.
Evenals mijn eigen vader.
Mijn oom en tante, bij wie ze inwonen, hebben zelf ook drie kinderen.
Het huis is heel klein voor die zeven mensen.
Hoe deden ze dat vroeger toch allemaal?
Het is maandagochtend. Ik sta voor de deur van oma.
Sinds kort werk ik vijf ochtenden in de week bij haar .
Zo kind, ben je daar? De deur gaat wagenwijd open.
Kom er maar gauw in. Wat een wind hè? Kon je er wel tegenin komen?
O, met gemak hoor, zeg ik hijgend.
Ik loop achter haar aan de gang door.
In haar nek dansen krulletjes boven haar opgestoken haar, grijze krulletjes.
Altijd weer kijk ik ernaar.
Even later zit ik aan tafel met een kopje thee voor me.
Hoe gezellig het ook is, ik moet ook voortmaken.
Om 12 uur ga ik al weer naar huis. Oma heeft elke dag
ook nog wel een boodschapje te halen.
Zal ik eerst maar naar boven gaan? stel ik voor.
Ga je gang maar kind, je weet het zelf allemaal wel, zegt ze.
In de gang loop ik mijn nichtje tegen het lijf. Zij is net als ik 16 jaar.
Een volle tas met boeken hangt aan haar hand. Ze zit op de MULO.
Op de MULO! Dat zou ik ook zo graag willen.
Ik vind het eigenlijk niet leuk dat ik haar tegenkom met die tas.
Daag, roept ze tegen iedereen die in haar buurt is. En weg is ze.
Het is helemaal niet erg om bij Oma te werken.
Alleen die kapokken bedden opmaken. Dat is een hele heisa.
Daar zie ik elke dag tegenop.
Vijf dagen in de week liggen ze afgehaald op mij te wachten.
Ze moeten eerst worden omgekeerd. Maar dan ben ik er nog niet.
Het kapok moet ook ieder dag worden losgeschud.
Ik loop de trap op naar de twee bedden die op mij wachten!
Aan mij de taak ze keurig opgemaakt achter te laten.
Het stof dat vrijkomt tijdens het schudden, kriebelt in mijn neus.
Ik krijg weer een enorme niesbui. Mijn ogen tranen ervan!
Maar ook vandaag komt er weer een einde aan deze misère.
Blij loop ik naar beneden. Oma zit vast al te wachten met de koffie.
De koffie staat inderdaad al klaar. Ja , ik hoorde je al aankomen op de trap.
Zo blij als een kleuter kijk ik naar het frou-froutje op mijn schoteltje.
Die froufroutjes van mijn oma! Zo lekker als toen heb ik ze
nooit meer gevonden. Ieder probeersel is een klap in mijn gezicht.
Drink het maar lekker warm op, kind.
Ik geniet van de koffie. Van het samen zijn met oma.
Zoals ze daar zit, vol verwachting of de koffie mij smaakt.
Ze kletst honderduit. Haar bruine ogen lachen mij toe.
Het kopje dat ze vasthoudt, hangt steeds schever in haar hand.
Straks ligt het op de grond. Uw kopje hangt schuin, oma, zeg ik.
Voor even houdt ze het recht. Een seconde later hangt het weer scheef.
Iedere dag komt er zo koffie op het zeil terecht.
Na de koffie poets ik het zeil meteen schoon.
Maar na een heel weekeind morsen kan ik poetsen tot sint-juttemis.
Ik krijg het dan niet meer schoon. Alleen een druppeltje Vim doet wonderen.
Maar dat is ten strengste verboden. Het zeil wordt er kaal van, zegt oma.
Een dilemma voor me. Ik moet kiezen tussen vies zeil of stiekem Vim gebruiken.
Mijn wens voor schoon zeil wint het nog al eens van haar gebod.
Tja, zoiets blijft toch hangen blijkbaar!
Overigens: het zeil is mooi gebleven, ondanks de Vim!
Om half twaalf ga ik , als afsluiting, om de boodschappen.
Om de paar dagen haal ik froufroutjes.
Ik ben niet de enige die bij haar langskomt en froufroutjes eet.
Iedereen is altijd welkom. En oma is altijd thuis en zit in haar stoel.
Een eigen autootje waarmee ze op stap kon, bestond nog niet eens
in haar dromen.
En of zij kon fietsen? Ik betwijfel het.
Ik genoot van haar vrolijkheid. Van haar pretogen als zij mij aankeek.
En soms speelde zij een gezelschapsspelletje met me.
Zij hield van domino, ganzenbord en mens erger je niet.
Ik leerde van haar hoe gezellig het is om met elkaar een spelletje te spelen.
En ik ben het altijd blijven doen!
Eerst met de kinderen en nu met de kleinkinderen
Gelukkig zijn er familieleden die er zich voor lenen. Het zelf even graag doen.
En zo reizen dingen de tijd door!