Bijna overal kun je meerkoeten vinden waar zoet water is. In beken, meren en plassen, rivieren, rietland en ruigte, moeras en oevers, park, tuin en in stedelijk gebied.
Meerkoeten eten vooral waterplanten en gras, maar als ze jongen hebben worden er ook allerlei waterdieren zoals slakken en visjes gevoerd en gegeten.
Door het zwarte verenkleed en de witte snavel en voorhoofdsschild is de meerkoet één van de makkelijkst te herkennen vogels. Het witte voorhoofdsschild is bij het mannetje groter dan bij het vrouwtje. In het voorjaar is het groter dan in het najaar. Adulten hebben een rode iris.
De kokmeeuw is een kleine meeuw die in zomerkleed een donkere chocoladebruine kopkap heeft en die afneemt tot slechts een donkere oorvlek in winterkleed.
Het is een kolonievogel, soms met duizenden paren. Broedt vooral in binnenland aan zoet water, aan randen van plassen en meren, vennen, moerassen en graslanden, maar ook wel aan de kust. Bouwt nest op allerlei ondergronden, zoals moeras, duin, basaltblokken of zand. Meestal één legsel met twee of drie eieren. Hoewel kokmeeuwen bijna overal hun voedsel zoeken, zijn plekken met veel menselijke activiteit en de grote hoeveelheden afval die daarmee gepaard gaan erg populair. Ook zoeken ze graag naar voedsel op afvalstortplaatsen en in havens.
De kramsvogel is in het najaar en vooral in de winter in Nederland te zien. Ze zijn dol op bessen en appels en zijn daarom vaak te zien in de buurt van bessenstruiken en in fruitteelt-gebieden. Maar ze zoeken ook voedsel op weilanden soms samen met koperwieken.