Dit blog gaat over mijn leven van nu.
Want daar zou ik het ook over hebben in mijn blog: het leven van nu.
En dan komt ouder worden om de hoek kijken.
Je bent oud voordat je erg in hebt.
Dat is tenminste mijn ervaring
Ouder worden komt op kousenvoetjes.
Voor veel dingen in het leven geldt: Heden ik. Morgen gij!
Alleen zij, die jong sterven, worden niet oud.
Persoonlijk vind ik oud worden niet erg.
Ik plaats er wel een kanttekening bij: tot nu toe!
Want ik ben nog mobiel. En ik kan nog een heleboel zelf.
Ik ben ook nog behoorlijk vitaal! Mijn leven kan ik, tot nu toe, tot op zekere hoogten, zelf invullen.
Ik geniet van de alledaagse, kleine dingen.
Alles verloopt in grote lijnen, zoals ik het graag heb.
Het weten: ik word ouder, stapt meestal onverwacht je leven binnen.
De eerste confrontatie begint heel mild.
Dochterlief vertelt dat zij zwanger is.
We worden grootouders! Opa en oma.
En dat is heel leuk!
En dan komen zomaar, twee prachtige, lieve kleinkinderen in ons leven.
En het wordt voller, en zinvoller, ons leven.
Want nu komen de kleinkinderen in de weekeinden vaak logeren!
Het leven is druk en helemaal ingevuld.
Op zondagochtend gaan dan heerlijke croissantjes de oven in.
En de kleinkinderen genieten, zo mogelijk, nog meer , dan wij.
Wij hebben toestemming dat wij hen mogen verwennen. En dat is in grote lijnen nu onze taak.
Al moet ik wel even slikken, als ik hen voor het eerst Oma hoor roepen.
Maar het klinkt zo lief, dat ik meteen smelt.
Tenslotte als muziek in mijn oren gaat klinken.
Zoetjesaan, bijna onopgemerkt, komen de kleinkinderen minder logeren. Ze zitten nu op de middelbare school en hebben het druk met van
alles en nog wat.
Wij begrijpen het: zo is het leven.
Zo gaat het, en zo hoort het. Het was bijzonder mooi!
Maar dit moois is ook al weer voorbij! Slik, slik!
Het gaat alleen op een andere manier.
Want nu komen zij, heel vaak, zo maar even langs. En het is goed zo. Eigenlijk, precies goed.
Op een mooie zomerse dag valt iets te vieren in de familie.
Dochterlief wordt vijftig jaar! Vijftig jaar!
En dan hoor ik te zeggen : waar blijft de tijd? En ik zeg het nog ook: waar is de tijd gebleven?
Hoe is het mogelijk?
Is het al weer vijftig jaar geleden dat ons eerste kind in het wiegje lag?
En we zo heel, heel blij waren? Na wat jaartjes staat, op zekere dag, in de tram een jongen voor mij op.
Hij wijst naar zijn zitplaats. Zegt vriendelijk: gaat u zitten!
Wat een schrik. Zie ik er nu echt zo oud uit? Maar tegelijkertijd denk ik: wat attent van die jongen.
Wat vriendelijk! Ik ga zitten als een, gracieuze, oude dame.
Ik bedank hem hartelijk!
De jongeman hangt nu voor mij in de lussen.
Het doet hem niets dat hij moet staan, dat is duidelijk.
Mijn onbehagen dat hij voor mij is opgestaan, hang ik daarom maar aan de wilgen!
Ik kijk zittend, als een regerend vorstin, uit het raampje.
Jammer! Is er nu niemand om naar te wuiven?
Ik denk aan de tijd toen ik vijftig werd.
Aan mijn moeder die een paar jaar daarvoor overleed Ik kijk om mij heen. Wat heerlijk dat we er allemaal zijn.
De familie wordt groter.
De kleinkinderen brengen ook al aanhang mee. En wij zijn er bij. Wij maken dit allemaal mee! Mijn geest voelt zich, en is, in veel opzichten jong.
Ik kan, evenals vroeger, genieten van de kleurenpracht van bloemen! In de winter, ontroert raken, als ik het geraamte zie van een kale winterboom.
In het voorjaar, verwonderd zijn over de natuur die ontwaakt.
Stil worden, als de eerste blaadjes, in teer groen, uit de knoppen springen.
En in het voorjaar, zie ik nog altijd die geheimzinnige waas boven de bomen.
Ik kan houden van de mensen om mij heen!
Genieten, van de liefde die ik krijg van mijn gezin.
Genieten, van de liefde die ik geef!
De poes liefkozen en verzorgen.
Mijn poes, die samen met ons, een dagje ouder wordt
Dit blijft allemaal gewoon bestaan bij het ouder worden.
Als senior denk ik, meer dan vroeger, aan mensen die geen kinderen hebben. Of weinig familieleden. Eenzaam zijn!
Niet mobiel zijn.
Ziekelijk zijn. Veel pijn lijden.
Ik hoop zo dat mensen zich niet al te eenzaam hoeven voelen!
Dat wij naar elkaar omzien als tochtgenoten.
Ik doe minder op een dag dan vroeger.
Maar wat zou dat?
Ik hoef ook niet meer van alles. Wat een rust!
Wat een gevoel van vrijheid!
En, ik kan inkeren in mijzelf. Mediteren. Stil worden.
Er zijn nog veel meer aspecten aan het ouder worden.
Hopelijk, wellicht later meer.
Ik ben nu bijna driekwart eeuw min of meer hier aanwezig.
Met stijgende verbazing zie ik dat de wereld om mij heen steeds sneller verandert. Alleen al in het onderwijs zijn de veranderingen niet van de lucht. Of je er blij mee moet zijn is een vraag. Want waar blijft de echte oplossing?
Als ik denk aan mijn lagere schooltijd, dat is nu ruim 65 jaar geleden, ga ik langzamerhand die jaren toch in een ander perspectief plaatsen.
Ons gezin ging naar De School met den Bijbel." Het was geen grote school. Er zaten ongeveer 130 tot 150 leerlingen op.
Soms werden twee leerjaren bij elkaar gevoegd in één lokaal, omdat er
te weinig kinderen waren voor dat jaar.
Voor sommige kinderen was het spannend. Want zo kon je ook al iets opvangen
van het volgende jaar.
Voor mij was dat een brug te ver.
Ik had genoeg aan het gegeven van nu. Ik heb de hele schooltijd slecht opgelet. Verveelde mij mateloos.
Die eindeloze leeslessen waarin je om de beurt hardop moest voorlezen.
Het boekje had je van verveling al een paar keer stiekem uitgelezen.
Eén wand van het lokaal had hoge ramen.
Als ik mijn hoofd iets naar achteren deed, en naar links keek, kon ik de wolkenlucht zien.
Ik zag dat de lucht er iedere dag anders uitzag.
Als de wolken snel voortbewogen keek ik ze verlangend na zover ik kon.
Het zal niet de bedoeling zijn geweest, maar die ramen hadden voor mij een nuttige, prettige functie.
Gelukkig zat ik op de achterste bank, dat voelde heel vrij.
Ook de platen met Bijbelse taferelen hadden mijn volle aandacht.
En niet te vergeten de taferelen uit de Vaderlandse Geschiedenis.
Op vrijdagmiddag was ik meestal helemaal aanwezig
Dat waren mijn feestmiddagen. Ook al duurde het feest helemaal één uur.
Als je dan door de lange gang liep hoorde je canons zingen.
Gedichten voordragen. Of er werd een boek voorgelezen. In alle lokalen was het laatste uur van de vrijdag een feestuur. En dat was te horen! Het leek een andere school.
Tekenen stond helaas ook op het program. Minder leuk voor mij.
Beter gezegd, een regelrechte ramp.
Ik kreeg geen lijn op papier, alsof mijn handen werden vastgehouden.
Zo werd het mij toen al duidelijk dat ieder voordeel een nadeel heeft.
En ook dat jaloezie bestaat.
De meeste herinneringen heb ik aan de vijfde en zesde klas. In klas vijf stond een meester voor de klas die bezeten was van muziek.
Hij leerde ons de toonladder zingen.
Met zijn rechterhand gaf hij met handgebaren de noten van de toonladder aan.
Iedere noot had een eigen gebaar.
Wij zongen die toonladder op allerlei manieren.
Van beneden naar boven en terug. Of met grote verspringingen.
Het werd ons met heel veel enthousiasme aangeboden.
Ik vraag mij wel eens af of de andere kinderen er ook zo van genoten.
Of zij er ook nooit genoeg van konden krijgen!
En dan het zingen van de canons: Vader Jacob. Brand in Mokum.
De uil zat in de olmen. Hoe geweldig klonk dat!
Het was echt een begenadigd onderwijzer, die meester uit de vijfde klas.
Hij kon ook nog prachtig vertellen. De overbekende bijbelverhalen gingen leven.
Maar ook de mannen uit de Vaderlandse Geschiedenis stonden op.
De dood van Willem de Zwijger hing met een grote plaat op de muur.
Daar lag hij, halverwege de trap. Dood!
Hij vertelde over mannen die belangrijke, grootse dingen deden voor ons land.
Daardoor werden ze heel belangrijk voor ons.
Na een paar weken had je al die platen in dit lokaal ook wel weer gezien.
En lag er nog een heel jaar voor je.
Het zesde leerjaar is mij het meest bijgebleven.
De hoofdonderwijzer was zijn roeping misgelopen.
Als hij gedichten declameerde werd het een ander mens!
Met de vereiste intonatie in zijn stem. En zo nodig breed gebarend, ijsbeerde hij
door het lokaal.
Nog altijd klinken die gedichten van toen in mijn oren.
Verrijzen de beelden die werden opgeroepen. Als hij vol overgave voordroeg: Zij kwamen na jaren uit Brabant weerom,
met vliegend vaandel en slaande trom, zag ik het leger over de dijk marcheren.
De oorlogsbeelden zaten tenslotte nog vers in mijn herinnering.
Evenwel, het was nu wel ons leger dat oprukte.
Ik zag het duin voor mij, waar het leger stopte bij de grafheuvel van de gesneuvelde kameraden.
Hoe zij het saluut maakten. Als laatste eerbetoon het Wilhelmus zongen.
Ik zag Boerke Naas met stapkens licht en met de beurze zwaar, naar huis snellen.
En dan als klapper nog het zanguurtje.
De meester was klein van stuk, maar hoe dapper hanteerde hij zijn viool.
Daar stond hij en bespeelde, alsof zijn leven ervan afhing het instrument,
waarop zijn kin rustte.
En wij zongen uit volle borst alle liedjes die wij bij hem en vorige leerkrachten
hadden geleerd.
Die oude liedjes die je nu in zorgcentra nog kunt horen zingen.
Wij zongen ons dan los. Nu mochten wij er zijn en ons laten horen! Hoe belangrijk die jaren voor mijn leven waren dringt steeds meer tot mij door.
Natuurlijk, er valt van alles aan af te dingen zoals het vroeger was.
Onze ouders moesten ploeteren om rond te komen.
Hadden meestal veel minder kennis om door te geven.
Daardoor had de school ook zo'n grote taak. Die eenvoudige onderwijzers van toen hebben waarschijnlijk nooit bevroed hoeveel zij hebben doorgegeven aan vorming.
En daarmede aan levensgeluk.
Zij maakten tijd vrij voor andere dingen dan alleen kennisoverdracht.
Op de vrijdagen ren ik uit school naar huis. Dan wil ik altijd heel snel thuis zijn.
Maar het blijft een heel eind naar ons huis, een saaie weg.
Over de Dorpsstraat gaat het nog wel. Daar zijn wat winkeltjes en staan
wat huizen. Maar daarna komt een heel eind saaie weg. Er staan een paar grote landhuizen en een rijtje kleine huisjes, en dat is het.
Op vrijdag vind ik het niet erg als ik het hele eind naar huis alleen loop.
Want dan ben ik blij!
Op vrijdag komt broer Johan altijd naar huis.
Hij blijft dan het hele weekeind thuis. Tot maandagochtend.
Dan gaat hij weer naar Leeuwarden.
Daar geeft hij vliegles aan militairen.
Maarten mijn oudste broer is overleden toen hij 22 was.
Nu is Johan mijn grote broer. Hij is 17 jaar ouder dan ik en ook een beetje mijn vader.
Johan ziet er anders uit dan andere mannen. Hij draagt een uniform van het leger.
Op zijn schouders zitten mooie gekleurde strepen.
Als hij aan komt lopen van de trein, zie ik de strepen en sterren al van ver.
Ik ben trots op mijn grote broer. En als ik nu andere kinderen nu over hun vader praten,
kan ik over Johan praten.
Eigenlijk ken ik hem nog maar heel kort.
Toen ik werd geboren, ging hij al snel naar zee.
Hij wilde stuurman worden op een zeeschip.
Het is kort vóór de oorlog als hij vertrekt.
En dan breekt de oorlog uit.
Het schip waarop Johan vaart, wordt beschoten.
Alle matrozen worden gered en komen in Engeland terecht.
Johan gelukkig ook.
De hele oorlog praat mijn moeder over Johan.
Waar zou hij zijn? Zou hij nog leven?
Af en toe hoort zij iets van hem via het Rode Kruis.
Ze is dan heel gelukkig. Voor even!
En dan gaat zij weer vragen: waar zou hij zijn? Leeft hij nog?
Ze is erg ongerust.
Johan blijft de hele oorlog weg. Moeder bidt iedere dag voor hem.
En dan komt na de oorlog plotseling een man bij ons aan de deur.
Hij zegt tegen moeder: Ik heb vanochtend Johan in Brabant gezien.
Is het echt waar? Moeder kijkt alsof zij het niet gelooft.
Ja, ik heb hem echt gezien! En hij komt zo snel mogelijk naar huis.
En diezelfde dag nog komt Johan ook thuis.
Mijn moeder gelooft haar ogen niet.
Ik heb mijn moeder nooit meer zo blij gezien als toen.
Maar ook Johan is heel, heel blij.
Hij omhelst mijn moeder. Kind, wat ben ik blij dat je er weer bent. Waar was je toch al die tijd? is haar eerste vraag. Ik ben piloot geworden in het leger.
En ik heb samen met de Engelsen mee het land bevrijd.
Ik heb ook meegewerkt aan de voedseldroppings.
We luisteren vol ongeloof. Ik heb ook nog sigaretten boven het huis gedropt. Johan raakt niet uit verteld. Met Johan komt er een nieuwe wereld binnen.
Als Johan hoort dat Maarten, zijn oudere broer, er niet meer is,
wordt hij heel verdrietig.
Ik kijk maar en luister. Iedereen is blij en ik ben ook heel blij.
Ik was nog geen jaar toen hij vertrok.
Nu weet ik dus hoe hij eruitziet.
Nu weet ik ook wie Johan is.
Het blijft feestelijk in huis nu Johan weer terug is. Ook voor mij! Soms ga ik op zijn stoelleuning zitten en speel dan dat ik kapster ben.
Ik kam en kap uren lang de weinige haren die hij heeft.
Ik tover de vreemdste creaties en hij ziet er soms niet uit.
Hij laat het allemaal goedmoedig gebeuren.
Het mooiste wat hij mee terugbracht, is zijn vrolijkheid.
Als Johan thuis is, klinkt zijn lach door het huis.
En s avonds komen de verhalen over de oorlog.
Hoe hij in een jagertje gevlogen heeft als piloot!
Over de vele vluchten die hij heeft gemaakt naar Nederland.
Als hij aan het vertellen is zegt Moeder: je moet naar bed hoor. Helaas, arme ik.
Het is de hoogste tijd, je moet nu echt.
Er helpt geen moedertje lief aan. En als ik goed luister, hoor ik hoe gezellig het eraan toegaat in de huiskamer.
Het lot van een kind.
Ik hoor het al als ik bij de achterdeur ben. Er wordt binnen druk gepraat.
Er is visite. Een mevrouw die ik niet ken.
We hebben vandaag onze rapporten gekregen zeg ik tegen moeder.
Ik leg het voor haar op tafel Ze kijkt er heel even in, en legt het rapport dan op het theekastje.
Sommige kinderen krijgen een standje van hun vader en moeder als er lage
cijfers op staan. Wij niet.
Moeder kijkt altijd alleen maar even en legt het rapport dan weg.
Vandaag dus ook weer. Als ik in september weer naar school ga, zet zij haar handtekening, en klaar is Kees.
Zou ze het goed vinden? Er staan in ieder geval geen onvoldoendes op.
Ga maar een kopje thee halen. Corrie is in de keuken zegt moeder
Corrie heeft het druk. Ze ziet helemaal rood.
Haar hoofd hangt boven een pan. Ze is vlees aan het braden, voor morgen.
Morgen komen er 5 tantes op bezoek.
Zij komen altijd een paar dagen na moeders verjaardag. En ze blijven de hele dag.
Ze eten ook mee met het middageten "Wil je me helpen met de boontjes?
Corrie zet een kopje thee voor mij neer op de tafel. En ook een volle teil met bonen. Het schoonmaakmesje ligt er bovenop.
Poeh, poeh dat zijn er wel erg veel vandaag!
De volgende ochtend ben ik al vroeg, met een blij gevoel, wakker.
Moeder is al beneden, want ik hoor allerlei geluiden. Ik weet al wat ze aan het doen is. Even kijken of ik het goed heb. Ja hoor, ze is voor het middageten aan het zorgen.
Als de tantes een dag komen, eten we vaste prik: boontjes met aardappelen
en vlees. Plus komkommer. Lekker!
Het is zomer. En op het land staan bonen en komkommers genoeg.
Het is nu negen uur. Het is hoog tijd dat de boontjes op het gas gaan.
Zo zegt moeder als ze de pan op het gas zet. Die brengen we even aan de kook.
Daarna worden ze op het oliestel gezet. En, sudderen maar! Tot één uur.
Als de boontjes om 1 uur op tafel staan zijn het slappe slungeltjes.
De oorspronkelijke kleur groen is ver te zoeken. Meer bruinig of zo.
Toch vind ik ze altijd heerlijk. Ik ben het nu eenmaal zo gewend.
Als het een uur of 10 is, zie ik ze aankomen, de tantes.
Druk pratend komen ze aanlopen.
Eén tante heeft een paraplu op. De zon schijnt, en toch een paraplu?
Later begreep ik dat ze dat deed omdat haar bloeddruk heel hoog was.
Ik geloof dat er toen nog weinig, of geen geneesmiddelen, tegen waren. De zon mijden dat kon wel. Leuk dat ze er bijna zijn. Gezellig!
Het is een drukte van belang als ze binnen stappen.
Ze praten zoveel, dat ze amper tijd hebben hun mantels uit te doen.
Ze brengen vrolijkheid mee. En kunnen het opperbest vinden met elkaar.
Ik geniet ervan met volle teugen.
Ik kijk hoe ze even later aan tafel zitten. Naar hun mooie grijze haren.
Het springt en krult alle kanten op. Bruine ogen, die vrolijk rondkijken.
Twee tantes zijn aan het breien.
Ik word er blij van en weet eigenlijk niet waarom.
Ik kijk naar de foto van mijn vader op de schoorsteenlijst. Soms ga ik vlak bij zijn foto staan.
Als er geen andere mensen in de kamer zijn. Als ik alleen ben.
Ik kijk naar de foto, en dan naar mijn tantes.
Mijn tantes lijken sprekend op zijn foto, zie ik ineens.
Mijn vader is er al lang niet meer. Al voordat ik geboren werd, is hij overleden.
Maar nu vandaag lijkt het, alsof hij er ook een beetje is.
De tafel voor het middageten is gedekt. De schalen staan al op tafel.
Moeder bidt hardop zoals altijd.
Twee tantes bidden niet voor het eten. Dat weet ik nog van vorig jaar.
En ook vandaag houden ze hun ogen open. Waarom bidden ze niet?
Ik durf het niet te vragen.
De hele dag blijf ik erbij. Ik wil niets missen van het feest. Gelukkig blijven ze ook nog de hele middag.
Ik help Corrie de hele dag. Eerst met de afwas.
Daarna met thee inschenken. En later in de middag ook nog met de koffie. Maar daarna is het feest toch echt bijna voorbij.
Wat denken jullie er van? zegt tante Tine. Ze kijkt op haar horloge. "Het is tegen halfvijf. Eer we weer eens thuis
zijn is het zeker halfzes". Ja en de mannen wachten op eten zegt een andere tante.
Jammer , dat zij nu al weer naar huis gaan. De dag is veel te vlug voorbij.
Ik loop met ze mee tot aan het brugje.
Tippie, het hondje, loopt achter mij aan.
Daar gaan ze weer. Met zijn vijven. De brug over naar de dijk.
Tante Lidia zet haar paraplu weer op.
We moeten het maar een beetje rustig aan doen zegt ze, want het is erg warm
Ik roep nog een keer heel hard: "daag, daag"! Ze lachen en zwaaien naar mij.
Kom Tippie, we gaan weer naar binnen. Ze zijn weg"! Tippie komt dicht naast mij lopen. En samen gaan we terug.
Ik was in 1949 een kind van tien jaar.
Ons gezin woonde buiten het dorp, aan een dijk. Vanuit de woonkamer keken we uit over het uitgestrekte polderlandschap.
Naast ons huis was een wei waarin s zomers de koeien vredig graasden, en ik
van de madeliefjes en boterbloemen, kransjes vlocht.
De andere huizen die aan de dijk stonden, waren evenals ons huis, vrijstaand.
Iets verderop was een winkeltje. Het kleinste kruidenierswinkeltje dat ik ooit zag.
Met drie mensen was de winkel meer dan vol. Langs de muren waren wat planken aangebracht, waar de te verkopen artikelen stonden. De meest voorkomende artikelen stonden zichtbaar uitgestald: koffie, suiker, rijst, bloem en tarwe. De stroop stond in een grote pot.
Met een lepel werd de stroop in een glas geschept, dat je zelf had meegebracht.
Ons gezin telde veel kinderen. We kwamen allemaal wel eens aan de beurt om naar het winkeltje te rennen voor een boodschap.
Soms stond ik weifelend voor het winkeltje omdat ik al voor de derde keer kwam die dag. Maar de oudere vrouw achter de toonbank werd nooit boos.
Misschien, denk ik nu, was zij wel blij met de klandizie van ons grote gezin!
Mijn moeder moest het grote gezin zonder mijn vader grootbrengen. Mijn vader was al op jonge leeftijd overleden. Er kwam weinig geld binnen. Boodschappen werden maar mondjesmaat gekocht. Op het platteland was er gauw genoeg te eten.
Er werden dieren gehouden voor de slacht.
Op het land werden gewassen verbouwd voor eigen gebruik.
Wat verder nog gekocht moest worden aan levensmiddelen, was eigenlijk min of meer verspilling.
De christelijke feestdagen waren de hoogtepunten van het jaar!
Naast het veelvuldige kerkbezoek was er veel gezelligheid.
Vrienden en vriendinnen uit de kerk mochten meekomen.
Soms, met de feestdagen, zei moeder tegen één van ons: weet je wat, haal maar
een potje pindakaas bij Vredeveld.
Het is morgen Paasfeest. En dat gebeurde ook vandaag.
Pindakaas! Was er iets lekkerder dan pindakaas? Het water liep al uit mijn mond!
Even later scheurde mijn oudere zus, op de fiets, over de dijk naar kruidenier Vredeveld.
Zij sjeesde, voorbij het kleine winkeltje, naar de veel grotere kruidenier met het ruimere assortiment.
Op eerste Paasdag, na de middag kerkdienst, zaten we met zijn allen rond de tafel voor de broodmaaltijd. Het potje pindakaas stond, pontificaal, midden op de tafel en lachte mij toe. Moeder pakte als eerste het potje, draaide het deksel eraf en rook aan de pindakaas
alsof het parfum was.
Ze pakte een vork en roerde de olie, die bovenop lag, er eerst doorheen.
Haar vork raakte de bodem.
Daarna zette ze het potje geopend op tafel. Blij keek ze ons aan.
Was er groter feest denkbaar? We voelden ons nooit arm. Maar vandaag met pindakaas op tafel hoorden we zeker bij de rijken.
Toen moeder dankte voor de maaltijd was het pindakaaspotje een heel eind leeg.
Iedereen was verzadigd en had ervan gesmuld!
Wanneer ben je arm?
Moeder, ze hebben een Man gevangen,
moeder wat heeft die man gedaan, Dat ze Hem hebben opgehangen,
dat ze Hem spuwen en zo slaan,
moeder wat heeft die Man gedaan?
Hij is een doorn in onze gedachten,
Hij is een teken, kind, aan de wand;
nu staan wij hier op Zijn dood te wachten,
verraden is Hij in Zijn eigen land
maar fluistert, gekruisigd: hier is Mijn hand.
Moeder waar gaat die Man nu slapen, moeder Hij bloedt uit Zijn handen, Zijn mond; gaat Hij nu dood, als Hij zo blijft hangen,
u zei toch: Hij kwam voor kleinen en bangen
met een Koninkrijk, voor wie het verstond.
Hij is de Koning van alle gedachten,
Hij is een teken, kind, aan de wand;
alle dagen vol leed, alle nachten
fluistert Hij eenzaam: hier is Mijn hand.
Moeder, wat heeft die Man dan gedaan?
Lucas Enzler
Goede Vrijdag 1956 Overgenomen uit de Havenloods
Over twee dagen is het Koninginnedag 1947. En, feest op ons dorp.
Op school draait nu ook alles om Koninginnedag.
We gaan vanochtend eerst nog eens het Wilhelmus oefenen zegt de meester.
Dat gaan we in ieder geval zingen .
Ik kijk de klas rond . Iedereen kent het al lang.
Het tweede couplet zit er nog niet goed genoeg in. We moeten het echt helemaal mee kunnen zingen. Want, we zingen het voor de koningin!
De meester kijkt heel beslist. En daar gaan we weer! Het dreunt al weer door de klas: Mijn schild en de betrouwen.
De zware stem van de meester hoor je boven alles uit.
Ook het eerste couplet zeggen we daarna, voor de zekerheid, nog een keer op.
De meester kruipt achter zijn kleine orgeltje.
En dan zingen we uit volle borst de twee coupletten van het Wilhelmus. Nou het kan er mee door. Het zit er aardig in, aldus de meester.
Hij kijkt tevreden de klas rond.
Die middag loop ik om half vier met een vriendinnetje naar huis.
Wat trek jij woensdag voor kleren aan?
Ik ga verkleed als sneeuwwitje. En jij? vraagt zij. Mijn moeder wil niet dat ik mij verkleed.
Ik mag mijn zondagse kleren aan. Maar ik ga het nog een keer vragen aan mijn moeder, zeg ik.
Op Koninginnedag ben ik heel vroeg wakker.
Ik trek het gordijn open.
Het zonnetje schijnt vrolijk op mijn neus.
Mijn kleren hangen klaar op de stoel.
Geen verkleedkleren. Dat niet.
Ik heb nog wel gezeurd.
Maar het is allemaal gekkigheid, zegt moeder.
Ik trek mijn zondagse kleren aan.
Mijn mooie zwarte lakschoenen mag ik ook aan.
Ik kijk trots naar mijn schoenen.
En mijn witte kniekousen vind ik er mooi bij.
Maar ik had verkleedkleren toch veel en veel leuker gevonden!
Als ik bij school ben zijn de meeste kinderen er al.
Allemaal verkleed.
Ik voel aan de jurk van mijn vriendinnetje.
Ze heeft een prachtige jurk aan.
Ze lijkt echt wel sneeuwwitje.
De stof is heel dun.
Ik heb het koud zegt ze. Ze rilt!
Daar gaat de schoolbel.
We gaan eerst nog even naar binnen om de dag te beginnen.
In het lokaal zie ik pas goed hoe mooi iedereen is.
Vooral veel jurken van crêpe papier hebben de meisjes aan.
In allerlei kleuren. En, heel veel oranje. Ik heb een oranje sjerp om mijn middel.
Weer buiten, maken we een lange rei.
Met alle klassen van onze school gaan we naar het dorpsplein.
Daar is het iedere Koninginnedag groot feest.
Er staan veel kinderen van andere scholen op ons te wachten.
De bovenmeester wenkt ons: komen jullie maar hier staan!
Iedereen dringt voor het beste plaatsje.
Ik sta achter lange Jaap. Hij is heel lang. Ze noemen mij muisje. Want ik ben erg klein.
Maar er is een oplossing: ik sta aan de buitenkant.
Zo kan ik er mooi langs kijken.
Als de twee andere scholen er ook zijn, kan het zingen beginnen.
Een meester van een andere school gaat op de verhoging staan.
Wij gaan eerst het Wilhelmus zingen, zegt hij.
Het wordt een groot kinderkoor.
Ik kijk rond. Alle kinderen zingen mee.
Het schalt over het dorpsplein.
Het kleine kerkje aan de overkant vangt het geluid op. Dat kerkje staat op een terp. Het kerkje is oud en heel mooi!
Het plein, en het kleine kerkje, lijken mee te zingen.
De vlaggen: rood wit en blauw wapperen blij in de zon.
De oranje wimpels waaieren wijd uit.
En wij? Wij laten horen wat we allemaal geleerd hebben. En we zingen en we zingen: Waar de blanke top der duinen. In naam van Oranje. In een blauw geruite kiel.
Wij willen Holland houwen. O dierbaar plekje grond. 't Is plicht dat iedre jongen, en nog andere liedjes. Allemaal liedjes die nu bijna niet meer worden gezongen.
Liederen over het vaderland!
Maar daarna is het feest nog lang niet afgelopen.
Het feest gaat de hele ochtend nog door.
Het plein is helemaal ingericht voor de kinderspelen. We spelen in kringen. Gaan busje lopen. Zaklopen.
Er staan ook nog hoge stelten om op te lopen.
Ik wil het ook proberen. Maar het is heel griezelig.
Ik blijf kijken naar die hoge houten benen onder mij.
Ik stap er maar gauw af. Dat voelt toch veiliger!
Het is een en al vrolijkheid op het plein.
Het bakkerijtje op het dorpsplein is vandaag ook open.
Speciaal voor Koninginnedag. De meeste kinderen hebben een paar centen, of een dubbeltje, meegekregen.
Op Koninginnedag is alles anders.
We mogen zelfs iets lekkers kopen vandaag. Om half twaalf is het tenslotte afgelopen.
Het plein raakt leger.
Mijn vriendinnetje en ik gaan ook naar huis.
Het is heel eind lopen naar ons huis.
Maar vandaag is dat niet erg. Vandaag, ziet alles er feestelijk uit! De vlaggen wapperen en de wimpels waaieren op de wind!
Waren die zomers vroeger, toen ik kind was, nu echt zo warm?
Of herinner ik mij vooral die snikhete dagen?
Het land achter ons huis vertoonde, als de hitte lang duurde dan diepe scheuren.
Sproei-installaties kwamen pas later, het land snakte naar water. Soms werd met een tuinslang lokaal wat water toegevoerd.
Vandaag is het ook weer zon warme dag geweest.
s 'Avonds als ik naar bed moet is het broeierig warm op de grote zolder. Vooral nu de zon al enkele dagen ongenadig het pannendak heeft beschenen.
Het enige schuifraam dat de zolder telt is hermetisch dicht.
Gisteren stond er nog een hor in maar de muggen kropen door de gaatjes. Zij hielden ons wakker met hun irriterend gezoem. Daar bleef het niet bij. Bloeddorstig landden zij op onze armen om hun honger te stillen.
Daarom blijft, op bevel van moeder, deze avond het raam naar beneden. Al is het ook om te stikken want aan een bevel van haar valt nu eenmaal niet te tornen.
Het is tien uur en ik ben nog wakker. De anderen lijken te slapen.
Ik luister naar de geluiden om mij heen. Wat een gepuf!
Nog even wacht ik en luister goed. Ja, ze slapen nu echt allemaal.
Ik stap voorzichtig uit bed. Onhoorbaar sluip ik naar het raam.
Gelukkig is het nog licht genoeg en bots ik nergens tegenaan. Ook al weet ik inmiddels iedere stoel en alle andere barrières te staan, het blijft een hachelijke onderneming.
Onder de houten zoldervloer is de huiskamer. Ieder geluid van boven is daar hoorbaar en klinkt door.
Ik nestel mij op een stoel voor het raam. Dit is mijn plekje als iedereen slaapt.
Vanuit het raam kan ik de landerijen zien. De nachtvogels die nu tevoorschijn komen, vliegen en fladderen rond.
Kijk, er zit een mug op het raam. Nu kan ik hem eens goed van heel dichtbij bekijken. Het fragiel dunne lijfje, de hoge pootjes.
De ragfijne vleugeltjes die een beetje trillen. Maar waar zijn de oogjes?
Ze zijn klein en heel moeilijk te vinden. Ik wil zo graag zijn oogjes zien en dat hij mij aankijkt.
Buiten wordt het nu donkerder en ook op zolder. Er komen steeds meer muggen. Ze zoeken elkaar op, blijven dicht bij elkaar.
Gaandeweg worden het er meer en meer. Het groeit uit tot een zwerm.
Ze komen naar het raam en alsof zij voor mij komen, tonen zij mij in het schemerlicht hun dans.
Ik zie hoe zij als zwerm één beweging maken. Soms ineens, als op afspraak, zwenkt de hele zwerm naar links. En hoep weer naar rechts.
Hoe kan het? Hoe weten zij dat? Wie geeft hen een bevel daarvoor?
Mijn oog probeert een mug vast te houden en te volgen. Maar ik verlies al snel de controle en ook hij verdwijnt in de dans.
Het is donker geworden. Ik zie de sterren en daar is ook de maan.
Ik wil wachten tot De grote beer er is.
Een oom heeft mij die vorige week aangewezen. Hij gaat mij nog veel meer vertellen over de sterren heeft hij beloofd.
De grote beer heeft zeven sterren in de vorm van een steelpannetje, weet ik nu.
Ik luister en hoor beneden stemmen. Ik zit hier heerlijk. Niemand die mij ziet of hoort. Er komt toch niet iemand naar boven? Dan moet ik wegwezen.
Ik kruip in mijn nachtpon en trek hem over mijn knieën.
Met mijn handen tegen de ruit aan kijk ik door een tunneltje naar buiten.
O, daar is hij De grote beer. Nu heb ik hem zelf ontdekt! Zouden sterren echt stippen zijn van engelenvoeten zoals een vriendinnetje vertelde?
Waar komen ze ineens vandaan? Er verschijnen er steeds meer. De lucht raakt er helemaal vol van.
Het wordt ineens weer lichter op de zolder. Er valt een licht streep van de maan op de vloer.
Opeens hoor ik het kreunen van de trapdeur die open gaat.
Als een haas vlieg ik naar bed. Keurig op tijd lig ik erin.
Moeder komt langs om te kijken of we slapen.
Mijn hand ligt onder mijn gezicht. Mijn ogen zijn dicht. Ik adem rustig in en uit.
Niet moeilijk na zoveel oefening.
En terwijl moeder mij instopt danst de muggenzwerm vrolijk op mijn netvlies rond.
Vergeet je niet de overhemden te halen? roep ik naar Gijs. Ja, komt goed! Tot vanavond.
Gijs trekt de deur achter zich dicht.
Ik neem Judith op mijn arm. En ik loop met haar naar het raam.
Samen zwaaien we Gijs uit.
Gijs zwaait terug. Met in zijn hand een appel.
Die is precies op als hij bij de trein is.
Ik loop met Judith naar het andere raam.
Het is nog vroeg. Maar het is toch al druk op de dijk.
Het is vandaag veilingdag. En dat zorgt voor drukte.
Judith wijst naar het huis aan de overkant.
Ja, daar woont tante Corrie, zeg ik.
Vanmiddag gaan we er even naar toe.
Ik woon weer op mijn oude stekkie. Op mijn geboortegrond.
We hebben een jaar geleden dit huisje gekocht. Het staat recht tegenover mijn ouderlijk huis. Het is een vrijstaand huisje. Je kunt er helemaal omheen lopen.
De wieg van Gijs stond in de stad.
Hij droomde altijd van het boerenleven.
En nu waait het ineens in zijn mond. Hij heeft meteen klompen gekocht.
Hij loopt nu dikwijls op zijn klompen rond het huis, vaak zonder sokken.
Om het compleet te maken, heeft Gijs ook een pijp aangeschaft.
Hij gaat er helemaal voor.
Het zijn vooral de weekeinden dat we ervan genieten.
Maar niet eens ieder weekeind. Want Gijs volgt ook nog een cursus.
Voor Judith is het wonen hier een waar feest.
Gijs wandelt vaak met haar over het braakliggend land. Het veld staat vol met wilde planten en struiken.
Vooral de hoge distels hebben haar volle belangstelling.
Ze blijft eromheen lopen en raakt niet uitgekeken.
En niet te vergeten: de zandbak waar zij nu in kan spelen.
In het zonnetje geniet ze van de taartjes die ze bakt.
Er wonen geen kinderen van haar leeftijd aan de dijk.
Maar dat geeft niet. Ze kan uitwijken naar de overkant.
Daar woont tante Corrie. Daar heten zeven kinderen haar welkom.
Weliswaar ouder. Maar wie wil er nu niet verwend worden?
Anton, de baby, is al weer 2 maanden.
Hij lijkt van slapen zijn hobby te maken.
Hij slaapt onverstoorbaar door alles heen.
Ook als hij buiten in de kinderwagen staat.
Anton is een modelbaby! Alles gaat volgens het boekje bij hem.
Een makkelijker baby is er niet.
Als Gijs uit het zicht is, ga ik aan het werk.
Judith wil mij altijd helpen.
Ze heeft veel te vertellen en kletst honderduit.
Vanmiddag gaat zij een paar uurtjes naar tante Corrie.
En dat vindt zij altijd heerlijk!
De dag gaat snel voorbij.
Tegen de avond brengt een nichtje Judith terug naar huis.
Haar snoepreisje naar tante Corrie zit er weer op.
Het loopt al tegen zessen. Gijs kan nu ieder moment thuiskomen.
Judith ziet hem al aankomen. Daar komt Papa aan, roept ze.
Als Gijs nog maar net binnen is, zegt hij: Ik heb de overhemden
in de trein laten liggen.
Voor ik commentaar kan geven, gaat hij verder:
Maar misschien vind ik ze wel terug.
Ik kijk hem ongelovig aan en zeg:
Vergeet dat maar. Die zijn allang meegenomen.
Ik ben direct teruggegaan naar het loket.
De trein rijdt straks om 7 uur weer langs vanuit Dordrecht.
Maar dan zonder passagiers."
Ik kijk Gijs vragend aan. Dan gaan ze seinen dat die trein moet stoppen.
Misschien liggen ze er nog wel in.
Gijs blijft hoopvol! Nou, ik geloof er niets van, zeg ik. Je weet het nooit, antwoordt Gijs. En daar valt niets op af te dingen.
Ach, mijn bril is nu eenmaal wat minder roze gekleurd dan die van Gijs
Het komt vast goed, zegt Gijs nog eens ten overvloede.
Een half uurtje later gaat Gijs terug naar het station.
Het is inmiddels donker geworden.
De trein kan zo langsrijden. Gijs meldt zich aan het loket.
De stationschef die beloofde de trein aan te houden, komt al aanlopen.
Hij pakt een rode lantaarn en zegt: kom maar mee.
De trein is in de verte al zichtbaar.
De stationschef maakt grote zwaaibewegingen met de rode lamp.
Het is een vreemd gebeuren. De machinist verwacht dit helemaal niet.
Maar het rondzwaaien blijft niet onopgemerkt.
Het beoogde effect wordt bereikt.
Want de boemeltrein komt, hortend en stotend, tot stilstand.
De machinist stapt verwonderd uit. Maar het verhaal wordt hem snel duidelijk.
De stationschef zoekt mee, met behulp van de rode lamp.
Want de trein is niet verlicht.
Gijs loopt meteen naar de plaats waar hij heeft gezeten.
Hij voelt met zijn hand boven in het bagagenet.
Hier zouden ze moeten liggen, als het goed is.
En daar liggen ze ook. Zo voor het grijpen.
Onbegrijpelijk dat ze niet zijn meegenomen!
Gijs telt de overhemden. Het zijn er nog steeds zes.
Gelukkig! Alle overhemden zijn er nog.
Ook de drie die hij mee zou brengen voor de man van Corrie.
Als Gijs even later thuiskomt , roept hij in de deuropening:
Ze zijn terecht hoor. Alle zes.
Ik ben stomverbaasd. Ik kijk in de zak. Ja, het klopt.
Hoe bestaat het! Wat aardig van die stationschef , zeg ik.
Ik zei het je toch, zegt Gijs.
Tja, daar valt niets tegen in te brengen.
In de voorkamer is het vanochtend een drukte van belang. De tussendeur naar de voorkamer staat wagenwijd open.
Iedereen loopt door elkaar, en is iets aan het doen.
Tussen al het geloop door , kijk ik even vanuit de deuropening
hoe de kamer er uit gaat zien.
Mijn broers leggen lange planken op schragen die zijn neergezet.
O, nu zie ik het al, het wordt een hele lange tafel.
Moeder staat met een rol papier te wachten tot zij kan beginnen.
Even later rolt zij het papier uit over de tafel. Nu lijkt het net een wit tafellaken.
Mijn broers lopen heen en weer van de ene kamer naar de andere.
Ga eens uit de weg zeggen ze. Ga maar na de achterkamer, je staat in de weg.
Ik neem de benen naar de achterkamer.
Maar daar is het een ongezellige boel. Er is daar niks te zien. En er is niemand.
Ze zijn allemaal in de voorkamer bezig.
Het is vandaag een feestdag. Tenminste volgens Corrie. Morgen is het feest, zei ze gisteren, want morgen ga ik trouwen!
Morgenavond woon ik in ons eigen huis. Samen met Nico. Slaap je dan ook in dat huis?
Ja, ik ga daar voor altijd wonen zei ze.
Ik vind het helemaal geen feestdag.
Het is helemaal niet leuk dat Corrie ergens anders gaat wonen. Corrie is mijn grote zus. Zij is 19 jaar ouder dan ik. Zij is ook een beetje mijn moeder en nu gaat zij weg.
Ik heb haar trouwens ook nog helemaal niet gezien vandaag.
Waar zou ze zijn?
Ik loop weer naar de voorkamer.
Ik tik tegen moeders arm. Waar is Corrie?
Die is boven. Ze is zich aan het aankleden.
Maar komt ze dan niet op het feest? Ja natuurlijk, zij gaat toch vandaag trouwen? zegt moeder.
Wat is dat toch trouwen ? Dan woon je voortaan bij je man of je vrouw zei Corrie.
Er staan nu allemaal schaaltjes met snoep op tafel. Dat zijn bruidssuikers zegt moeder.
Bruidssuikers? Ja dat noem je zo zegt moeder.
Proef er maar één. Ik pak er één van het schaaltje.
Ik proef. Het smaakt net zoals een schepje suiker, vind ik.
Als het middag is ziet de kamer er heel mooi uit.
Moeder is alleen nog maar in de kamer, samen met mij. Ze frunnikt nog even aan de gordijnen.
En ze strijkt ook nog even het papier op tafel glad.
Kom maar mee, het is nu helemaal klaar.
De gasten mogen komen. Ze trekt de kamerdeur achter mij dicht.
Even later hoor ik de keukendeur open gaan.
Ik hoor een bekende stem. Het is Nico! j loopt naar moeder en geeft haar een hand.
Ik kijk naar Nico. Hij ziet er vandaag heel anders uit. Hij lijkt wel een dominee.
Een zwart pak heeft hij aan.
Alles is anders vandaag!
Ik heb zelf ook een mooie jurk aan Dat hoort zeker allemaal bij trouwen!
Corrie komt er zo aan hoor zegt moeder tegen Nico.
En meteen stapt Corrie al binnen.
Nico loopt naar haar toe. Hij heeft bloemen in zijn handen.
Die geeft hij aan Corrie. En hij geeft Corrie een zoen!
De zoen duurt best lang.
Ze kijken elkaar heel lief aan. Ze vinden elkaar zeker erg leuk.
Wat ben je mooi! zegt Nico tegen Corrie.
Corrie lacht en kijkt heel blij.
Ik kijk naar haar mooie jurk. Hij is zwart met kraaltjes.
Ze heeft ook een hoedje op en daar hangt achter gaas aan. Zeker voor als zij straks naar de kerk gaan.
Maar waarom heeft zij die nu dan al op?
Alles is vreemd vandaag!
Als we hebben gegeten komen er een heleboel mensen.
De voorkamer is nog steeds gesloten.
Dat komt zeker nog.
En dat is zo.
Na de kerkdienst lopen Corrie en Nico gelijk naar de voorkamer.
Ze gaan in het midden zitten.
Wat een stoelen staan er klaar.
En Corrie blijft gewoon zitten. Ze doet vandaag helemaal niets dan zitten.
Ze wenkt naar mij en roept: kom maar even naast mij zitten.
Mijn stoel schuif ik strak tegen haar stoel aan. Zo zit ik heel
dicht bij haar.
Ik strijk over de kraaltjes van haar jurk. Mooi he, zegt Corrie
Ze lacht en kijkt blij in het rond.
Alle stoelen zijn nu bijna bezet.
Weet je wat? Ga maar naast Clazien zitten, daar is nog een
mooi plaatsje voor je zegt Corrie.
Het is feest vandaag en ik ben niet blij.
Vanavond is Corrie weg. En blijft zij dan mijn zus?
Dan is zij nog groter, en mag ik vast geen Corrie meer zeggen.
Maar wat moet ik dan gaan zeggen?
Ik blijf er over nadenken! Ik kom er niet uit.
Het is al donker als we klaar zijn met eten.
Maar dan is het feest ook voorbij.
Nico en Corrie praten zachtjes tegen elkaar.
Dan staan ze op en gaan ze iedereen een hand geven.
Ze bedanken iedereen die is gekomen is voor hun trouwen.
Ik krijg ook een hand en een zoen.
Eerst van Nico en dan van Corrie. Ik vraag zachtjes aan Corrie: moet ik nu voortaan tante zeggen? Corrie kijkt mij aan, lacht , en zegt: nee hoor, ik blijf gewoon Corrie. "O, gelukkig maar!" Kom maar gauw een keertje met moeder bij ons kijken" zegt ze. "En je mag ook fijn komen logeren.
Ze zwaaien nog even en lopen dan weg.
Ik mag dus gewoon Corrie blijven zeggen. Ze blijft gewoon mijn grote zus! Maar ze woont nu niet meer bij ons. En dat is helemaal niet leuk!
Tassen, tassen en nog eens tassen.
Te kust en te keur.
Het winkeltje op de nauwe dorpsstraat staat een beetje weggedrukt
tussen de andere grote winkels. Als je voorbij de etalage loopt, word je echter met je neus op de
feiten gedrukt: hier worden tassen verkocht! De etalage hangt vol met tassen. De toonbank staat vol. En als je door het raam naar binnen kijkt zie je niet anders.
Op hoge planken liggen legio tassen te wachten op een eigenares.
Sommigen liggen er misschien al wel 15 of 20 jaar. Rode, zwarte, bruine, en witte tassen in alle maten en modellen.
Ze liggen schots en scheef, buitelend over elkaar heen, opgestapeld tot
aan het plafond.
Een bont, vrolijk stilleven.
Ik zoek een cadeautje voor mijn moeders verjaardag.
Ze wil wel graag een nieuwe tas, zei ze.
En daar zie ik wel brood in.
Tenslotte hebben we niet voor niets het winkeltje van Sara de Tas
op de dorpsstraat. Haar winkeltje is een begrip waar je niet omheen kunt.
En, Sara de Tas is altijd blij als je komt.
Samen met mijn oudere zus Greta ga ik op stap.
Op naar Saras winkeltje.
Het winkelbelletje vind ik altijd venijnig klinken: schel en indringend. Sara is een beetje doof!
Ze loopt ook een beetje krom.
De jaartjes gaan blijkbaar tellen.
Maar ze is best wel aardig. Zij woont hier al zo lang ik mij kan heugen.
Alleen met haar tassen.
Ik hoor geslof. Het zal Sara zijn die er aan komt.
De tussendeur naar de winkel gaat open.
Gelukkig. Het is Sara zelf. Haar haren, grijs gemêleerd, hangen in krulletjes voor haar gezicht. Ze sloft naar ons toe. Haar pantoffels lijken een beetje te groot. En haar kousen fladderen om haar benen.
Met haar hoofd een beetje schuin naar ons gewend, vraagt zij: wat mag het zijn vandaag?
Ik zoek een tasje voor mijn moeder zeg ik.
O, maar daar kan ik je wel aan helpen hoor.
Het moet zeker een zwarte zijn?
Ja, het is voor de zondag zeg ik.
We zullen eens even kijken zegt Sara. Ze loopt naar een plank en legt de bovenste tassen van de ene op
de andere stapel. Tenslotte trekt ze één tas onder de stapel vandaan.
Maar zegt dan: nee dit is hem toch niet.
Haar hoofd is gefronst en ze mompelt : waar heb ik die tas neergelegd?
O ja, ik weet het al weer roept ze.
Op die bovenste plank ligt nog een tas, die je moeder zeker
mooi zal vinden.
Ik vraag mij verwonderd af hoe zij dat onthoudt.
Want er is geen plekje waar geen tas ligt. Het is een wonder dat je binnen kunt komen.
Ze pakt een houten ladder uit een hoekje.
Haar hoofd wordt rood van inspanning.
Ze sleept de ladder naar een plank. Dan begint de beklimming. Ik houd mijn hart vast. Kijk steels even naar mijn zus.
Die kijkt ook bang.
Sara moet naar de hoogste plank voor het beoogde tasje.
Ze is een tengere vrouw. Toch veert de ladder onheilspellend bij
iedere trede die zij hoger klimt.
Het liefst zou ik vragen: zal ik het pakken? Maar dat hoef ik niet voor te stellen. Want de vorige keer werd ze
een beetje boos toen ik dat vroeg.
Maar daar staat ze dan toch. Op de bovenste trede van de ladder.
Met haar kin op de tassen, graait ze met één hand door de stapel tassen.
Met haar andere hand houdt ze zich vast aan de plank.
We houden onze adem in. En ons hart vast!
Ze roept : ik heb hem gevonden hoor!
Ze laat de bedoelde tas zien.
Vang maar op roept ze, en laat de tas vallen.
Greta vangt hem nog net.
Hoe vinden jullie deze? Ze kijkt ons aan.
Ik vind hem maar zozo.
Mijn zusje fluistert : neem hem maar joh!
Zij vindt de hele operatie natuurlijk net zo eng als ik.
Ik kijk vlug even naar de prijs. Zoveel geld heb ik niet eens. Ik heb ook nog geld bij me fluistert Greta.
Sara heeft nog een tas uit de voorraad geplukt. Ze draait zich op de ladder naar ons toe om de tas te laten zien.
Nee, deze is goed roep ik.
En Sara begint aan de afdaling. Achterste voren, voetje voor voetje.
Bij iedere plank die zij passeert ordent ze met één hand, snel de voorraad.
Dit buitenkansje doet zich zomaar onverwacht voor.
Maar het resultaat is nihil.
Bij de één na laatste treden praat zij alweer honderd uit.
Mijn zusje en ik, halen opgelucht adem als zij beneden is.
Ze laat mij de tas nog eens goed zien.
Deze zal je moeder vast heel mooi vinden, zegt ze.
Kijk eens hoeveel vakken hij heeft. Daar kunnen een hoop rollen
pepermunt in. Ze lacht, en alle rimpels op haar gezicht lachen mee.
Ik zal hem eens extra mooi voor je inpakken.
Nu ik hem op de toonbank zie liggen, vind ik hem toch ook wel mooi.
Sara de Tas tovert een stofdoek onder de toonbank vandaan.
De tas krijgt een extra goede beurt.
Met haar kromme, stijve vingers stoft ze de tas.
Ze blaast hem zelfs van binnen nog schoon.
De service is compleet! Zij pakt het mooiste velletje papier dat ze heeft.
Ik zie hoe haar stramme vingers er een kleurig, feestelijk pakje van maken.
Ze reikt het mij aan: Je moeder zal er vast blij mee zijn.
Dat weet ik heel zeker, zeg ik. Mijn hand gaat over het mooie papier.
Ik zoek in mijn portemonaie naar de laatste cent. Ik kom echter fl. 0, 50 tekort.
Sara telt mijn geld en zegt: zo is het genoeg hoor.
Ga je moeder maar blij maken.
Ik lach blij naar Sara en zeg: dank u wel voor het mooie inpakken.
Even later fietsen er twee blije meisjes over de dorpsstraat naar huis!
Poezen horen bij mijn leven.
Het innig vergenoegde spinnen van een poes klinkt
als muziek in mijn oren.
Wij hebben met tussenpozen eigenlijk altijd poezen gehad..
We hebben 2 keer een Mickey gehad.
De eerste Mickey was een doerak maar bijzonder trouw
en razend intelligent. Als we op vakantie gingen namen we haar mee.
En waar we ook naar toe gingen we lieten haar los buiten lopen en zij
bleef altijd rondom het logeeradres hangen.
Soms klom zij s nachts dan buiten op het raamkozijn waar wij sliepen. En liet ons dan op de ze manier weten dat ze heus wel wist waar wij sliepen.
Het was een echte buitenpoes en ze volgde helemaal haar natuurlijk ritme.
Als Gijs s morgens naar de trein liep wandelde ze achter hem aan.
Ze wist precies tot hoe ver ze mee kon lopen.
Ze stopte waar Gijs een drukke weg moest oversteken en begreep: dit wordt te gevaarlijk! Gijs draaide haar dan om en zei: verder kan je niet hoor!
Ga nu maar weer naar huis
En daar ging ze dan mee akkoord. Ze kwam deftig terug wandelen. En zo ving zij meteen 2 vliegen in één klap, want haar ochtendwandeling had zij ook vast gehad.
Als ik ergens op bezoek was sprong zij soms ineens op het raamkozijn.
Hoe zij het wist dat ik daar was, is mij nog altijd een raadsel.
Wat voor zintuig was het, dat haar in beweging bracht mij te komen halen?
Ze was heel intelligent in het oplossen van problemen. Het gebeurde een keer dat wij weg waren gegaan zonder
kattenbak klaar te zetten.
Het werd blijkbaar hoge nood: Mickey moest plassen. Maar waar als er geen kattenbak staat.
Geen nood. Ze creëerde gewoon zelf een kattenbak.
In de badkamer stond een groot bad. En wat deed ze?
Keurig op het putje waar het water wegloopt haar plasje loslaten. Maar daar bleef het niet bij, want ze moest ook nog
haar grote boodschap kwijt.
Dat kon er nog gewoon achteraan, op hetzelfde waterputje.
Thuis gekomen wisten we niet wat ze zagen.
Hoe braaf en zindelijk en lief! Door kattenogen gezien, dat wel. Zij loste onze fout vernuftig op, dat moet gezegd. Aan ons de opdracht het bad goed te reinigen en het water
te laten stromen. En dat deden we dan ook.
En Mickey verdiende echt een dikke pluim!
Ze werd hoog bejaard. Bijna 20 jaar. Tot ons verdriet moesten we haar toen laten inslapen.
Ze kreeg een prachtig plekje in onze tuin, dicht bij huis.
Andere grootouders heb ik niet gekend, alleen deze oma.
Zij waren al overleden toen ik werd geboren.
Ik was één van haar 40 kleinkinderen.
Toch zag ze je, ondanks de vele kleinkinderen.
Ze hield van je, dat wist je zeker.
Oma (opoe) woont in bij een getrouwde zoon. Samen met een vrijgezelle oom.
Haar man, mijn opa, is maar negenenveertig jaar geworden.
Evenals mijn eigen vader.
Mijn oom en tante, bij wie ze inwonen, hebben zelf ook drie kinderen.
Het huis is heel klein voor die zeven mensen.
Hoe deden ze dat vroeger toch allemaal?
Het is maandagochtend. Ik sta voor de deur van oma.
Sinds kort werk ik vijf ochtenden in de week bij haar .
Zo kind, ben je daar? De deur gaat wagenwijd open.
Kom er maar gauw in. Wat een wind hè? Kon je er wel tegenin komen?
O, met gemak hoor, zeg ik hijgend.
Ik loop achter haar aan de gang door.
In haar nek dansen krulletjes boven haar opgestoken haar, grijze krulletjes.
Altijd weer kijk ik ernaar.
Even later zit ik aan tafel met een kopje thee voor me.
Hoe gezellig het ook is, ik moet ook voortmaken.
Om 12 uur ga ik al weer naar huis. Oma heeft elke dag
ook nog wel een boodschapje te halen.
Zal ik eerst maar naar boven gaan? stel ik voor.
Ga je gang maar kind, je weet het zelf allemaal wel, zegt ze.
In de gang loop ik mijn nichtje tegen het lijf. Zij is net als ik 16 jaar.
Een volle tas met boeken hangt aan haar hand. Ze zit op de MULO.
Op de MULO! Dat zou ik ook zo graag willen.
Ik vind het eigenlijk niet leuk dat ik haar tegenkom met die tas.
Daag, roept ze tegen iedereen die in haar buurt is. En weg is ze.
Het is helemaal niet erg om bij Oma te werken.
Alleen die kapokken bedden opmaken. Dat is een hele heisa.
Daar zie ik elke dag tegenop.
Vijf dagen in de week liggen ze afgehaald op mij te wachten.
Ze moeten eerst worden omgekeerd. Maar dan ben ik er nog niet.
Het kapok moet ook ieder dag worden losgeschud.
Ik loop de trap op naar de twee bedden die op mij wachten!
Aan mij de taak ze keurig opgemaakt achter te laten.
Het stof dat vrijkomt tijdens het schudden, kriebelt in mijn neus.
Ik krijg weer een enorme niesbui. Mijn ogen tranen ervan!
Maar ook vandaag komt er weer een einde aan deze misère.
Blij loop ik naar beneden. Oma zit vast al te wachten met de koffie.
De koffie staat inderdaad al klaar. Ja , ik hoorde je al aankomen op de trap.
Zo blij als een kleuter kijk ik naar het frou-froutje op mijn schoteltje.
Die froufroutjes van mijn oma! Zo lekker als toen heb ik ze
nooit meer gevonden. Ieder probeersel is een klap in mijn gezicht.
Drink het maar lekker warm op, kind.
Ik geniet van de koffie. Van het samen zijn met oma.
Zoals ze daar zit, vol verwachting of de koffie mij smaakt.
Ze kletst honderduit. Haar bruine ogen lachen mij toe.
Het kopje dat ze vasthoudt, hangt steeds schever in haar hand.
Straks ligt het op de grond. Uw kopje hangt schuin, oma, zeg ik.
Voor even houdt ze het recht. Een seconde later hangt het weer scheef.
Iedere dag komt er zo koffie op het zeil terecht.
Na de koffie poets ik het zeil meteen schoon.
Maar na een heel weekeind morsen kan ik poetsen tot sint-juttemis.
Ik krijg het dan niet meer schoon. Alleen een druppeltje Vim doet wonderen.
Maar dat is ten strengste verboden. Het zeil wordt er kaal van, zegt oma.
Een dilemma voor me. Ik moet kiezen tussen vies zeil of stiekem Vim gebruiken.
Mijn wens voor schoon zeil wint het nog al eens van haar gebod.
Tja, zoiets blijft toch hangen blijkbaar!
Overigens: het zeil is mooi gebleven, ondanks de Vim!
Om half twaalf ga ik , als afsluiting, om de boodschappen.
Om de paar dagen haal ik froufroutjes.
Ik ben niet de enige die bij haar langskomt en froufroutjes eet.
Iedereen is altijd welkom. En oma is altijd thuis en zit in haar stoel.
Een eigen autootje waarmee ze op stap kon, bestond nog niet eens
in haar dromen.
En of zij kon fietsen? Ik betwijfel het.
Ik genoot van haar vrolijkheid. Van haar pretogen als zij mij aankeek.
En soms speelde zij een gezelschapsspelletje met me.
Zij hield van domino, ganzenbord en mens erger je niet.
Ik leerde van haar hoe gezellig het is om met elkaar een spelletje te spelen.
En ik ben het altijd blijven doen!
Eerst met de kinderen en nu met de kleinkinderen
Gelukkig zijn er familieleden die er zich voor lenen. Het zelf even graag doen.
En zo reizen dingen de tijd door!
We schrijven negentien twee en zestig. Nog altijd woningnood! Eigenlijk is er na de oorlog altijd woningnood gebleven. Vooral in de steden is dit nog het geval.
Maar hoe een huis vinden als je wilt gaan trouwen? Ja want dat wilden Gijs en ik.
Pretenties hadden wij niet. Verwachtingen dat het snel zou lukken, evenmin.
Maar dan .Via, via hoorden wij dat er woonruimte vrij kwam in de stad waar Gijs woonde en werkte.
Een piepklein huisje. Dat wil zeggen een zolderkamer, omgebouwd tot
woonruimte.
De hele oppervlakte was 21 meter. En hoe knap! Daar was een huiskamertje, een slaapkamertje en een keukentje in gefabriceerd.
Gezellig, heel gezellig, dat wel, maar o zo klein. De wanden waren rond gemaakt naar het plasfond en gestuukt. Gesausd in een lichte pastelgroene kleur.
Wij moesten er wel fl. 500 sleutelgeld voor betalen en fl. 55 huur per maand.
Wat een behoorlijke aanslag was op Gijs zijn salaris. Maar wat wil je?
Tja, wat wil je dan nog meer als je dan toch een huis hebt?
Een baby! Dat wilden wij althans.
We waren dan ook de koning te rijk toen die zich na verloop van tijd meldde. Er was geen mooie babykamer voorhanden, dat niet.
Maar er was een andere manier de baby welkom te heten.
Als snel zat ik, nijver in mijn hoge huisje, dromend en fantaserend, omslagdoeken
en onderleggers om te haken. Lakentjes en slopen te naaien op het handmachientje
En zo lag er ruim op tijd een babyuitzet klaar. Geheel en al zelf gemaakt!
De zolderkamer was 68 treden hoog. Normaal al een hele klim.
Raar, maar het leek alsof de trap iedere week hoger werd.
Mijn bloeddruk steeg evenredig mee.
De laatste maanden woonden we tijdelijk bij familie omdat de bloeddruk te hoog werd. Ik moest de trappen laten voor wat ze waren.
Na wat strubbelingen lag er na negen maanden dan toch een lieve baby in de wieg. Een meisje.
En, alsof de baby zich aanpaste aan de woonruimte, heel klein!
Met de baby erbij werd het ons pas echt goed duidelijk hoe klein de ruimte eigenlijk was.
De wieg stond tegen het ledikant aan en je moest je maar een beetje door de beschikbare ruimte wurmen om je te verplaatsen.
Maar dat deerden ons niet, we waren gelukkig!
Achteraf moet je niet denken aan het uitbreken van brand.
Hoewel het dak dichtbij was voor een vluchtroute.
Soms gingen wij met zijn drieën een weekeindje naar onze ouders.
Vóórdat wij de deur sloten, draaide ik, als kersverse moeder, de babywas weg.
Het leek ons een goede oplossing om de luiers boven in het trapgat te hangen. Kon die mooi drogen. Dachten wij.
Vóór wij s zaterdagsmiddag vertrokken hing ik trots, als een kersverse moeder, een hagelwitte luierwas in het trapgat.
Papieren luiers wenkten in de verte aan de horizon. In Amerika waren net de eerste op de markt.
Onze generatie kookte de luiers en als het enigszins kon wapperden ze droog in de zon!
De maandag er op kwamen we weer terug.
De mevrouw die beneden ons woond e hoorde ons op de trap en kwam op ons af. Heel verontwaardigd wees zij naar het trapgat en vertelde mij, op niet misverstane wijze dat het geen werk was dat ik die lappen daar ophing, en wegging.
Verbouwereerd hoorde ik het aan. Zij verhuurde zelf de andere helft van de vliering aan inwoning. En kwam daar zelf zelden tot nooit.
Last kon zij er niet van hebben.
Natuurlijk hadden we het beter kunnen regelen door eerst te overleggen.
Ach, we waren jong er viel nog van alles te leren.
Maar helaas, dat verandert niet als je ouder wordt!
Maar mijn kraakheldere luiers, denigrerend lappen noemen raakte kant nog wal!
Ik was zeer ontstemd!
Het bracht ons aan het denken. En, het bracht ons tot een besluit.
Het werd toch al meer en meer behelpen om zo hoog te wonen.
De kinderwagen stond gestald bij een fietsenstalling en wat een gedoe als je wilde wandelen. Het was een georganiseer van je welste.
Die avond zochten wij in de krant naar een koophuis. De enige mogelijkheid om
op termijn iets te vinden, was kopen.
We hadden alles nog eens goed berekend. Er waren nog wat spaarcentjes over, dat kwam nu meer dan goed van pas.
We speurden de krant af naar een flatje. Een flatje konden we misschien betalen.
We zochten naar het goedkoopste wat we konden vinden.
En ja, daar stond iets wat geschikt leek.
In een klein dorpje, niet zo ver weg, stond een vierkamerflat te koop.
Kosten : fl. 28.000.
Niet duur en niet te ver van Gijs zijn werk.
Zo op het eerste gezicht leek het wel wat.
De verkopende makelaar werd gebeld. Het bleek een melkboer te zijn, die in zijn vrije tijd ook wel eens een huis verkocht.
Het was een heel geschikte man. Hij wilde ons wel komen halen en met ons naar het huis rijden.
Het flatgebouw stond tegenover een kerk. Het uitzicht was prima en de omgeving zag er gezellig uit.
En denk je eens in? De baby kreeg een eigen kamertje en wij een slaapkamer, helemaal voor onszelf. Wat een lachende weelde wenkten ons.
Maar we moesten eerst besluiten, en dat viel om den drommel niet mee.
Want wat haalde je allemaal over je heen met een kophuis?
Jezelf levenslang in de schulden steken voor een hypotheek.
Dom, dom, dom!
Wij zetten des ondanks door en gingen onderhandelen. Uiteindelijk kochten we het voor fl. 26.500.
Vreemd om het in guldens te schrijven. Wat went alles toch snel!
Als je het nu bekijkt is de prijs een lachertje.
Maar ook voor toen was het niet duur.
Het is niet bij deze ene keer gebleven, dat we verhuisden.
We zijn nog meer keren verhuisd in al die jaren.
Je zou bijna zeggen, dat vooral ik, de smaak te pakken kreeg.
En dat is ook zo. We werden bijna ervaringsdeskundigen.
Niet het inpakken, huis schoonmaken etc. hadden mijn voorkeur.
Maar een huis inrichten vond ik heerlijk.
Met kleuren werken, zodat zij harmonisch bij elkaar passen. Meubelen schikken, ze weer een leuk plaatsje geven, het werkte bijna verslavend.
En nu vind ik het mooi geweest.
Ik ben nu op papier begonnen door woorden te rangschikken, een plaatsje te geven.
Woorden kleur geven, herschikken, er een harmonisch verhaal van maken, het blijkt even leuk te zijn als huizen inrichten.
De ene keer lukt het beter dan de andere keer. Precies zoals het met alles gaat.
Meer is er niet. That is all!
Zelfs lientje de poes was blij dat
ik er weer was!
En dat wil wat zeggen want lientje
is altijd boos op mij
als ik langer dan een dag ben weggeweest.
Zij verwaardigt mij dan met geen blik
meer als ik binnenstap.
En als ik mij installeer voor een
heerlijk kopje koffie
gaat zij goed zichtbaar, demonstratief met
haar rug naar mij toe zitten.
En lieve broodjes bakken is er niet
bij. Zij houdt voet bij stuk.
Ik moet het mij maar eens goed
realiseren waar ik mee bezig ben.
Niet dat gemakkelijk wegwuiven!
Nee, zij is zeer ontstemd over mijn
gedrag, dat moge duidelijk zijn.
Gelukkig draait zij na een nachtje
slapen weer bij.
Wat dat betreft: net een mens!
Echter, hoe anders was het nu.
Meteen een luid gespin toen ik haar
oppakte.
En zo dicht mogelijk bij mij willen
zijn, mij steeds maar aankijkend.
Het klinkt misschien gek maar het
voelde nu meer als thuiskomen dan anders!
Vorige week was ik getuige van een mooi
schouwspel. Ik zat in de tram,'s avonds.
Bij een halte stapte een man van
middelbare leeftijd in.
Hij had een heel vriendelijk uitstraling.
Toen hij ging zitten zag ik dat zijn
blik op een al wat oudere dame
viel die
tegenover hem zat, naast een partner.
De dame in kwestie voelde het en
zij keken elkaar even aan.
De man kon zijn ogen de hele
verdere rit niet van die dame afhouden.
Hij wilde niet kijken en probeerde het
met zijn wil, maar zijn ogen moesten
steeds weernaar haar
toe.
De oudere vrouw voelde wat er
gebeurde en keek vriendelijk voor zich uit.
Het was duidelijk dat zij niet goed
raad wist met de situatie.
Ik zag alles gebeuren en vroeg mij
verwonderd af wat er nu eigenlijk
plaats vond tussen die twee mensen.
Zij, een toch veel oudere dame dan hij,
een man van rond de vijftig.
De rit duurde best wel een poosje.
Af en toe ontmoetten hun ogen elkaar
weer en allebei keken zij dan snel
snel een andere kant uit.
Uiteindelijk was de tram bij de halte
waar de man eruit moest.
Hij durfde, aan het einde van de rit,
de oudere vrouw vriendelijk te groeten.
Zij gaf hem haar liefste glimlach, waarop
de man stralend en blij uitstapte.
Het was van zo'n pure eenvoud wat
er gebeurde tussen deze twee mensen dat
het mij raakte.
Twee mensen die elkaar niet kenden en
terloops op een diep niveau even als
voorbijgangers verbonden waren. Alsof
zij elkaar herkenden van lang geleden en
dit even uitwisselden.
Hoe mooi!
Nee dit is geen Sinterklaas verhaal. Maar een verhaal over bevroren ramen en winterkou. Sinterklaas kwam trouwens nooit langs. Allemaal onzin, vond mijn moeder.
Wat zou ik graag dat huis waarin ik als kind woonde nog eens bekijken. Helaas is het afgebroken en staat er nu op dezelfde plaats een modern, niet aansprekend, nieuwbouwhuis. Dat vind ik wellicht zo naar aanleiding van mijn nostalgisch verlangen naar dat oude huis van vroeger. Als ik uit school naar huis liep verlangde ik naar de vertrouwdheid van de groene luiken. En naar Tippie de hond, die daar heerlijk vrij over het erf rond sprong en ons op het brugje dat over de sloot lag, opwachtte.
Toch is het niet alleen omgeven met romantiek dat vroegere huis. Het was ook een bijzonder koud huis. 's Winters stonden, als je 's morgens wakker werd, de ijsbloemen op de ramen. De washandjes hingen bevroren aan de haakjes. En als het erg koud werd zette mijn moeder vrijdags de badteil in de huiskamer voor de wekelijkse badbeurt. Tja, dat waren nog eens tijden.
Soms zou ik nog wel eens die prachtige ijsbloemen op de ramen willen zien. Maar niet op onze ramen want daar hoort ook die ijzige vrieskou bij en daar verlang ik echt niet naar terug.
Als de wind uit de verkeerde hoek kwam ging de rook niet door de schoorsteen naar buiten, maar de helft kwam terug in de kamer. Soms weken wij uit naar de voorkamer en dan maar hopen dat het daar wat beter ging. Maar als ook daar de rook niet werd afgevoerd was mijn moeder ten einde raad. En ik had het koud, heel koud! Er moest iets gebeuren. Dit was geen doen hoorde ik mijn moeder zeggen. Er werd iemand bijgeroepen, een kenner die het wel kon oplossen. En dat leek ook te gaan gebeuren. Een gek op de schoorsteen dat zou zeker helpen. Ik snapte er niets van, een gek? Wat was dat : een gek? Het kon geen mens zijn dat snapte ik nog wel. Hoewel? Hoewel? Wat was een gek op de schoorsteen dan wel? Terwijl die gek een raadsel voor mij bleef liet ik de vraag in de lucht hangen. De gek kwam er. Na veel gestommel met ladders en gerommel op het dak stond hij er. En nu maar afwachten hoe het zou gaan. Van geen kant dus! Die hele gek veranderde niets aan de rookvorming in huis. En het bleef koud! s' Morgens uit bed komen was voor mij een heldendaad. Nooit was mijn bed in de winter zo lekker als toen. Ik talmde en kroop dieper onder de dekens totdat ik er niet meer aan ontkwam.
Een betere oplossing kwam er aan. De gaskachels! Toen die eenmaal op de markt kwamen werden die aangeschaft! En ziedaar voor het eerst werd het heerlijk en gezellig warm in huis. Ze werden geplaatst in de voorkamer en de achterkamer. Geen verkleumde kerst meer. Wat een weelde!
De gek bleef intussen gewoon op de schoorsteen staan. Later keek ik in het woordenboek wat een gek nu eigenlijk voor ding was. Het woordenboek verklaarde: een gek is een beweegbare, met de wind meedraaiende kap, die men op een schoorsteen plaatst om het invallen van de wind te beletten. Gelukkig, het kwartje valt alsnog.
Het lijkt zo vanzelfsprekend, natuurlijk leef ik nu. Maar doe ik dat wel echt? Ik heb nogal eens terugkijkjes naar vroeger. Eckhart Tollen heeft een boek geschreven: leven in het nu. Maar ik ervaar steeds meer dat mijn leven mede gekleurd wordt door mijn herinneringen en vroegere ervaringen. En die, samen met het nu, geven mijn leven de totale kleur.
Soms heb ik zomaar heimwee naar de kleine dingen van vroeger. Naar de snorrende zwarte kolenkachel met deurtjes. In die deurtjes zaten raampjes waarachter rood mica zat. Ik zat op de grond voor de kachel en keek naar de vlammetjes achter de deurtjes. Door het rode mica werden ze fel rood gekleurd. Een dansend vlammenspel waar ik nooit genoeg van kreeg. Nu heb ik centrale verwarming en ik pas de thermostaat aan naar de koude. Nu is mijn kamer egaal verwarmd. Ik heb geen koude rug en hete voeten. Soms boots ik, nostalgisch als ik ben, het vroegere gevoel na en ga bij de radiator zitten alsof het een kolenkachel is. Maar het lijkt er in de verste verte niet op. Vroeger stapte ik op mijn brommertje en tufte door de winterkou naar mijn werk. Als ik dan ijskoud op school aankwam en het schoolgebouw soms ook nog slecht verwarmd was, stond ik bibberend voor de klas. Trouwens met die brommer was ik nogal onfortuinlijk. Ik ben heel wat keren onderuit gegaan en lag dan met brommer en al op het wegdak. En ook grotere ongelukken heb ik gemaakt. Een tweewielig, gemotoriseerd voertuig, bleek een brug te ver voor mij te zijn! Wat een weelde dat mijn autootje nu 4 wielen heeft. Ik denk nog verder terug. Hoe vroeger koningen en keizers reisden in een rijtuig. Hoe hun voeten werden warm gehouden met kolenstoofjes.
Leven in het nu. Heerlijk toch om te zwerven over internet? Mijn telefoongesprekken zijn geminiseerd. In plaats daarvan vliegen de mails nu heen en weer. Of ik dit fijn vind? Vaak wel want nu ik heb de touwtjes min of meer zelf in handen. Maar soms ook mis ik de gezelligheid van even een praatje door de telefoon. Ik heb er wel meer beschikbare tijd door gekregen en op school leerde ik dat tijd geld is. Het geld tot nu nog nergens gevonden, maar wie weet!
Rijst meteen de vraag: verlang ik echt naar vroeger? Vroeger is voorbij. Het verleden is een herinnering geworden. Ik merk dat het op een oudejaarsoverdenking gaat lijken. Zo ver is het gelukkig nog niet. De tijd gaat toch al snel genoeg! Daarom probeer ik wat rustiger te leven door mijn afspraken wat meer te spreiden. Op die manier probeer ik de tijd wat vast te houden zodat ik mij meer bewust ben van de dingen die ik doe. En dat bevalt mij eigenlijk prima! Maar desondanks is het nog steeds zo, dat een week als een zucht is, die ongewild snel verdwijnt in de tijd! Het valt mij op dat, als ik mijn oor te luister leg dit bijna iedereen hoor zeggen. Ik vraag mij af: hoe komt dit? Wie het weet mag het zeggen!
Wij hadden vroeger een huisnaaister. Onze huisnaaister, mocht boven in de zolderkamer haar werk doen.
Zij was een ongetrouwde vrouw met treurige ogen, alsof ze ieder moment zou gaan huilen. Haar naam was Trui. Die naam, gecombineerd met hoe zij keek, riep bij mij een naar gevoel op. Ze zat daar maar op dat kamertje met een hele berg verstelwerk voor haar neus, want iets weggooien gebeurde pas als het niet meer gemaakt of vermaakt kon worden. Soms vermaakte zij een jurk, van een oudere zus, passend voor mij. Ik werd dan geroepen dat ik boven moest komen om te passen. Aan dat passen had ik een hekel. En waarom? Het lag niet aan de naaister want die was best wel aardig. Wilde ik misschien liever een nieuwe jurk? Zou zo maar kunnen.
Jufrouw Trui kwam zon beetje om de 4 weken, geloof ik. Niemand verdiende veel, dus ook zij niet. s Avonds ging zij naar huis met een habbekrats. Maar let wel, met gratis de kost, zoals dat heette. Dat wel. Ja, dat waren nog eens tijden. Ieder wist haar/of zijn plaats. En alles was duidelijk! Bovendien was het een hele eer om ergens gevraagd te worden als huisnaaister.
Het slaapkamertje telde één raampje. Als je ging staan kon je de overkant van de straat zien! Hoe was het voor juffrouw Trui om de hele dag alleen in dat kamertje te zitten met een berg verstelwerk voor haar neus? En, zou haar arm s avonds niet doodmoe geweest zijn van het draaien aan het wiel van de naaimachine? Dat wiel draaide vliegensvlug rond, alsof zij achterna gezeten werd. In ieder geval vond ik het eenzaam, alleen op dat kamertje. Alsof zij daar werd opgesloten! Gek al die gevoelens en herinneringen van vroeger. Wat doet alles met je als je kind bent. Waarom maken sommige, ogenschijnlijke gewone dingen, zoveel indruk? En dat je besef meestal veel later pas. Wat ik vooral ontdekte? Dat ik als kind eigenlijk maar weinig uitsprak. Alles stond nu eenmaal al vast. Alles was zoals het was. Een gegeven! Ik denk, ondanks dat er veel veranderd is en er met kinderen veel meer wordt gepraat dan vroeger, kinderen nog altijd meer voelen dan zij onder woorden kunnen brengen. Later, zullen ook zij weer hun verhalen hebben over hun kinderjaren. En zo blijft er altijd stof om te schrijven. Gelukkig maar.
Om een uur of 5 blies juffrouw Trui de aftocht. Even stil en teruggetrokken als zij gekomen was, ging zij naar huis. De berg verstelwerk was van de tafel verdwenen. En mijn jurk voor de zomer hing al klaar. Het mooie weer kon bijna komen maar eerst de grote schoonmaak nog. In het vroege voorjaar was er extra hulp nodig om de kelder leeg te scheppen. Ik hoor in mijn oren nog altijd het schurende geluid over de cementen vloer. In die kelder kwam iedere winter water te staan, en dat moest er uit, vóór de zomer zijn intrede deed. De kelder kon dan de hele zomer drogen.
Pas als de naaister was geweest, de schoonmaak erop zat, de kelder leeg geschept was, dan mochten zon en zomer pas echt komen! Hiep, hiep hoera!
Zou het toeval zijn dat men mij juist gisteren op mijn driehonderd en vijftigste verjaardag vroeg iets over vroeger te vertellen? Dit jaar staan pleinen, te weten dorpspleinen in de belangstelling. Van college dorpspleinen hoorde ik dat deze vraag hen ook al werd gesteld.
Iedere tijd heeft zijn eigenaardigheden, en wij dorpspleinen voelen ons gevleid door al deze aandacht. Bovendien hebben wij in ons lange leven veel gezien en meegemaakt. De eerste jaren vanaf 1640 waren wonderlijke jaren, waarin ik veel leerde.
De eikenboom
Zie je daar in het midden van mij die grote eik staan? Vóór deze stond daar een andere eik, een machtig grote. Toen ik nog maar enkele maanden oud was werd op diezelfde plaats een onooglijk eikenboompje geplant. Ik voelde mij beledigd dat er zon stokkerig armetierig boompje op mij geplant werd. In het begin hield ik dan ook mijn mond dicht als het ding tot mij sprak. Ik hield dit een jaar vol. Winter, voorjaar, zomer, verstreken. Toen in de herfst het boompje zo kaal als een luis werd lachte ik in mijn vuistje. Meedogenloos nam de wind het laatste blaadje mee. Het irriteerde mij dat het boompje even parmantig als altijd bleef staan. En deed alsof alles heel gewoon was.
Toen in het vroege voorjaar, voer er een trilling door het boompje. Het ritselde en ik hoorde zachte stemmen. Ik luisterde, ik keek en zag dat uit de dunne takjes kleine puntjes kwamen groeien die groter werden. Langzaam rolden ze zich open. Teer groene blaadjes, de randjes nog gekruld. Ze deinden met de takken mee op de wind. Ik vergat alles hield mijn adem in en fluisterde:boompje wat ben je mooi Hij lachte blij, boog sierlijk zijn kruintje en zei:dank u. Vanaf die tijd tutoyeerden we elkaar en sloten vriendschap voor het leven. Wat hadden we het gezellig. Lange gesprekken voerden we met elkaar over alles wat we hoorden, zagen en dachten.
Veel later gebeurde het erge. Het was in het jaar 1790. We waren beiden 150 jaar. Het eikenboompje was een geweldige eik geworden.Een prachtige boom. Een parasol voor mij tegen de felle zon in de hete zomers. De herfststormen loeiden weer over het land en deed de bomen schudden. Boven mij hoorde ik mijn vriend steunen en kraken. Toen hoorde ik hem mompelen: het is gedaan met mij. Ik raak uitgeput. Mijn wortels geven mij geen levenskracht meer, ze zijn te moe. Alstublieft smeekte ik:blijf staan! Blijf dicht bij mij het wordt zo eenzaam zonder jou Mijn vriend keek mij aan en zei:na mij zullen weer nieuwe bomen groeien. Je kent nu toch het wonder?
Ik ben een vrouw van 74 jaar Sinds 1962 getrouwd met Gijs. Wij hebben samen 2 kinderen en evenveel kleinkinderen. De naam Matja is wellicht voorlopig mijn schuilnaam. De titel van mijn blog komt uit een gedichtje dat ik eerder maakte:
Luister wees stil Luister, zonder gehoor naar het eeuwige lied. Het vaart zonder melodie mee op de wind.
In het blog zal het gaan over van alles. Wat houdt mij zoal bezig? Over nu en over vroeger. Ik wil oude herinneringen en verhalen laten herleven. Ik hoop dat mensen mijn blog gaan lezen. Schrijven is mijn passie. ik doe het al jaar en dag. Mijn plan is regelmatig wat te plaatsen. Eén of meerdere malen per week.We zullen zien of het gaat lukken. Voor mijzelf is het een een ontdekkingsreis. Schrijven op SeniorenNet!