De oeverlibel is de grootste en algemeenste oeverlibel en is 44-50 mm groot.
Het achterlijf is pijlvormig, het begint breed, eindigt in een punt en heeft rechte zijkanten.
Vrouwtjes zijn geel gekleurd, het achterlijf, borststuk en het gezicht. Op de bovenkant van het achterlijf lopen twee dikke zwarte lengtestrepen.
Uitgekleurde mannetjes hebben een blauwberijpt achterlijf met een duidelijke zwarte punt. Het borststuk is bruin, zonder blauwe berijping. Jonge mannetjes die nog geen berijping op het achterlijf hebben, zien eruit als vrouwtjes.
Het ree leeft in bosachtige streken met open plekken en aangrenzende velden, maar ook in heidevelden, rietvelden, duinen en akkerbouwgebieden. Het ree is een cultuurvolger en past zich gemakkelijk aan cultuurlandschap aan. Voorwaarde is dat er voldoende voedsel, dekking en rust aanwezig is. Hij heeft een voorkeur voor het overgangsgebied van loofbos naar open terrein, om er dekking te zoeken, te rusten en te herkauwen. Mannetjes zijn iets groter dan de vrouwtjes. Het ree is wat grootte betreft te vergelijken met een grote herdershond
.
In 2016 is de grutto uitgekozen door het Nederlandse publiek tot nationale vogel.
Met de kenmerkende roep is de grutto in veel Nederlandse weiden een kenmerkende vogel. De grutto heeft lange poten en zoekt zijn voedsel voornamelijk in ondiep water en vochtige weiden. Met behulp van de lange snavel worden prooidieren zoals insecten, wormen, slakken en kleine kreeftachtigen gevangen.
De torenvalk is vooral bekend door het bidden. Ze kunnen stil in de lucht hangen door met snel bewegende vleugels en een gespreide staart tegen de wind in te vliegen. Het is een uitgesproken veldmuis jager, die zijn prooien van de grond pakt. Als er weinig muizen zijn pakt hij ook wel jonge weidevogels of mussen.
Heggenmussen vliegen niet vaak, maar scharrelen over de grond onder struiken en heggen om voedsel te zoeken. De heggenmus heeft een onopvallend bruingrijs verenkleed. De tekening van de rug lijkt veel op die van een huismus, waarbij de heggenmus vooral te herkennen is aan de blauwgrijze kop en borst en de spitse snavel.
Bijna overal kun je meerkoeten vinden waar zoet water is. In beken, meren en plassen, rivieren, rietland en ruigte, moeras en oevers, park, tuin en in stedelijk gebied.
Meerkoeten eten vooral waterplanten en gras, maar als ze jongen hebben worden er ook allerlei waterdieren zoals slakken en visjes gevoerd en gegeten.
Door het zwarte verenkleed en de witte snavel en voorhoofdsschild is de meerkoet één van de makkelijkst te herkennen vogels. Het witte voorhoofdsschild is bij het mannetje groter dan bij het vrouwtje. In het voorjaar is het groter dan in het najaar. Adulten hebben een rode iris.
De kokmeeuw is een kleine meeuw die in zomerkleed een donkere chocoladebruine kopkap heeft en die afneemt tot slechts een donkere oorvlek in winterkleed.
Het is een kolonievogel, soms met duizenden paren. Broedt vooral in binnenland aan zoet water, aan randen van plassen en meren, vennen, moerassen en graslanden, maar ook wel aan de kust. Bouwt nest op allerlei ondergronden, zoals moeras, duin, basaltblokken of zand. Meestal één legsel met twee of drie eieren. Hoewel kokmeeuwen bijna overal hun voedsel zoeken, zijn plekken met veel menselijke activiteit en de grote hoeveelheden afval die daarmee gepaard gaan erg populair. Ook zoeken ze graag naar voedsel op afvalstortplaatsen en in havens.
De kramsvogel is in het najaar en vooral in de winter in Nederland te zien. Ze zijn dol op bessen en appels en zijn daarom vaak te zien in de buurt van bessenstruiken en in fruitteelt-gebieden. Maar ze zoeken ook voedsel op weilanden soms samen met koperwieken.
De zaden van een paardenbloempluizenbol worden door de wind meegevoerd. De wind speelt de hoofdrol bij de verspreiding van planten, die als eerste kaal gevallen terreinen bereiken en er koloniseren.
Elk vruchtje van de paardenbloem bevat één zaadje en is getooid met een krans van witte haren. Die haarkrans werkt als een parachute. De vruchtjes worden door de wind los geblazen van de plant en zweven vaak ver weg. De zaden kiemen het best als ze op open grond terecht komen.
De Zilvermeeuwen zijn algemene vogels van de kust en het binnenland. Het zijn alleseters, Ze eten vis, schelpdieren, regenwormen, emelten, insecten, jonge vogels en afval zoals brood, patat en andere etensresten die verzameld worden op vuilstortplaatsen. Zilvermeeuwen zijn koloniebroeders. In duingebieden maken ze hun nest op de grond. Deze nesten zijn gemakkelijk te vindenden door vijanden als ratten en vossen, waardoor het broedsucces vaak erg laag is. Ook broeden ze vaak op platte kiezeldaken in dorpen en steden.
De mandarijneend is een exotische eend die je niet zou verwachten in Nederland. De mandarijneend komt oorspronkelijk alleen voor in Oost-Azië, maar ontsnapte vogels broeden sinds de jaren negentig ook in Nederland. Het mannetje is prachtig gekleurd met twee oranje veren die boven het achterlijf uitsteken.
De kruin is paars en groen gekleurd, een brede witte wenkbrauwstreep loopt van het oog tot in de nek. De borst is paars en de flanken zijn oranjebruin. De vrouwtjes zijn grijsbruin met maar een kleine wenkbrauwstreep en gevlekte flanken.
De distelvlinder drinkt graag nectar van allerlei bloemen en is vaak te vinden op vlinderstruiken, vederdistel, akkerdistel, speerdistel, brandnetel en kale jonker.
De eitjes worden door het vrouwtje een voor een op de bovenzijde van het blad afgezet. De voorkeur gaat uit naar planten in de volle zon in een lage vegetatie.
De rups gaat vervolgens naar de onderzijde van het blad, spint dat met een paar losse draden bij elkaar en voedt zich met het blad. Alleen harde nerven blijven over. Als het blad op is, maakt hij een nieuw spinsel op dezelfde plant en eet daar verder. Zo blijven er rommelige kaalgevreten samengebonden bladeren met uitwerpselen achter. Alleen in het laatste stadium loopt de rups vrij over de waardplant. Uiteindelijk verpopt hij meestal op een plant in de buurt van de waardplant. De totale levensfase als rups duurt ongeveer een maand..
Een witgat kun je zomaar in een simpel slootje tegenkomen. Het is een vrij kleine steltloper die sterk lijkt op de oeverloper en de bosruiter. De bovenzijde is grijsbruin en bedekt met kleine witte stippen, de romp is helder wit en de vleugels zijn zowel aan de bovenzijde als de onderzijde egaal donker. De donkere ondervleugel is het meest opvallende verschil met de bosruiter. Het voedsel bestaat voornamelijk uit insecten, maar ook andere kleine organismen zoals wormen en visjes.
Aardhommels zijn vriendelijke brommende insecten met alleen maar nuttige eigenschappen zoals het bevruchten van bloemen. Van alle hommels komt de aardhommel het meeste voor en zijn ook het eerste actief. De nestzoekende koninginnen zijn te zien van begin februari tot midden mei. Het nest wordt in een hol gemaakt in zandgrond. De aardhommel voedt zich in het vroege voorjaar met het stuifmeel van wilgen en in de zomer met nektar van bloeiende planten zoals distels, klaver en vingerhoedskruid. Als de aardhommel niet bij de nectar kan komen breekt deze in door aan de onderkant van de bloemkroon een gaatje te bijten.
Sinds het einde van de jaren zestig is de nijlgans in Nederland langzamerhand een gewone verschijning geworden. Enkele ontsnapte vogels wisten zich hier prima te handhaven. Nijlganzen komen oorspronkelijk uit Egypte, langs de Nijl en Afrika ten zuiden van de Sahara. De aantallen nemen nog altijd sterk toe. Elk jaar produceert ieder paar gemiddeld 3 a 4 nieuwe nijlganzen. Nijlganzen zijn vaal grijsbruin gekleurd met roodbruine bovendelen. Op de borst zit een donkere vlek en de kop en hals zijn lichter, met een donkere vlek rondom het oog. De vleugels zijn opvallend getekend met een groenglanzend en een groot wit vlak.
Rode klaver is een zeer algemeen voorkomende plant, die groeit op vochtige voedselrijke grond en bloeit vanaf mei tot en met oktober.
Verwelkte bloemen worden bruin, maar gaan niet hangen. Het blad is samengesteld en bestaat uit drie, maar soms vier eironde tot langwerpige deelblaadjes, elk met een duidelijke V-vormige lichte vlek. Verder zijn de bladeren vooral aan de onderkant behaard en is de rand gewimperd. 's Nachts vouwen de bladeren zich samen. Vergelijkbare klaversoorten die op elkaar lijken zijn witte klaver, rode klaver, bochtige klaver en basterdklaver.
Kluten leven zowel langs de kust als verder landinwaarts in moerassen of bij ondiepe plassen met zout of brak water. Door de extreem lange poten en het geheel zwart met witte verenkleed is de kluut in Nederland een opvallende vogel. De kluut is de enige Europese vogel met een duidelijk omhoog gebogen snavel. Met behulp van deze snavel vangt de kluut op een bijzondere manier zijn voedsel. Het voedsel zoals insecten, wormen en kleine kreeftjes wordt in ondiep water gevangen, waarbij de kluut met maaibewegingen de snavel door de modder beweegt.
De grasmus is een onopvallende vogel die je pas ziet wanneer de vogel van de ene naar de andere struik vliegt. Ze zitten vaak diep in struiken en bosjes.
De grasmus verraad zijn aanwezigheid vaak door zijn typische snelle zang. De vogel is voortdurend in beweging en laat zich meestal maar kort zien. De vogel is behalve aan de zang het makkelijkst te herkennen aan de witte keel en lichte buik, de lange staart, stevige snavel en roestbruine vleugels. Mannetjes hebben een grijze kop en vrouwtjes hebben een bruine kop. Ze eten insecten, spinnen en rupsen.
De visdief valt op door de lange, maar zeer smalle vleugels en de gevorkte staart. De vogel is moeilijk te onderscheiden van de nauw verwante noordse stern. De snavel van de visdief heeft in tegenstelling tot de snavel van de noordse stern een zwarte punt.
De visdief broedt in Nederland zowel langs de kust als in het binnenland. Het nest wordt op het strand of op de oever gebouwd. De visdief is vaak zwevend boven het water te zien. De vogel speurt zo naar kleine visjes die zich vlak onder het wateroppervlak bevinden en welke met een snelle stootduik worden gevangen.
Bij gebrek aan vis wordt overgeschakeld op garnalen, kikkervisjes e.d.
De witte kwikstaart komt vrijwel overal voor in Nederland. In parken en tuinen, stedelijk gebied, industrieterreinen, boerderijen, weilanden, maar vooral op het platteland. Ze bouwen hun nest op een goed beschutte plaats, zoals in dicht struikgewas, in gebouwen of onder dakpannen.
Typerend voor de witte kwikstaart zijn de bewegingen van de kop en het wippen van de lange staart tijdens het lopen. Hun voedsel bestaat voornamelijk uit insecten en kleine ongewervelden.