Vergeet je niet de overhemden te halen? roep ik naar Gijs. Ja, komt goed! Tot vanavond.
Gijs trekt de deur achter zich dicht.
Ik neem Judith op mijn arm. En ik loop met haar naar het raam.
Samen zwaaien we Gijs uit.
Gijs zwaait terug. Met in zijn hand een appel.
Die is precies op als hij bij de trein is.
Ik loop met Judith naar het andere raam.
Het is nog vroeg. Maar het is toch al druk op de dijk.
Het is vandaag veilingdag. En dat zorgt voor drukte.
Judith wijst naar het huis aan de overkant.
Ja, daar woont tante Corrie, zeg ik.
Vanmiddag gaan we er even naar toe.
Ik woon weer op mijn oude stekkie. Op mijn geboortegrond.
We hebben een jaar geleden dit huisje gekocht. Het staat recht tegenover mijn ouderlijk huis. Het is een vrijstaand huisje. Je kunt er helemaal omheen lopen.
De wieg van Gijs stond in de stad.
Hij droomde altijd van het boerenleven.
En nu waait het ineens in zijn mond. Hij heeft meteen klompen gekocht.
Hij loopt nu dikwijls op zijn klompen rond het huis, vaak zonder sokken.
Om het compleet te maken, heeft Gijs ook een pijp aangeschaft.
Hij gaat er helemaal voor.
Het zijn vooral de weekeinden dat we ervan genieten.
Maar niet eens ieder weekeind. Want Gijs volgt ook nog een cursus.
Voor Judith is het wonen hier een waar feest.
Gijs wandelt vaak met haar over het braakliggend land. Het veld staat vol met wilde planten en struiken.
Vooral de hoge distels hebben haar volle belangstelling.
Ze blijft eromheen lopen en raakt niet uitgekeken.
En niet te vergeten: de zandbak waar zij nu in kan spelen.
In het zonnetje geniet ze van de taartjes die ze bakt.
Er wonen geen kinderen van haar leeftijd aan de dijk.
Maar dat geeft niet. Ze kan uitwijken naar de overkant.
Daar woont tante Corrie. Daar heten zeven kinderen haar welkom.
Weliswaar ouder. Maar wie wil er nu niet verwend worden?
Anton, de baby, is al weer 2 maanden.
Hij lijkt van slapen zijn hobby te maken.
Hij slaapt onverstoorbaar door alles heen.
Ook als hij buiten in de kinderwagen staat.
Anton is een modelbaby! Alles gaat volgens het boekje bij hem.
Een makkelijker baby is er niet.
Als Gijs uit het zicht is, ga ik aan het werk.
Judith wil mij altijd helpen.
Ze heeft veel te vertellen en kletst honderduit.
Vanmiddag gaat zij een paar uurtjes naar tante Corrie.
En dat vindt zij altijd heerlijk!
De dag gaat snel voorbij.
Tegen de avond brengt een nichtje Judith terug naar huis.
Haar snoepreisje naar tante Corrie zit er weer op.
Het loopt al tegen zessen. Gijs kan nu ieder moment thuiskomen.
Judith ziet hem al aankomen. Daar komt Papa aan, roept ze.
Als Gijs nog maar net binnen is, zegt hij: Ik heb de overhemden
in de trein laten liggen.
Voor ik commentaar kan geven, gaat hij verder:
Maar misschien vind ik ze wel terug.
Ik kijk hem ongelovig aan en zeg:
Vergeet dat maar. Die zijn allang meegenomen.
Ik ben direct teruggegaan naar het loket.
De trein rijdt straks om 7 uur weer langs vanuit Dordrecht.
Maar dan zonder passagiers."
Ik kijk Gijs vragend aan. Dan gaan ze seinen dat die trein moet stoppen.
Misschien liggen ze er nog wel in.
Gijs blijft hoopvol! Nou, ik geloof er niets van, zeg ik. Je weet het nooit, antwoordt Gijs. En daar valt niets op af te dingen.
Ach, mijn bril is nu eenmaal wat minder roze gekleurd dan die van Gijs
Het komt vast goed, zegt Gijs nog eens ten overvloede.
Een half uurtje later gaat Gijs terug naar het station.
Het is inmiddels donker geworden.
De trein kan zo langsrijden. Gijs meldt zich aan het loket.
De stationschef die beloofde de trein aan te houden, komt al aanlopen.
Hij pakt een rode lantaarn en zegt: kom maar mee.
De trein is in de verte al zichtbaar.
De stationschef maakt grote zwaaibewegingen met de rode lamp.
Het is een vreemd gebeuren. De machinist verwacht dit helemaal niet.
Maar het rondzwaaien blijft niet onopgemerkt.
Het beoogde effect wordt bereikt.
Want de boemeltrein komt, hortend en stotend, tot stilstand.
De machinist stapt verwonderd uit. Maar het verhaal wordt hem snel duidelijk.
De stationschef zoekt mee, met behulp van de rode lamp.
Want de trein is niet verlicht.
Gijs loopt meteen naar de plaats waar hij heeft gezeten.
Hij voelt met zijn hand boven in het bagagenet.
Hier zouden ze moeten liggen, als het goed is.
En daar liggen ze ook. Zo voor het grijpen.
Onbegrijpelijk dat ze niet zijn meegenomen!
Gijs telt de overhemden. Het zijn er nog steeds zes.
Gelukkig! Alle overhemden zijn er nog.
Ook de drie die hij mee zou brengen voor de man van Corrie.
Als Gijs even later thuiskomt , roept hij in de deuropening:
Ze zijn terecht hoor. Alle zes.
Ik ben stomverbaasd. Ik kijk in de zak. Ja, het klopt.
Hoe bestaat het! Wat aardig van die stationschef , zeg ik.
Ik zei het je toch, zegt Gijs.
Tja, daar valt niets tegen in te brengen.
In de voorkamer is het vanochtend een drukte van belang. De tussendeur naar de voorkamer staat wagenwijd open.
Iedereen loopt door elkaar, en is iets aan het doen.
Tussen al het geloop door , kijk ik even vanuit de deuropening
hoe de kamer er uit gaat zien.
Mijn broers leggen lange planken op schragen die zijn neergezet.
O, nu zie ik het al, het wordt een hele lange tafel.
Moeder staat met een rol papier te wachten tot zij kan beginnen.
Even later rolt zij het papier uit over de tafel. Nu lijkt het net een wit tafellaken.
Mijn broers lopen heen en weer van de ene kamer naar de andere.
Ga eens uit de weg zeggen ze. Ga maar na de achterkamer, je staat in de weg.
Ik neem de benen naar de achterkamer.
Maar daar is het een ongezellige boel. Er is daar niks te zien. En er is niemand.
Ze zijn allemaal in de voorkamer bezig.
Het is vandaag een feestdag. Tenminste volgens Corrie. Morgen is het feest, zei ze gisteren, want morgen ga ik trouwen!
Morgenavond woon ik in ons eigen huis. Samen met Nico. Slaap je dan ook in dat huis?
Ja, ik ga daar voor altijd wonen zei ze.
Ik vind het helemaal geen feestdag.
Het is helemaal niet leuk dat Corrie ergens anders gaat wonen. Corrie is mijn grote zus. Zij is 19 jaar ouder dan ik. Zij is ook een beetje mijn moeder en nu gaat zij weg.
Ik heb haar trouwens ook nog helemaal niet gezien vandaag.
Waar zou ze zijn?
Ik loop weer naar de voorkamer.
Ik tik tegen moeders arm. Waar is Corrie?
Die is boven. Ze is zich aan het aankleden.
Maar komt ze dan niet op het feest? Ja natuurlijk, zij gaat toch vandaag trouwen? zegt moeder.
Wat is dat toch trouwen ? Dan woon je voortaan bij je man of je vrouw zei Corrie.
Er staan nu allemaal schaaltjes met snoep op tafel. Dat zijn bruidssuikers zegt moeder.
Bruidssuikers? Ja dat noem je zo zegt moeder.
Proef er maar één. Ik pak er één van het schaaltje.
Ik proef. Het smaakt net zoals een schepje suiker, vind ik.
Als het middag is ziet de kamer er heel mooi uit.
Moeder is alleen nog maar in de kamer, samen met mij. Ze frunnikt nog even aan de gordijnen.
En ze strijkt ook nog even het papier op tafel glad.
Kom maar mee, het is nu helemaal klaar.
De gasten mogen komen. Ze trekt de kamerdeur achter mij dicht.
Even later hoor ik de keukendeur open gaan.
Ik hoor een bekende stem. Het is Nico! j loopt naar moeder en geeft haar een hand.
Ik kijk naar Nico. Hij ziet er vandaag heel anders uit. Hij lijkt wel een dominee.
Een zwart pak heeft hij aan.
Alles is anders vandaag!
Ik heb zelf ook een mooie jurk aan Dat hoort zeker allemaal bij trouwen!
Corrie komt er zo aan hoor zegt moeder tegen Nico.
En meteen stapt Corrie al binnen.
Nico loopt naar haar toe. Hij heeft bloemen in zijn handen.
Die geeft hij aan Corrie. En hij geeft Corrie een zoen!
De zoen duurt best lang.
Ze kijken elkaar heel lief aan. Ze vinden elkaar zeker erg leuk.
Wat ben je mooi! zegt Nico tegen Corrie.
Corrie lacht en kijkt heel blij.
Ik kijk naar haar mooie jurk. Hij is zwart met kraaltjes.
Ze heeft ook een hoedje op en daar hangt achter gaas aan. Zeker voor als zij straks naar de kerk gaan.
Maar waarom heeft zij die nu dan al op?
Alles is vreemd vandaag!
Als we hebben gegeten komen er een heleboel mensen.
De voorkamer is nog steeds gesloten.
Dat komt zeker nog.
En dat is zo.
Na de kerkdienst lopen Corrie en Nico gelijk naar de voorkamer.
Ze gaan in het midden zitten.
Wat een stoelen staan er klaar.
En Corrie blijft gewoon zitten. Ze doet vandaag helemaal niets dan zitten.
Ze wenkt naar mij en roept: kom maar even naast mij zitten.
Mijn stoel schuif ik strak tegen haar stoel aan. Zo zit ik heel
dicht bij haar.
Ik strijk over de kraaltjes van haar jurk. Mooi he, zegt Corrie
Ze lacht en kijkt blij in het rond.
Alle stoelen zijn nu bijna bezet.
Weet je wat? Ga maar naast Clazien zitten, daar is nog een
mooi plaatsje voor je zegt Corrie.
Het is feest vandaag en ik ben niet blij.
Vanavond is Corrie weg. En blijft zij dan mijn zus?
Dan is zij nog groter, en mag ik vast geen Corrie meer zeggen.
Maar wat moet ik dan gaan zeggen?
Ik blijf er over nadenken! Ik kom er niet uit.
Het is al donker als we klaar zijn met eten.
Maar dan is het feest ook voorbij.
Nico en Corrie praten zachtjes tegen elkaar.
Dan staan ze op en gaan ze iedereen een hand geven.
Ze bedanken iedereen die is gekomen is voor hun trouwen.
Ik krijg ook een hand en een zoen.
Eerst van Nico en dan van Corrie. Ik vraag zachtjes aan Corrie: moet ik nu voortaan tante zeggen? Corrie kijkt mij aan, lacht , en zegt: nee hoor, ik blijf gewoon Corrie. "O, gelukkig maar!" Kom maar gauw een keertje met moeder bij ons kijken" zegt ze. "En je mag ook fijn komen logeren.
Ze zwaaien nog even en lopen dan weg.
Ik mag dus gewoon Corrie blijven zeggen. Ze blijft gewoon mijn grote zus! Maar ze woont nu niet meer bij ons. En dat is helemaal niet leuk!
Tassen, tassen en nog eens tassen.
Te kust en te keur.
Het winkeltje op de nauwe dorpsstraat staat een beetje weggedrukt
tussen de andere grote winkels. Als je voorbij de etalage loopt, word je echter met je neus op de
feiten gedrukt: hier worden tassen verkocht! De etalage hangt vol met tassen. De toonbank staat vol. En als je door het raam naar binnen kijkt zie je niet anders.
Op hoge planken liggen legio tassen te wachten op een eigenares.
Sommigen liggen er misschien al wel 15 of 20 jaar. Rode, zwarte, bruine, en witte tassen in alle maten en modellen.
Ze liggen schots en scheef, buitelend over elkaar heen, opgestapeld tot
aan het plafond.
Een bont, vrolijk stilleven.
Ik zoek een cadeautje voor mijn moeders verjaardag.
Ze wil wel graag een nieuwe tas, zei ze.
En daar zie ik wel brood in.
Tenslotte hebben we niet voor niets het winkeltje van Sara de Tas
op de dorpsstraat. Haar winkeltje is een begrip waar je niet omheen kunt.
En, Sara de Tas is altijd blij als je komt.
Samen met mijn oudere zus Greta ga ik op stap.
Op naar Saras winkeltje.
Het winkelbelletje vind ik altijd venijnig klinken: schel en indringend. Sara is een beetje doof!
Ze loopt ook een beetje krom.
De jaartjes gaan blijkbaar tellen.
Maar ze is best wel aardig. Zij woont hier al zo lang ik mij kan heugen.
Alleen met haar tassen.
Ik hoor geslof. Het zal Sara zijn die er aan komt.
De tussendeur naar de winkel gaat open.
Gelukkig. Het is Sara zelf. Haar haren, grijs gemêleerd, hangen in krulletjes voor haar gezicht. Ze sloft naar ons toe. Haar pantoffels lijken een beetje te groot. En haar kousen fladderen om haar benen.
Met haar hoofd een beetje schuin naar ons gewend, vraagt zij: wat mag het zijn vandaag?
Ik zoek een tasje voor mijn moeder zeg ik.
O, maar daar kan ik je wel aan helpen hoor.
Het moet zeker een zwarte zijn?
Ja, het is voor de zondag zeg ik.
We zullen eens even kijken zegt Sara. Ze loopt naar een plank en legt de bovenste tassen van de ene op
de andere stapel. Tenslotte trekt ze één tas onder de stapel vandaan.
Maar zegt dan: nee dit is hem toch niet.
Haar hoofd is gefronst en ze mompelt : waar heb ik die tas neergelegd?
O ja, ik weet het al weer roept ze.
Op die bovenste plank ligt nog een tas, die je moeder zeker
mooi zal vinden.
Ik vraag mij verwonderd af hoe zij dat onthoudt.
Want er is geen plekje waar geen tas ligt. Het is een wonder dat je binnen kunt komen.
Ze pakt een houten ladder uit een hoekje.
Haar hoofd wordt rood van inspanning.
Ze sleept de ladder naar een plank. Dan begint de beklimming. Ik houd mijn hart vast. Kijk steels even naar mijn zus.
Die kijkt ook bang.
Sara moet naar de hoogste plank voor het beoogde tasje.
Ze is een tengere vrouw. Toch veert de ladder onheilspellend bij
iedere trede die zij hoger klimt.
Het liefst zou ik vragen: zal ik het pakken? Maar dat hoef ik niet voor te stellen. Want de vorige keer werd ze
een beetje boos toen ik dat vroeg.
Maar daar staat ze dan toch. Op de bovenste trede van de ladder.
Met haar kin op de tassen, graait ze met één hand door de stapel tassen.
Met haar andere hand houdt ze zich vast aan de plank.
We houden onze adem in. En ons hart vast!
Ze roept : ik heb hem gevonden hoor!
Ze laat de bedoelde tas zien.
Vang maar op roept ze, en laat de tas vallen.
Greta vangt hem nog net.
Hoe vinden jullie deze? Ze kijkt ons aan.
Ik vind hem maar zozo.
Mijn zusje fluistert : neem hem maar joh!
Zij vindt de hele operatie natuurlijk net zo eng als ik.
Ik kijk vlug even naar de prijs. Zoveel geld heb ik niet eens. Ik heb ook nog geld bij me fluistert Greta.
Sara heeft nog een tas uit de voorraad geplukt. Ze draait zich op de ladder naar ons toe om de tas te laten zien.
Nee, deze is goed roep ik.
En Sara begint aan de afdaling. Achterste voren, voetje voor voetje.
Bij iedere plank die zij passeert ordent ze met één hand, snel de voorraad.
Dit buitenkansje doet zich zomaar onverwacht voor.
Maar het resultaat is nihil.
Bij de één na laatste treden praat zij alweer honderd uit.
Mijn zusje en ik, halen opgelucht adem als zij beneden is.
Ze laat mij de tas nog eens goed zien.
Deze zal je moeder vast heel mooi vinden, zegt ze.
Kijk eens hoeveel vakken hij heeft. Daar kunnen een hoop rollen
pepermunt in. Ze lacht, en alle rimpels op haar gezicht lachen mee.
Ik zal hem eens extra mooi voor je inpakken.
Nu ik hem op de toonbank zie liggen, vind ik hem toch ook wel mooi.
Sara de Tas tovert een stofdoek onder de toonbank vandaan.
De tas krijgt een extra goede beurt.
Met haar kromme, stijve vingers stoft ze de tas.
Ze blaast hem zelfs van binnen nog schoon.
De service is compleet! Zij pakt het mooiste velletje papier dat ze heeft.
Ik zie hoe haar stramme vingers er een kleurig, feestelijk pakje van maken.
Ze reikt het mij aan: Je moeder zal er vast blij mee zijn.
Dat weet ik heel zeker, zeg ik. Mijn hand gaat over het mooie papier.
Ik zoek in mijn portemonaie naar de laatste cent. Ik kom echter fl. 0, 50 tekort.
Sara telt mijn geld en zegt: zo is het genoeg hoor.
Ga je moeder maar blij maken.
Ik lach blij naar Sara en zeg: dank u wel voor het mooie inpakken.
Even later fietsen er twee blije meisjes over de dorpsstraat naar huis!
Poezen horen bij mijn leven.
Het innig vergenoegde spinnen van een poes klinkt
als muziek in mijn oren.
Wij hebben met tussenpozen eigenlijk altijd poezen gehad..
We hebben 2 keer een Mickey gehad.
De eerste Mickey was een doerak maar bijzonder trouw
en razend intelligent. Als we op vakantie gingen namen we haar mee.
En waar we ook naar toe gingen we lieten haar los buiten lopen en zij
bleef altijd rondom het logeeradres hangen.
Soms klom zij s nachts dan buiten op het raamkozijn waar wij sliepen. En liet ons dan op de ze manier weten dat ze heus wel wist waar wij sliepen.
Het was een echte buitenpoes en ze volgde helemaal haar natuurlijk ritme.
Als Gijs s morgens naar de trein liep wandelde ze achter hem aan.
Ze wist precies tot hoe ver ze mee kon lopen.
Ze stopte waar Gijs een drukke weg moest oversteken en begreep: dit wordt te gevaarlijk! Gijs draaide haar dan om en zei: verder kan je niet hoor!
Ga nu maar weer naar huis
En daar ging ze dan mee akkoord. Ze kwam deftig terug wandelen. En zo ving zij meteen 2 vliegen in één klap, want haar ochtendwandeling had zij ook vast gehad.
Als ik ergens op bezoek was sprong zij soms ineens op het raamkozijn.
Hoe zij het wist dat ik daar was, is mij nog altijd een raadsel.
Wat voor zintuig was het, dat haar in beweging bracht mij te komen halen?
Ze was heel intelligent in het oplossen van problemen. Het gebeurde een keer dat wij weg waren gegaan zonder
kattenbak klaar te zetten.
Het werd blijkbaar hoge nood: Mickey moest plassen. Maar waar als er geen kattenbak staat.
Geen nood. Ze creëerde gewoon zelf een kattenbak.
In de badkamer stond een groot bad. En wat deed ze?
Keurig op het putje waar het water wegloopt haar plasje loslaten. Maar daar bleef het niet bij, want ze moest ook nog
haar grote boodschap kwijt.
Dat kon er nog gewoon achteraan, op hetzelfde waterputje.
Thuis gekomen wisten we niet wat ze zagen.
Hoe braaf en zindelijk en lief! Door kattenogen gezien, dat wel. Zij loste onze fout vernuftig op, dat moet gezegd. Aan ons de opdracht het bad goed te reinigen en het water
te laten stromen. En dat deden we dan ook.
En Mickey verdiende echt een dikke pluim!
Ze werd hoog bejaard. Bijna 20 jaar. Tot ons verdriet moesten we haar toen laten inslapen.
Ze kreeg een prachtig plekje in onze tuin, dicht bij huis.
Andere grootouders heb ik niet gekend, alleen deze oma.
Zij waren al overleden toen ik werd geboren.
Ik was één van haar 40 kleinkinderen.
Toch zag ze je, ondanks de vele kleinkinderen.
Ze hield van je, dat wist je zeker.
Oma (opoe) woont in bij een getrouwde zoon. Samen met een vrijgezelle oom.
Haar man, mijn opa, is maar negenenveertig jaar geworden.
Evenals mijn eigen vader.
Mijn oom en tante, bij wie ze inwonen, hebben zelf ook drie kinderen.
Het huis is heel klein voor die zeven mensen.
Hoe deden ze dat vroeger toch allemaal?
Het is maandagochtend. Ik sta voor de deur van oma.
Sinds kort werk ik vijf ochtenden in de week bij haar .
Zo kind, ben je daar? De deur gaat wagenwijd open.
Kom er maar gauw in. Wat een wind hè? Kon je er wel tegenin komen?
O, met gemak hoor, zeg ik hijgend.
Ik loop achter haar aan de gang door.
In haar nek dansen krulletjes boven haar opgestoken haar, grijze krulletjes.
Altijd weer kijk ik ernaar.
Even later zit ik aan tafel met een kopje thee voor me.
Hoe gezellig het ook is, ik moet ook voortmaken.
Om 12 uur ga ik al weer naar huis. Oma heeft elke dag
ook nog wel een boodschapje te halen.
Zal ik eerst maar naar boven gaan? stel ik voor.
Ga je gang maar kind, je weet het zelf allemaal wel, zegt ze.
In de gang loop ik mijn nichtje tegen het lijf. Zij is net als ik 16 jaar.
Een volle tas met boeken hangt aan haar hand. Ze zit op de MULO.
Op de MULO! Dat zou ik ook zo graag willen.
Ik vind het eigenlijk niet leuk dat ik haar tegenkom met die tas.
Daag, roept ze tegen iedereen die in haar buurt is. En weg is ze.
Het is helemaal niet erg om bij Oma te werken.
Alleen die kapokken bedden opmaken. Dat is een hele heisa.
Daar zie ik elke dag tegenop.
Vijf dagen in de week liggen ze afgehaald op mij te wachten.
Ze moeten eerst worden omgekeerd. Maar dan ben ik er nog niet.
Het kapok moet ook ieder dag worden losgeschud.
Ik loop de trap op naar de twee bedden die op mij wachten!
Aan mij de taak ze keurig opgemaakt achter te laten.
Het stof dat vrijkomt tijdens het schudden, kriebelt in mijn neus.
Ik krijg weer een enorme niesbui. Mijn ogen tranen ervan!
Maar ook vandaag komt er weer een einde aan deze misère.
Blij loop ik naar beneden. Oma zit vast al te wachten met de koffie.
De koffie staat inderdaad al klaar. Ja , ik hoorde je al aankomen op de trap.
Zo blij als een kleuter kijk ik naar het frou-froutje op mijn schoteltje.
Die froufroutjes van mijn oma! Zo lekker als toen heb ik ze
nooit meer gevonden. Ieder probeersel is een klap in mijn gezicht.
Drink het maar lekker warm op, kind.
Ik geniet van de koffie. Van het samen zijn met oma.
Zoals ze daar zit, vol verwachting of de koffie mij smaakt.
Ze kletst honderduit. Haar bruine ogen lachen mij toe.
Het kopje dat ze vasthoudt, hangt steeds schever in haar hand.
Straks ligt het op de grond. Uw kopje hangt schuin, oma, zeg ik.
Voor even houdt ze het recht. Een seconde later hangt het weer scheef.
Iedere dag komt er zo koffie op het zeil terecht.
Na de koffie poets ik het zeil meteen schoon.
Maar na een heel weekeind morsen kan ik poetsen tot sint-juttemis.
Ik krijg het dan niet meer schoon. Alleen een druppeltje Vim doet wonderen.
Maar dat is ten strengste verboden. Het zeil wordt er kaal van, zegt oma.
Een dilemma voor me. Ik moet kiezen tussen vies zeil of stiekem Vim gebruiken.
Mijn wens voor schoon zeil wint het nog al eens van haar gebod.
Tja, zoiets blijft toch hangen blijkbaar!
Overigens: het zeil is mooi gebleven, ondanks de Vim!
Om half twaalf ga ik , als afsluiting, om de boodschappen.
Om de paar dagen haal ik froufroutjes.
Ik ben niet de enige die bij haar langskomt en froufroutjes eet.
Iedereen is altijd welkom. En oma is altijd thuis en zit in haar stoel.
Een eigen autootje waarmee ze op stap kon, bestond nog niet eens
in haar dromen.
En of zij kon fietsen? Ik betwijfel het.
Ik genoot van haar vrolijkheid. Van haar pretogen als zij mij aankeek.
En soms speelde zij een gezelschapsspelletje met me.
Zij hield van domino, ganzenbord en mens erger je niet.
Ik leerde van haar hoe gezellig het is om met elkaar een spelletje te spelen.
En ik ben het altijd blijven doen!
Eerst met de kinderen en nu met de kleinkinderen
Gelukkig zijn er familieleden die er zich voor lenen. Het zelf even graag doen.
En zo reizen dingen de tijd door!
We schrijven negentien twee en zestig. Nog altijd woningnood! Eigenlijk is er na de oorlog altijd woningnood gebleven. Vooral in de steden is dit nog het geval.
Maar hoe een huis vinden als je wilt gaan trouwen? Ja want dat wilden Gijs en ik.
Pretenties hadden wij niet. Verwachtingen dat het snel zou lukken, evenmin.
Maar dan .Via, via hoorden wij dat er woonruimte vrij kwam in de stad waar Gijs woonde en werkte.
Een piepklein huisje. Dat wil zeggen een zolderkamer, omgebouwd tot
woonruimte.
De hele oppervlakte was 21 meter. En hoe knap! Daar was een huiskamertje, een slaapkamertje en een keukentje in gefabriceerd.
Gezellig, heel gezellig, dat wel, maar o zo klein. De wanden waren rond gemaakt naar het plasfond en gestuukt. Gesausd in een lichte pastelgroene kleur.
Wij moesten er wel fl. 500 sleutelgeld voor betalen en fl. 55 huur per maand.
Wat een behoorlijke aanslag was op Gijs zijn salaris. Maar wat wil je?
Tja, wat wil je dan nog meer als je dan toch een huis hebt?
Een baby! Dat wilden wij althans.
We waren dan ook de koning te rijk toen die zich na verloop van tijd meldde. Er was geen mooie babykamer voorhanden, dat niet.
Maar er was een andere manier de baby welkom te heten.
Als snel zat ik, nijver in mijn hoge huisje, dromend en fantaserend, omslagdoeken
en onderleggers om te haken. Lakentjes en slopen te naaien op het handmachientje
En zo lag er ruim op tijd een babyuitzet klaar. Geheel en al zelf gemaakt!
De zolderkamer was 68 treden hoog. Normaal al een hele klim.
Raar, maar het leek alsof de trap iedere week hoger werd.
Mijn bloeddruk steeg evenredig mee.
De laatste maanden woonden we tijdelijk bij familie omdat de bloeddruk te hoog werd. Ik moest de trappen laten voor wat ze waren.
Na wat strubbelingen lag er na negen maanden dan toch een lieve baby in de wieg. Een meisje.
En, alsof de baby zich aanpaste aan de woonruimte, heel klein!
Met de baby erbij werd het ons pas echt goed duidelijk hoe klein de ruimte eigenlijk was.
De wieg stond tegen het ledikant aan en je moest je maar een beetje door de beschikbare ruimte wurmen om je te verplaatsen.
Maar dat deerden ons niet, we waren gelukkig!
Achteraf moet je niet denken aan het uitbreken van brand.
Hoewel het dak dichtbij was voor een vluchtroute.
Soms gingen wij met zijn drieën een weekeindje naar onze ouders.
Vóórdat wij de deur sloten, draaide ik, als kersverse moeder, de babywas weg.
Het leek ons een goede oplossing om de luiers boven in het trapgat te hangen. Kon die mooi drogen. Dachten wij.
Vóór wij s zaterdagsmiddag vertrokken hing ik trots, als een kersverse moeder, een hagelwitte luierwas in het trapgat.
Papieren luiers wenkten in de verte aan de horizon. In Amerika waren net de eerste op de markt.
Onze generatie kookte de luiers en als het enigszins kon wapperden ze droog in de zon!
De maandag er op kwamen we weer terug.
De mevrouw die beneden ons woond e hoorde ons op de trap en kwam op ons af. Heel verontwaardigd wees zij naar het trapgat en vertelde mij, op niet misverstane wijze dat het geen werk was dat ik die lappen daar ophing, en wegging.
Verbouwereerd hoorde ik het aan. Zij verhuurde zelf de andere helft van de vliering aan inwoning. En kwam daar zelf zelden tot nooit.
Last kon zij er niet van hebben.
Natuurlijk hadden we het beter kunnen regelen door eerst te overleggen.
Ach, we waren jong er viel nog van alles te leren.
Maar helaas, dat verandert niet als je ouder wordt!
Maar mijn kraakheldere luiers, denigrerend lappen noemen raakte kant nog wal!
Ik was zeer ontstemd!
Het bracht ons aan het denken. En, het bracht ons tot een besluit.
Het werd toch al meer en meer behelpen om zo hoog te wonen.
De kinderwagen stond gestald bij een fietsenstalling en wat een gedoe als je wilde wandelen. Het was een georganiseer van je welste.
Die avond zochten wij in de krant naar een koophuis. De enige mogelijkheid om
op termijn iets te vinden, was kopen.
We hadden alles nog eens goed berekend. Er waren nog wat spaarcentjes over, dat kwam nu meer dan goed van pas.
We speurden de krant af naar een flatje. Een flatje konden we misschien betalen.
We zochten naar het goedkoopste wat we konden vinden.
En ja, daar stond iets wat geschikt leek.
In een klein dorpje, niet zo ver weg, stond een vierkamerflat te koop.
Kosten : fl. 28.000.
Niet duur en niet te ver van Gijs zijn werk.
Zo op het eerste gezicht leek het wel wat.
De verkopende makelaar werd gebeld. Het bleek een melkboer te zijn, die in zijn vrije tijd ook wel eens een huis verkocht.
Het was een heel geschikte man. Hij wilde ons wel komen halen en met ons naar het huis rijden.
Het flatgebouw stond tegenover een kerk. Het uitzicht was prima en de omgeving zag er gezellig uit.
En denk je eens in? De baby kreeg een eigen kamertje en wij een slaapkamer, helemaal voor onszelf. Wat een lachende weelde wenkten ons.
Maar we moesten eerst besluiten, en dat viel om den drommel niet mee.
Want wat haalde je allemaal over je heen met een kophuis?
Jezelf levenslang in de schulden steken voor een hypotheek.
Dom, dom, dom!
Wij zetten des ondanks door en gingen onderhandelen. Uiteindelijk kochten we het voor fl. 26.500.
Vreemd om het in guldens te schrijven. Wat went alles toch snel!
Als je het nu bekijkt is de prijs een lachertje.
Maar ook voor toen was het niet duur.
Het is niet bij deze ene keer gebleven, dat we verhuisden.
We zijn nog meer keren verhuisd in al die jaren.
Je zou bijna zeggen, dat vooral ik, de smaak te pakken kreeg.
En dat is ook zo. We werden bijna ervaringsdeskundigen.
Niet het inpakken, huis schoonmaken etc. hadden mijn voorkeur.
Maar een huis inrichten vond ik heerlijk.
Met kleuren werken, zodat zij harmonisch bij elkaar passen. Meubelen schikken, ze weer een leuk plaatsje geven, het werkte bijna verslavend.
En nu vind ik het mooi geweest.
Ik ben nu op papier begonnen door woorden te rangschikken, een plaatsje te geven.
Woorden kleur geven, herschikken, er een harmonisch verhaal van maken, het blijkt even leuk te zijn als huizen inrichten.
De ene keer lukt het beter dan de andere keer. Precies zoals het met alles gaat.
Meer is er niet. That is all!
Ik ben een vrouw van 74 jaar Sinds 1962 getrouwd met Gijs. Wij hebben samen 2 kinderen en evenveel kleinkinderen. De naam Matja is wellicht voorlopig mijn schuilnaam. De titel van mijn blog komt uit een gedichtje dat ik eerder maakte:
Luister wees stil Luister, zonder gehoor naar het eeuwige lied. Het vaart zonder melodie mee op de wind.
In het blog zal het gaan over van alles. Wat houdt mij zoal bezig? Over nu en over vroeger. Ik wil oude herinneringen en verhalen laten herleven. Ik hoop dat mensen mijn blog gaan lezen. Schrijven is mijn passie. ik doe het al jaar en dag. Mijn plan is regelmatig wat te plaatsen. Eén of meerdere malen per week.We zullen zien of het gaat lukken. Voor mijzelf is het een een ontdekkingsreis. Schrijven op SeniorenNet!