Pasen 1949.
Ik was in 1949 een kind van tien jaar.
Ons gezin woonde buiten het dorp, aan een dijk. Vanuit de woonkamer keken we uit over het uitgestrekte polderlandschap.
Naast ons huis was een wei waarin s zomers de koeien vredig graasden, en ik
van de madeliefjes en boterbloemen, kransjes vlocht.
De andere huizen die aan de dijk stonden, waren evenals ons huis, vrijstaand.
Iets verderop was een winkeltje. Het kleinste kruidenierswinkeltje dat ik ooit zag.
Met drie mensen was de winkel meer dan vol. Langs de muren waren wat planken aangebracht, waar de te verkopen artikelen stonden. De meest voorkomende artikelen stonden zichtbaar uitgestald: koffie, suiker, rijst, bloem en tarwe. De stroop stond in een grote pot.
Met een lepel werd de stroop in een glas geschept, dat je zelf had meegebracht.
Ons gezin telde veel kinderen. We kwamen allemaal wel eens aan de beurt om naar het winkeltje te rennen voor een boodschap.
Soms stond ik weifelend voor het winkeltje omdat ik al voor de derde keer kwam die dag. Maar de oudere vrouw achter de toonbank werd nooit boos.
Misschien, denk ik nu, was zij wel blij met de klandizie van ons grote gezin!
Mijn moeder moest het grote gezin zonder mijn vader grootbrengen. Mijn vader was al op jonge leeftijd overleden. Er kwam weinig geld binnen. Boodschappen werden maar mondjesmaat gekocht. Op het platteland was er gauw genoeg te eten.
Er werden dieren gehouden voor de slacht.
Op het land werden gewassen verbouwd voor eigen gebruik.
Wat verder nog gekocht moest worden aan levensmiddelen, was eigenlijk min of meer verspilling.
De christelijke feestdagen waren de hoogtepunten van het jaar!
Naast het veelvuldige kerkbezoek was er veel gezelligheid.
Vrienden en vriendinnen uit de kerk mochten meekomen.
Soms, met de feestdagen, zei moeder tegen één van ons: weet je wat, haal maar
een potje pindakaas bij Vredeveld.
Het is morgen Paasfeest. En dat gebeurde ook vandaag.
Pindakaas! Was er iets lekkerder dan pindakaas? Het water liep al uit mijn mond!
Even later scheurde mijn oudere zus, op de fiets, over de dijk naar kruidenier Vredeveld.
Zij sjeesde, voorbij het kleine winkeltje, naar de veel grotere kruidenier met het ruimere assortiment.
Op eerste Paasdag, na de middag kerkdienst, zaten we met zijn allen rond de tafel voor de broodmaaltijd. Het potje pindakaas stond, pontificaal, midden op de tafel en lachte mij toe. Moeder pakte als eerste het potje, draaide het deksel eraf en rook aan de pindakaas
alsof het parfum was.
Ze pakte een vork en roerde de olie, die bovenop lag, er eerst doorheen.
Haar vork raakte de bodem.
Daarna zette ze het potje geopend op tafel. Blij keek ze ons aan.
Was er groter feest denkbaar? We voelden ons nooit arm. Maar vandaag met pindakaas op tafel hoorden we zeker bij de rijken.
Toen moeder dankte voor de maaltijd was het pindakaaspotje een heel eind leeg.
Iedereen was verzadigd en had ervan gesmuld!
Wanneer ben je arm?
|