Soms, zomaar tussen het praten door, gooi ik een spreekwoord in een gesprek. Dat ben ik van huis uit gewend! Nu is dat helemaal niet zo uniek, want in vroegere jaren gebruikte iedereen spreekwoorden om iets duidelijk te maken. Spreekwoorden waren gewoon in zwang toen!
De jeugd lijkt soms verbaasd als ik een spreekwoord laat vallen. Ze kijken mij glazig aan als ik er een lanceer. De meeste jonge mensen die ik spreek hebben hoger onderwijs gevolgd en op goede scholen gezeten. Hoe kan dit? Maar hebben jullie dan geen spreekwoorden op school geleerd? roep ik wel eens verbaasd! Op zulke momenten schud ik mijn oude hoofd. Ik ben dus echt van een andere generatie! Sommigen van de jongelui zeggen dat ze wel spreekwoorden hebben gehad op school. Dat is dan een gunstige uitzondering. Want over het algemeen blijkt het een gepasseerd station te zijn in het onderwijs. Natuurlijk, ze hebben er wel enkelen geleerd, maar daar houdt het echt mee op. Als ze zo verbaasd kijken vraag ik soms wat denk je dat het betekent? Je ziet hun hersenen dan kraken om het uit te denken.
Ik vind het echt te gek voor woorden. Het leren van spreekwoorden en het gebruik ervan moet terug in ons onderwijs. Onze "schone moedertaal" heeft zoveel eigen spreekwoorden en gezegden . Die moeten bewaard blijven voor het nageslacht. Die mooie oude zinnen mogen niet verloren gaan! Ruim al die Engelse termen maar op, en breng de spreekwoorden weer tot leven! Maar ik weet het: ik ben de stem van een roepende in de woestijn. Kijk daar heb je weer zon betekenisvol spreekwoord. Ontleend aan de Bijbel nog wel!
Ik zit weer in de vierde klas (nu groep zes) van de basisschool. Samen met mijn vriendinnetje zit ik helemaal achteraan in het lokaal, en dat voelt prima. In de bank vóór ons zitten twee jongens. Zij tronen hoog boven mij. De meester kan ons niet zien. En als ik de meester wil zien moet ik om de jongens heen kijken. Het voelt heel vrij, dat achterste bankje. We kunnen kletsen zonder dat de meester ons ziet. Maar we letten wel goed op, want als we worden gesnapt moeten we naar een andere plaats. Dan is het feest voorbij!
De meester deelt blaadjes uit. Hij loopt door de klas en zegt: "we gaan een dictee maken. Het vorige is heel slecht gemaakt. We gaan het vanmiddag overdoen. Het lege vel papier ligt al voor onze neus. De meester gaat zitten en zegt: we gaan beginnen. Luister goed: het wordt, evenals de vorige keer, een dictee van spreekwoorden en gezegden. Schrijf maar op: de appelvalt niet ver van de boom. Ik schrijf op mijn allermooist.
Vanochtend hebben we nog het schoonschrijven geoefend. Dat doen we iedere week een keer. Schoonschrijven is best wel moeilijk. Veel kinderen doen zo hun best dat het puntje van hun tong eruit hangt. Zou ik dat ook doen? Het mooist is het, als de woorden recht onder elkaar komen te staan. In keurige rijtjes. Maar vanochtend lukte dat niet. Het stond allemaal schots en scheef door elkaar.
Maar mijn dictee ga ik heel netjes maken. Ik ga er heel goed mijn best op doen.
Een spreekwoordendictee vind ik leuk. Zo weet ik welke spreekwoorden ik wel ken, en welke niet. De appel valt niet ver van de boom! Dit spreekwoord ken ik al lang. Het lijkt op een ander spreekwoord dat ik ook ken: "zoals de ouden zongen, piepen de jongen." Ik begrijp ook wat het betekent: dat ik op mijn vader of moeder lijk en hen nadoe. Als ik de zin heb opgeschreven kijk ik hem even na. De eerste zin schrijf ik altijd het mooist! Het is geen moeilijke zin. Ik weet goed hoe ik het moet schrijven.
Baat het niet, dan schaadt het niet leest de meester al weer voor. Het eerste stukje van de zin kan ik wel schrijven. Maar hoe schrijf je "schaadt "? Moet het schaad met alleen een "d" zijn? Of moet het schaadt zijn? Ik moet even denken. De meester gaat gewoon verder. Hij leest het volgende spreekwoord al weer voor. Ik moet het nu weten. Ik kies voor schaad. Ik begin vlug aan de volgende zin, want ik moet wel bijblijven!
Schoonschrijven. Spreekwoorden leren. Een uur lang oefenen om keurige cijfers te schrijven, het hoort er allemaal bij. Het cijfer "twee" met dat krulletje rechts aan de onderkant! Hele rijen, keurig onder elkaar, heb ik geoefend. En het is eerlijk waar: ik schrijf nog altijd een keurige twee, met krul en al! Waarmee ik maar zeggen wil: Jong geleerd is oud gedaan! Of, oefening baart kunst! Wat moet ik zonder die schat aan spreekwoorden?
Spreekwoorden verduidelijken; ze accentueren. Ze verkorten een lange uitleg, en houden mijn geest levendig!
Veel spreekwoorden zijn oud en reisden mee door de tijd. Laten we ze in ere houden. In veel spreekwoorden worden oude volkswijsheden verwoord. Spreekwoorden en gezegden horen bij de ontwikkeling van onze cultuur. In de loop van de tijd zijn er zon 20.000 spreekwoorden en gezegden in ons taalgebied geboren. Ieder land, iedere cultuur heeft eigen spreekwoorden!
In het onderwijs zijn veel leerkrachten verbaasd dat, in het nieuwe onderwijs systeem, het aanleren van spreekwoorden en gezegden op de achtergrond raken. Spreekwoorden zouden ouderwets zijn en overbodig. Er blijkt weinig tijd voor de leerkrachten ingeruimd om er aandacht aan te besteden. En dat is jammer! Want zo zullen onze spreekwoorden en gezegden langzaam uit onze taal verdwijnen: onbekend maakt onbemind.
Ik wil een lans breken, en ouders en leerkrachten oproepen: doorspek je gesprekken met spreekwoorden en gezegden! Houdt ze in ere voor ons nageslacht. Laat ze doorleven!
Het is vroeg. Nog vóór het ochtendgloren. Het is nog donker op de grote zolder waar wij slapen. Moeder sluipt zachtjes over de zolder om niemand wakker te maken. Maar ik ben er toch wakker van geworden. Het is vandaag maandag. En dat betekent: wasdag! De laatste spullen die nog mee moeten draaien, worden door moeder bij elkaar geschraapt. Het is iedere week, vaste prik, zo. De witte zakdoeken van gisteren haalt ze uit de broekzakken. En ook andere, nog rondzwervende spullen, gaan op haar arm mee naar beneden. Ik word er bijna altijd wakker van. Maar doe dan gewoon alsof ik slaap!
Ik lig, samen met mijn oudere zus, op de grote zolder achter een dik gordijn. Een geïmproviseerd kamertje. Het gordijn is helemaal tot aan het plafond. In de zomer ben ik wel eens bang dat ik zal stikken achter dat dikke gordijn. We hebben boven één slaapkamer. Daar slaapt Toos. Zij werkt bij ons in de huishouding. Ze komt helemaal uit Friesland en gaat maar heel af en toe naar huis.
Moeder slaapt beneden, in de bedstee. Er zijn beneden drie bedsteden. Twee in de voorkamer. En één in de achterkamer. Alleen de bedstede in de achterkamer is in gebruik. Daar slaapt moeder. De bedsteden in de voorkamer zijn als kast ingericht. In die bedstee van de achterkamer, hebben wij allemaal in ons eerste levensjaar geslapen. Aan het voeteneind van de bedstee, hangt een krib. Een soort houten wiegje voor het jongste kind van het gezin. Op volgorde, hebben wij daar alle elf in gelegen. Zolang wij baby waren lagen wij in het kribje. Als ik nu in de bedstee kijk, lijkt het mij heel benauwd. Er zijn openslaande deurtjes voor de bedstee, dat wel. Die deurtjes staan natuurlijk s nachts open. Maar toch . Moeder heeft in de zomer s nachts ook nog het schuifraam van de achterkamer naar omhoog. Ik vind het maar eng, want iedereen kan door de opening naar binnen sluipen. Maar onderin de bedstee, achter de schuifdeurtjes, heeft moeder haar gummilat liggen. Voor eventuele insluipers. Maar die heeft ze heeft nooit hoeven gebruiken.
Het verzamelen is klaar en moeder gaat de trap af, naar beneden. De trap komt, met een deur in de achterkamer uit. Ik wil best nog even slapen, en draai mij op mijn zij. Maar daar komt niet veel van terecht. De broers staan een poosje later ook op. Zij gaan naar hun werk, of naar school. Iedere keer hoor ik weer een ander geluiden. Aan de overkant van de zolder slapen de broers. Het gordijn sluit wel het zicht af. Maar niet de geluiden. Weet je wat, ik ga er ook maar uit. En zo ben ik om zeven uur al beneden.
Toos heeft de ontbijttafel al gedekt. Op maandag blijft moeder altijd in de schuur bij de was. Wat ben jij vroeg zegt Toos. Ik ga aan tafel en eet lekker mijn boterhammetje op. Als ik daarmee klaar ben loop ik naar de schuur. Dat kan binnendoor, want de stenen schuur is aangebouwd aan het huis.
Moeder hangt met haar hoofd boven de waskuip. Haar bril is beslagen. Als ze mij ziet reikt ze haar bril aan: leg jij die eens even voor mij weg zegt zij. Ik kijk in de waskuip. De vin van de wasmachine draait razend snel heen en weer door het hete sop. Het wasgoed wordt wild heen en weer geslingerd door de waskuip. Iedere keer komt er een ander stuk wasgoed naar boven. Moeder pakt de wasknijper en geeft die aan mij. Nu gaat zij de was door de wringer halen. Wil jij het wasgoed opvangen dat uit de wringer komt? vraagt ze. Goed opletten hoor, dat je vingers er niet tussen gaan zegt moeder. Het wasgoed gaat stuk voor stuk door de elektrische wringer. Ik leg alles op een hoge stapel. Straks wordt alles gespoeld.
Ineens staat Koen in de schuur. Hij komt zijn fiets halen. Koen werkt in een slagerij op het dorp. Ik ga opzij om hem door te laten. Nou ik ga hoor! Tot vanavond roept hij. Voorzichtig roept moeder. Dat zegt zij altijd. Tegen iedereen die weg gaat.
Ziezo zegt moeder: nu nog spoelen, en klaar is Kees. Moeder pakt het popje blauwsel dat ligt te wachten.
Het popje blauwsel is een klein buideltje waar een blauwe kleurstof in zit. Het kleurt het water helder blauw. En, misschien wordt de kraakheldere was er nog wel witter van.
Als de was helemaal klaar is, boent moeder de waskuip heel goed schoon. Ja zegt zij: want morgen moet er melk in voor de kaas.
Het is vandaag mooi weer. En dan gaat de was ook nog op de bleek. Ik loop met moeder mee naar de voorkant van het huis. Daar ligt een grasveldje, dat ook wel het bleekje wordt genoemd. Ik help mee en leg de was keurig glad op het gras. Zo heeft moeder mij dat geleerd. Vanmiddag als de was droog is, wordt alles binnen gehaald. En daarna volgt dan nog de enorme strijk.
Het was een heel karwei, dat wassen vroeger. Mijn moeder heeft echter weinig klagen voor die tijd. Want mijn vader koopt, kort voordat hij in 1939 overlijdt, een elektrische wasmachine, met een elektrische wringer. Het wasgoed stuk voor stuk boenen is nu verleden tijd. Het is de eerste wasmachine die Miele hier op de markt brengt.
Deze wasmachine gaat haar taak enorm verlichten. De kinderschaar blijft zich uitbreiden en daarom is deze wasmachine bijzonder welkom. Als mijn vader in 1939 overlijdt is mijn moeder van mij in verwachting. Ik ben het elfde kind. Het pottenschrappertje zei mijn moeder altijd!
Helaas heeft mijn vader dus niet meer de onschatbare waarde van zijn aankoop meegemaakt. Want tijdens de oorlog zet mijn moeder de wasmachine ook voor andere doeleinden in. Weldra slaat de vin van de waskuip weer wild heen en weer. Maar nu door de melk. De geëmailleerde waskuip blijkt uitermate geschikt voor het karnen van boter en kaas. Het stremsel voor de kaas krijgt zij van een kaasboer. De kaas krijgt maar bitter weinig tijd om belegen te raken.
En mijn moeder wordt, vooral in die moeilijke oorlogsjaren, steeds herinnerd aan de zorgzame toewijding van haar man.
We gaan zó aan tafel voor de warme maaltijd. Johan zal ook wel zo thuis komen. Het is gezellig, we zijn allemaal thuis vandaag en dan is het altijd een drukke boel.
Op de feestdagen hebben de maaltijden iets bijzonders, net als op de zondagen. Moeder heeft het dan niet zo druk, ze heeft dan veel minder haast.
Johan is nu ook thuisgekomen. Hij gaat op zondagmorgen altijd bij oma op de koffie. Oma is de moeder van onze vader. Verder hebben we geen opas en omas. Oma heeft nog veel meer kleinkinderen, er komen er altijd nog wel een paar aan.
Nu Johan er is kunnen we aan tafel.
Al snel staan de dampende schalen op tafel. Als moeder gebeden heeft is het zover: we kunnen gaan eten. De broers zitten in een lange rij tegenover mij aan tafel. Ze zijn er vandaag allemaal, en dat zijn er dan zes in getal. Greetje, mijn oudere zus en ik zijn nog de enige meisjes thuis. Ik kijk met grote ogen naar de volle borden van mijn broers. Terwijl ze hun borden vullen praten ze druk met elkaar en vertellen ze hun verhalen. Die worden met veel gebaren aangedikt en onderstreept. Vooral Johan is van de partij. Hij is twee jaar geleden weer thuis gekomen uit Nederlands- Indië. . Hij woont in de week, als vliegenier, in Enschede. Maar in de weekeinden komt hij naar huis. Zodra zijn werkweek erop zit stapt hij op de trein. Hij kan zijn vreugde niet op dat hij weer in de schoot van de familie is. En hij hoopt één ding vurig, dat hij na zeven jaar oorlogsgeweld, nooit meer wordt opgeroepen om dienen in een oorlog. Het hele weekeinde gaat hij nergens heen, blijft hij gezellig bij ons. En hij geniet van alles. Alleen op zondagochtend, als wij naar de kerk gaan, gaat hij koffiedrinken bij oma. Hij gaat niet mee naar de kerk. De zeven jaren oorlogsgeweld hebben hem vervreemd van de kerk.
Wij zijn allemaal blij als Johan vrijdags weer thuis komt. Alle liefde die hij heeft geeft hij aan moeder, en aan ons. Hij is voor moeder een zorgzame, oudste zoon. En voor ons een lieve broer die er voor iedereen is. Ieder weekeind is een feest.
Moeder heeft gisteren het middageten al klaar gemaakt. Het vlees staat gebraden. De aardappelen zijn geschild en de groenten gesneden. Vandaag, op zondag wordt er zo min mogelijk gewerkt omdat de zondag, de dag des Heere is. Er staat in de tien geboden dat de zondag een rustdag is, waarop we niet mogen werken. De zondag is bestemd om God te dienen. Alleen het hoog nodige mag worden gedaan op die dag. Moeder is daar heel streng in.
Het eten smaakt ons heerlijk, zoals altijd. En na het toetje komt het speciale van de zondagse maaltijden. De broers hoeven nooit iets te doen in de huishouding, want daar zijn de meisjes voor. Maar zondags moeten zij er, ja heus, aan geloven. Dan is het de taak van de mannen om de afwas weg te werken. Nu is dat niet zoveel als het lijkt, want alleen het bestek en de koffiekopjes vormen s zondags de afwas. De schalen, borden en pannen worden weggezet tot morgen omdat het vandaag zondag is. Die kunnen wachten. Maar toch .
Welke broer heeft vandaag corvee? Dat gaat uitgezocht worden. Door moeder.
Ik vind het altijd reuze spannend, al staat de uitkomst in veel gevallen vast.
Even wachten jongens zegt moeder. Ze doet haar ogen dicht en zegt: ja, ik heb een getal onder de tien in mijn hoofd jongens. Jullie mogen het zeggen. Dat willen ze wel. Hoewel, het is ook een hachelijke onderneming. Want wie het hetzelfde getal raadt dat moeder in haar hoofd heeft, is de ongelukkige voor vandaag. Die staat straks achter het aanrecht vaat te wassen. Om de beurt roepen ze een getal onder de tien. Zes getallen. Dan is het stil. Want wie o wie heeft het getal van moeder geroepen. Het goede getal genoemd, dat tegelijk zo slecht uitpakt. Eigenlijk staat het al bijna vast. Moeder heeft heel vaak het getal acht in haar hoofd. En Johan heeft een grote voorkeur voor dat getal. En dat heeft hij dan ook vandaag weer braaf geroepen.
Moeder wacht even. Kijkt de kring rond en zegt: Ik had acht in mijn hoofd! Er klinkt een luid gejoel op. En Johan? Zijn gezicht is één grijns. Dacht ik het niet?roept hij. Ja hoor, ik ben vandaag weer de gelukkige. Moeder ziet het allemaal aan en geniet mee! Erg is het niet voor Johan dat hij het heeft geraden want hij krijgt genoeg hulp. Wij, de meisjes hebben vandaag vrijaf, en dat is een welkome afwisseling.
We kijken geanimeerd toe hoe de broers het klaren. En het moet gezegd: ze kunnen het best. De afwas is snel gepiept.
Vandaag is het Pinkstermaandag. Ook vanochtend zijn we eerst allemaal ter kerke gegaan. Het is inmiddels middag geworden. Moeder komt van buiten naar binnen lopen en zegt: we kunnen wel buiten gaan zitten vanmiddag, het is heerlijk weer. Help even een handje mee jongens zodat we straks allemaal een stoel hebben. Er worden stoelen en tafeltjes naar buiten gesleept. Alles wordt in een wijde kring gezet. Als we nog bezig zijn komen de getrouwde zussen er ook al aan. Zij zijn er vanmiddag ook bij. Iedereen is blij elkaar weer te zien. De kleintjes die zijn meegekomen kruipen achter moeders rokken. Zoveel mensen ineens is wel wat veel. Maar het is snel opgelost als ze zien dat het veilig is.
De middag vliegt om. Er wordt veel gekletst en er worden oude verhalen opgehaald. Daar weten vooral de oudsten wel raad mee. De één weet het nog beter dan de ander. Ze vallen elkaar in de rede: nee joh, het was heel anders en dan komt er een ander verhaal. Wie heeft gelijk? Het was voor mijn tijd. Ik moet er naar raden en laat de verhalen dan ook maar voor wat ze zijn. De tijd vliegt om. Het weer blijft zonnig en warm. De kleintjes vermaken zich of slapen.
Als het even stil is zegt Corrie opeens tegen Johan: Johan ik heb van de week gedroomd dat je vliegtuig is neergestort! Clazien schrikt heel erg en zegt: Heb jij dat gedroomd? Dat heb ik ook gedroomd! Heel even maar schrikt Johan, dan lacht hij en zegt: nou het was gelukkig maar een droom. Iedereen gaat weer gewoon verder met praten.
Aan het einde van de middag gaan Corrie en Clazien weer naar huis. Het was een heerlijke Pinkstermaandag voor ons allemaal.
De volgende dag gaat Johan naar Enschede. Hij is blij, het is maar een kort weekje en dan is het al weer weekeind. Moeder en ik zwaaien hem vanaf de zijkant van het huis uit. Johan zwaait terug.
Wanhoop en verbijstering
Ik heb Pinkstervakantie en vrij van school. De week gaat snel. Voor we er erg in hebben is het al weer vrijdagmiddag. En op die vrijdagmiddag deelt de radionieuwsdienst van één uur mee, dat bij vliegbasis Twenthe die ochtend een vliegtuigongeval heeft plaats gevonden. De twee piloten zijn daarbij omgekomen. Zus Corrie hoort het nieuwsbericht en zegt: dat is Johan.
Later in de middag komt een dominee, en kort daarop de legerleiding, moeder en ons het vreselijke nieuws brengen. Johan is vanochtend omgekomen bij een vliegtuigongeluk. Opeens is ons huis gevuld met verbijstering, wanhoop en ongeloof! Moeder wordt overspoeld door verdriet. En wij? Wij zijn totaal ontredderd! Ik kan en wil het niet geloven!
Johan wordt op dinsdag 6 juni 1950 begraven. Hij is 26 jaar oud geworden. Ik ben 11 jaar. Het is een verzengend hete dag. Hij wordt onder buitengewoon veel belangstelling en met hoge militaire eer, evenredig aan zijn rang, begraven. Eerst wil moeder er niets van weten. Maar s zaterdags komen zijn leerlingen moeder smeken om hem met militaire eer te mogen begraven. Het is het laatste wat zij voor hem kunnen doen. Mijn moeder heeft er toen mee ingestemd. Johans leerlingen zijn haar dankbaar dat zij Johan mogen vergezellen op zijn laatste reis.
De dood van Johan is voor het hele gezin een traumatische ervaring. Het heeft bij ieder van ons diepe sporen nagelaten. De ouderen verliezen een wijze, betrokken oudste broer. Hun kameraad. Voor mij, en ik denk ook voor de andere jongeren, is hij de oudste broer, die daarnaast ook de vaderrol vervult. Met zijn dood verliezen wij die beiden.
En moeder? Zij vindt troost en kracht in haar geloof waardoor zij verder kan. Maar met het sterven van Johan is er een stukje in haar mee gestorven.
Moeder komt uit de schuur, door het portaaltje de kamer binnen lopen. Het water is bijna warm zegt ze tegen Clazien. In de schuur staat op het 3-pits petroleumstel een enorme ketel water warm te worden. Die is er vanmiddag al op gezet. Nu is het avond, we hebben al gegeten en de afwas staat in de kast.
Op de tafel in de huiskamer legt moeder stapeltjes kleren neer. Schoon ondergoed. Ze loopt rond de tafel en kijkt de stapeltjes nog even na. Klopt het allemaal? Ja, alles is in orde, mompelt ze. Voor mij ligt ook een stapeltje klaar. Jongens roept moeder ik ga de teil klaar zetten, jullie kunnen er zo in! Arjan jij kunt zo komen hoor roept moeder en dan loopt ze naar de schuur.
Ze haalt een grote zinken teil tevoorschijn en zet hem op de grond. Dan loopt ze naar het petroleumstel. Als het deksel van de ketel af is vliegt hete stoom de lucht in, het water is al heel warm. Arjan komt al aanlopen om moeder te helpen. Samen tillen ze de ketel van het oliestel. Voorzichtig, zegt moeder, het water is kokend brand je niet. De ketel wordt leeggegooid in de teil. De teil is heel groot en nu ongeveer tot het midden gevuld met water. Straks gaan we er om de beurt in. Dit is onze badderavond.
Een erg romantische ambiance is het niet voor de wekelijkse badbeurt.
De fietsen die achter ons staan zien we niet want daar zitten we met onze rug naar toe. Maar toch Het is nu oktober, gelukkig is het nu nog niet zo heel erg koud. Maar straks, als het echt winter wordt is het bibber de bibber koud in de schuur. Bij uitzondering, maar dan moet het wel echt streng vriezen, verhuist de teil naar de kamer. Ik vind het prima als het gaat vriezen en hoop dat het zo streng vriest dat de teil wel naar de kamer moet!
We zijn vandaag met zijn vieren om in bad te gaan. Arjan is vandaag de bofkont, hij is deze keer de oudste van de vier. Hij mag het eerst in de teil. En als je eerste bent is het schone water voor jou. De volgende drie gaan er achteraan, in hetzelfde water. Het moet gezegd, er staat wel keteltje warm water klaar om je met schoon water na te spoelen. Als allerlaatste ben ik dan aan de beurt. Ik kijk met steelse blik even in de teil. Ik vind het geen feestje dat ik erin moet. Al helemaal niet dat ik de vierde ben die in het water moet van de drie voor mij.
En het water is ook niet erg warm meer. Ik vind het niks, ook al giet moeder nog wat water in de teil zodat het water wat warmer wordt. Het blijft een koude boel. Moeder wordt een beetje boos en zegt: Hou nou eens op met je gezeur dat het water te koud is!
Ik ben blij als ik gewassen ben en eruit mag. Moeder giet het keteltje water over mij leeg voor de naspoeleing. Ik adem diep, is dat even heerlijk, het warme water loopt in straaltjes over mijn lijf!
Nu nog rits rits vlug mijn nachtjapon aan, want ik moet zo naar bed, en dan rennen naar de kamer. De anderen zitten ook allemaal schoon en gebadderd in de huiskamer.
Heel wat jaren later wonen Gijs en ik in Rotterdam. Ook al op een vrijdag, oppert Gijs: zullen we vanavond naar het badhuis gaan? Ik kijk hem verbaasd aan: een badhuis? Nog nooit van gehoord. Maar het is natuurlijk wel te proberen. En ik wel het ook wel eens zien. Samen wandelen we, met onze schone kleren in een tas, naar het badhuis. Ik kijk mijn ogen uit. De douches staan naast elkaar in een lange rei. Het geeft me een beetje naar gevoel. Het heeft iets van een concentratiekamp of van een kazerne! Je kunt ook een bad nemen, maar wij nemen de goedkopere douches. Daar worden we ook schoon genoeg van. Voortaan gaan we vaak naar het badhuis. Een douche nemen is toch al weer heel wat anders dan de teil!
Ik denk nu ineens even aan Pompëi in Italié. Daar zijn wij jaren geleden met een rondreis geweest met een rondreis. In die, door Lava overstroomde stad in het jaar 79 na Christus, zagen wij tot onze grote verbazing, de contouren van een groot badhuis liggen. Wellicht stof voor een later verhaal!
We gaan verder in de tijd. Na de Rotterdamse jaren kopen wij een flat.
Als wij het huis bezichtigen zit er, jawel, een ingebouwd lavet in. Ik kijk Gijs verrukt aan: zie je dat? Een doucheruimte met koud en warm stromend water! Het is een 4-kamerflat we krijgen een zee van ruimte. We doen het! Gijs is er ook content mee, dat is duidelijk te zien! Zolang we daar wonen heeft Lauratje zich heerlijk in het lavet vermaakt tijdens haar badbeurt. De vooruitgang dient zich schoorvoetend aan.
Het inpakken en wegwezen gaat voort. Weer later, in 1965? betrekken wij een vrijstaand boerenhuisje. Dit keer gaat de verhuizing vooral van Gijs uit. Wie had dat gedacht? Hij ziet zichzelf al op klompen om het huisje lopen. Wat betreft de douchevoorzieningen is het dom, want we gaan met grote stappen terug in de tijd. In dat optrekje is natuurlijk niets aan sanitaire voorzieningen.Het huisje heeft wel een heel grote bijkeuken. De Daar bevindt zich ook de wc. Echter, niet in de vorm van een watercloset. Nee daar is, naar zelfs voor de begrippen van toen, een pré- historische plee geplaatst. Het afbreken kost overigens nog heel wat hoofdbrekens. Het geheel is verzwaard met beton, doorvlochten met ijzer sterk genoeg om een olifant te dragen. Maar goed, met hakken en breken is het voor elkaar gekomen. Er komt een modern watercloset voor in de plaats. Het baden in een teil duurt nog een paar jaar langer.
Toch is plots ook daar het eind van in zicht. Want we gaan verhuizen naar een nieuwbouwhuis. Het huis staat op tekening.
En nu wordt het een heel ander verhaal. Het gaat goed in Nederland! Links en rechts om ons heen worden huizen om ons gemoderniseerd. Opgeknapt! Er worden douches en badkamers geplaatst.
We kunnen, omdat het huis nog op tekening staat, zelf meedenken en voorstellen indienen. Als we iets willen, dan is het nu. Dit is onze kans en laten we dan meteen maar doorpakken.
We gaan met de aannemer rond de tafel zitten. Al pratend en overleggend
besluiten we in de badkamer een bad te plaatsen en een tweede toilet! Hoe luxe!
We gaan tegels uitzoeken en naar baden kijken. Als alles is geregeld wordt het nu slechts een kwestie van geduld betrachten. We gaan dikwijls kijken naar de bouwvorderingen. Hoe gaat alles eruit zien. Hebben we goede besluiten genomen? Gijs neemt trouw zijn meetlat mee. Alles wordt nauwkeurig nagemeten. De zonligging nog eens nauwkeurig bepaald etc. Ik betracht zoveel mogelijk geduld, wacht en kijk toe. Tja, dat hoort er allemaal bij als je man een cijfermaniak is!
De bouw gaat ons veel te langzaam. Toch zien wij op een dag de eerste contouren van onze prachtig geoutilleerde badkamer. Zouden de maten en alles wel kloppen? vraag ik weifelend aan Gijs. Natuurlijk zegt Gijs , we hebben toch alles nauwlettend berekend. En dat is waar!
Als het huis klaar is wordt het opgeleverd. We zijn meer dan tevreden! Als we door ons tuintje lopen voelen we ons groot grondbezitters! En de badkamer? Die is geheel en al naar wens: in de kleuren wit en lichtblauw uitgevoerd vinden wij hem een lust voor het oog!
Wat een weelde. We krijgen zomaar een prachtige woonplek onder de zon! Met een geheel naar onze eigen wensen ingerichte badkamer. Het is meer dan wij ooit hebben durven dromen! Het bad wordt door het hele gezin intensief gebruikt. De ruimte is wat groter dan de teil!
Het brugje
Vreemd eigenlijk dat het brugje bijna altijd aanwezig is als ik aan vroeger denk. Vreemd, dat het brugje bij ons huis, dat ons erf verbond met de weg, zon grote rol speelt. Ik zie er dan ook altijd Tippie ons hondje op zitten. Altijd maar op de uitkijk, geduldig wachtend of wij al uit school komen. Ik vind het, eerlijk gezegd ook een griezelig brugje, want het heeft geen leuning. En ook helemaal geen afbakening. Als je niet goed oplet, of verkeerd stuurt kun je er zomaar vanaf rijden en in het water terecht komen.
Hoe oud ben ik in het volgende verhaal? Ik denk een jaar of zeven acht. Uit school weer thuis Zo ben je daar zegt moeder als ik binnenstap uit school. Ik ga nog even op de fiets hoor. Vraag maar aan Clazien of zij wat voor je klaarmaakt. Ik moet nog snel even een boodschapje doen. Eer dat moeder echt weg is zijn we wel even verder. Ze loopt nog van alles te regelen.
Het fietssleuteltje
En dan is ze ook nog het fietssleuteltje kwijt. Clazien, heb jij mijn fiets soms gebruikt? Het sleuteltje is weg! Nee, ik ben niet weg geweest. En het sleuteltje? Ik zou het niet weten! Clazien kijkt, terwijl ze dit zegt, rond of ze het sleuteltje ergens ziet. Waar heb ik het sleuteltje dan neergelegd roept moeder: Ik hang het altijd op dezelfde plaats aan het haakje, en weg is het! Maar ik weet wel beter, het fietssleuteltje is best wel eens meer kwijt. Moeder is al een paar keer naar het haakje gelopen om te kijken of het er toch hangt. Maar nee, er hangt nog steeds geen sleuteltje: het blijft zoek. Moeder en Clazien lopen druk heen en weer en zoeken overal. Ik zeg niets en loop naar de rommella. Misschien ligt het wel in de rommella. En kijk, het sleuteltje ligt zo voor het grijpen. Ik pak het en mijn hand gaat zegevierend de lucht in. Moeder ziet het meteen. Wat? roept ze, haal jij het uit de rommella? Ik geef het sleuteltje aan moeder. Dat heb ik maar eventjes mooi gedaan vind ik zelf. Moeder is blij, ze pakt het sleuteltje van mij aan en zegt: goed van je zeg om in de rommella te kijken!
Ik ben zo terug Eindelijk is het dan toch zover, moeder is klaar. Ze haalt de fiets uit de schuur en komt er mee naar buiten.Nou ik ga hoor! roept ze. Clazien let jij goed op alles! En weg fietst ze. Als moeder op het brugje is, passeert ze mijn broer Adriaan. Ze kijkt achterom naar Adriaan, en roept : ik ben zo weer terug hoor! Terwijl ze achterom kijkt, stuurt ze haar fiets naar de rand van het brugje. Het is al te laat! Het kwaad is al geschiedt. Als ze weer voor zich kijkt, gaat het voorwiel van haar fiets zijn eigen gang. Ze is de macht over haar fiets kwijt. En daar gaat moeder. Ze kan haar fiets niet meer houden. Zittend op haar fiets als een ruiter ter paard, glijdt ze het brugje af het water in. Arjan hoort haar roepen: help, help! Als hij achterom kijkt ziet hij nog net dat moeder het brugje afrijdt. Hij hoort de plons in de sloot. Hij gooit zijn fiets neer en rent naar de slootkant. Voor zijn ogen spartelt moeder in het water. Hij blijft stokstijf staan. Moeder slaat wild met haar armen op het water en worstelt zich, door het water heen, een weg naar de kant. De sloot is aan de kant veel minder diep dan in het midden. En eenmaal aan de kant trekt ze zich aan de berm naar omhoog. Daar staat ze! Het is komisch zoals ze daar staat, met haar hoedje nog op, groen van het eendenkroos. Het water dat van haar kleren sijpelt wordt een plasje om haar heen. En dan moet ze lachen. Ze ziet zichzelf staan: een druipende kat in een plasje water. Ze kijkt naar haar kleren en schoenen alles druipt van het water.
Naar binnen
Arjan roept: uw fiets, uw fiets ligt nog in het water.
Ja, ik weet het, maar dat komt later wel zegt moeder. Ze lopen samen naar de achterdeur. Moeders voeten soppen in haar schoenen.
Zo stappen ze de keuken binnen. Clazien en ik zitten samen aan de keukentafel. Wat? roept Clazien. Ja, ik ben van de brug gereden, zo het water in. Ik riep nog naar Arjan:" ik ben zo terug zegt moeder. Clazien pakt gauw een mat om het water op te vangen dat nog steeds uit haar kleren sijpelt. In plaats van een boodschapje doen kan moeder zich gaan wassen en verkleden.
Ongerust Ik vind het griezelig wat er is gebeurd. Voortaan, als mijn moeder s avonds op de fiets weg gaat, sta ik, als het ongeveer tijd is dat zij thuis komt, voor het raam. Ik sluip dan naar de voorkamer en sta op wacht. Ik ben pas gerust als moeder over het brugje is en het erf oprijdt! Vóór zij binnenstapt ben ik al weer terug in de kamer. Zij merkt het niet en de anderen hebben er ook geen erg in.
Voordat de moeder van Gijs het deksel op de braadpan legt,
telt zij nog even de ballen gehakt.
Ja, ze heeft goed geteld. Het zijn er precies dertien.
Als de hoogmis is afgelopen komen ze allemaal weer thuis.
Gijs zijn ouders zijn Rooms Katholiek.
Het hele gezin, alle kinderen, zijn met Pa meegegaan naar de kerk.
De hoogmis begint s morgens om negen uur.
Als je zes jaar bent ga je voor de eerste keer ter communie.
En voor die communie mag je s morgens niet eten.
Ook kinderen van zes jaar eten dan niet.
Dat is een voorschrift van de kerk.
Rond elf uur stappen ze allemaal weer binnen.
Als ze even later rond de tafel zitten, haalt moeder de dampende braadpan.
Na het bidden begint het zondagse feestmaal: brood met jus.
Jus, gemaakt van gehakt!
In de week maakt moeder heel andere jus.
Die jus wordt gemaakt van gesmolten vet.
En de kleur wordt bruin door een paar schepjes Buisman.
Buisman wordt gebruikt bij het koffie zetten.
Een schepje Buisman maakt de koffie bruiner.
Dan heb je minder koffiebonen nodig.
En de koffie is toch mooi bruin.
Maar voor jus blijkt Buisman ook heel handig.
De jus wordt er zonder vlees toch prachtig bruin van!
Wie geen geld heeft moet slim zijn!
De zondagse jus van gehakt, is de echte jus.
Die wordt speciaal voor de zondagochtend gemaakt!
Iedereen laat het zich heerlijk smaken.
De ballen blijven nog onaangeroerd.
Die komen vanmiddag aan de beurt.
De zondagen gaan heel snel.
En voor je het weet is het vier uur. Tijd al weer voor het middagmaal! De tafel is gedekt.
Na het bidden, verdeelt moeder de ballen.
Vader het eerst. Dan zijzelf . Daarna komen alle elf kinderen aan de beurt.
De kinderen wachten verlangend op hun bal. Als er nog drie ballen in de pan liggen kijkt moeder verbaasd rond.
Hoe kan dat nou?
Er zijn nog vier wachtende monden en drie ballen in de pan.
Nog eens tellen! Nee het zijn er echt nog maar drie.
Moeder kijkt alle borden na.
Nee, niemand heeft twee ballen.
Vanochtend lagen er dertien ballen in de pan.
Dat weet ze heel zeker!
Wie heeft er een bal gehakt uit de pan gepikt?
Moeder kijkt de kring rond.
Elf onschuldige ogen, en verbaasde gezichten.
Het waren er vanochtend dertien. Dat weet ik heel zeker.
Ik heb ze nog nageteld, zegt moeder.
Wie heeft er een bal uit de pan gehaald!
Maar het kroost blijft effen voor zich uitkijken.
Het tovert hier toch niet? zegt moeder.
Uiteindelijk snijdt ze de drie ballen in stukjes.
En verdeelt zij drie ballen, over de vier borden van de jongste kinderen.
Terwijl mompelt ze: ik snap niet waar die bal is gebleven. Tenslotte legt zij zich er maar bij neer!
Niemand lijkt het te weten!
Om half acht gaan de ouderen kinderen naar het avondlof.
Daarna is deze zondag ook al bijna weer vergleden in de tijd!
Dinsdags is het strijkdag.
De was is dan droog en gaat gestreken de kast in.
De broeken van de jongste jongens komen als laatste aan de beurt.
Deze broek nog en dan zit het er voor vanmiddag weer op!
Moeder haalt opgelucht adem.
Nog even de voorkant van de broek strijken en klaar is Kees!
Ineens stopt ze. Wat ruikt ze toch? Het lijkt wel vet, of vlees!
De walm ervan komt rechtstreeks in haar neus.
Moeder bekijkt de broek.
Op de zak zit een grote vlek. Een dikke vetvlek!
De wasmachine is de vlek te lijf gegaan, maar moest het onderspit
delven. De vlek is groot en goed zichtbaar gebleven.
Ineens gaat er een lampje bij moeder branden.
Aha, nu komt de aap alsnog uit de mouw: De bal gehakt!
In deze zak heeft de bal gehakt gezeten van zondag.
In de zak van Ton zijn lange broek.
Het raadsel is opgelost!
Diezelfde middag wordt Ton op het matje geroepen.
kom jij maar eens hier zegt moeder, als Ton thuis komt.
Wat heb je zondag uitgespookt?
Jij, hebt die bal gehakt gepikt!
En in je zak gestopt zodat niemand het kon zien.
Ton kijkt naar beneden.
Het klinkt niet best! Moeder is heel boos, hoort hij. En als moeder boos is krijgt hij er van langs. Dat is zeker!
Ga de pollepel maar halen.
Ton sjokt naar de keuken.
De bal was lekker! Maar dit?
Arme Ton!
Hij krijgt er flink van langs .
Ondeugende kinderen verdienen de pollepel!
Dat staat als een paal boven water!
Ik wil die tafel zegt het meisje.
Zij wijst naar één van de vele tafels. Allemaal tafels uit Grootmoeders tijd.
Ik vind het een bijzondere tafel.
Waarom weet ik niet babbelt ze verder.
Maar die tafel wacht op mij.
De verkoper van kringloopwinkel kijkt haar aan.
Hij loopt voor haar uit naar de tafel.
Bedoel je deze? vraagt hij verbaast. Bijna ontzet.
Hij kijkt naar het spichtige gezichtje .
Het is de lelijkste tafel uit zijn kringloop collectie. Er is iets vreemds met die tafel, weet hij.
De poten zijn verschillende keren ingekort.
Nu passen er slechts, met wrikken en wegen, nog stoelen onder.
En het tafelblad ziet er echt heel onooglijk uit.
Dom dat hij die tafel ooit had laten komen.
Hij had hem al lang weg willen doen uit zijn collectie.
Goed hoor zegt hij nonchalant.
Die is hij kwijt! Hij kan hem missen als kiespijn. Het meisje gooit haar portefeuille leeg op de toonbank.
Even later loopt zij blij de winkel uit.
Zichtbaar verheugd met haar aanwinst!
De verkoper kijkt haar na. En schudt meewarig zijn hoofd.
De volgende ochtend loopt het meisje ongeduldig door het huis.
De tafel zou vanochtend vroeg worden bezorgd.
Waar blijft hij? Om 10.00 uur komt er dan toch een auto de straat inrijden.
Hij stopt. Precies voor haar flatje.
Dat moet de tafel zijn!
Ze rent naar het raam. Kijkt, en inderdaad.
Daar staat de verkoper van de kringloopwinkel voor haar deur.
Ze vliegt naar de intercom.
Korte tijd later staat de man, met de tafel, voor haar deur.
Hier is de tafel zegt hij. Je hebt hem gisteren al betaald!
Nou nog veel geluk ermee hoor mompelt hij, en vertrekt!
Het meisje loopt langzaam om de tafel heen.
Haar ogen strelen het oude, vlekkerige eikenhout.
Haar handen vegen het stof weg.
Dank je wel! klinkt het zacht door de kamer.
Ze kijkt verbaasd en vol ongeloof om zich heen.
Wat gebeurt hier? Wie praat er tegen haar?
Ze legt haar oor op het tafelblad.
Het zou toch niet de tafel zijn?
Dankjewel klinkt het weer. Nu fluisterend. Ik vind je echt mooi zegt ze terug. Ze hoort haar eigen stem, door die anders zo stille kamer. Waarom vind jij mij mooi? klinkt het nu iets luider.
Niemand wilde mij hebben. Ik wachtte al heel lang op iemand.
Ik ben misvormd. Mijn poten zijn een paar keer ingekort.
En ik wiebel een beetje. Eén poot is iets korter dan de anderen."
De stem is nu bijna niet meer verstaanbaar.
Waarom vertel je mij dat allemaal? vraagt het meisje.
Haar stem klinkt een beetje boos.
Dacht je soms dat ik dat niet had gezien? roept zij.
Maar waarom kocht je mij dan?" gaat de tafel halsstarrig door.
Omdat ik je bijzonder vind. En ben je dan soms niet bijzonder?
Ze stampt met haar voet op de grond.
Welke tafel kan er nu praten?
En nu besteed ik er geen woord meer aan.
Je bent en blijft nu bij mij! Basta uit.
Natuurlijk, natuurlijk, antwoordt de tafel.
Ik wil niet eens meer weg!
Mag ik voor altijd bij je blijven?
Zo lang je zelf wilt ! antwoordt het meisje.
Ze loopt naar de kast.
En haalt het mooiste tafellaken dat ze heeft, tevoorschijn.
Ze vleit het kleed, voorzichtig, uit over het tafelblad.
Met haar handen strijkt zij de valse vouwen glad.
We gaan straks samen gezellig eten.
Het is lunchtijd! zegt ze.
Terwijl ze de tafel dekt, denk ze: wat voel ik mij blij vandaag!
Wat goed van mij dat ik deze tafel kocht.
Ben je blij met mij? vraagt de tafel.
Ze kijkt verrast naar de tafel.
Ja, heel blij, zegt ze. Blijer dan ik zeggen kan". De tafel fluistert: Eet smakelijk.
Je maakt mij gelukkiger dan ooit.
Dit blog gaat over mijn leven van nu.
Want daar zou ik het ook over hebben in mijn blog: het leven van nu.
En dan komt ouder worden om de hoek kijken.
Je bent oud voordat je erg in hebt.
Dat is tenminste mijn ervaring
Ouder worden komt op kousenvoetjes.
Voor veel dingen in het leven geldt: Heden ik. Morgen gij!
Alleen zij, die jong sterven, worden niet oud.
Persoonlijk vind ik oud worden niet erg.
Ik plaats er wel een kanttekening bij: tot nu toe!
Want ik ben nog mobiel. En ik kan nog een heleboel zelf.
Ik ben ook nog behoorlijk vitaal! Mijn leven kan ik, tot nu toe, tot op zekere hoogten, zelf invullen.
Ik geniet van de alledaagse, kleine dingen.
Alles verloopt in grote lijnen, zoals ik het graag heb.
Het weten: ik word ouder, stapt meestal onverwacht je leven binnen.
De eerste confrontatie begint heel mild.
Dochterlief vertelt dat zij zwanger is.
We worden grootouders! Opa en oma.
En dat is heel leuk!
En dan komen zomaar, twee prachtige, lieve kleinkinderen in ons leven.
En het wordt voller, en zinvoller, ons leven.
Want nu komen de kleinkinderen in de weekeinden vaak logeren!
Het leven is druk en helemaal ingevuld.
Op zondagochtend gaan dan heerlijke croissantjes de oven in.
En de kleinkinderen genieten, zo mogelijk, nog meer , dan wij.
Wij hebben toestemming dat wij hen mogen verwennen. En dat is in grote lijnen nu onze taak.
Al moet ik wel even slikken, als ik hen voor het eerst Oma hoor roepen.
Maar het klinkt zo lief, dat ik meteen smelt.
Tenslotte als muziek in mijn oren gaat klinken.
Zoetjesaan, bijna onopgemerkt, komen de kleinkinderen minder logeren. Ze zitten nu op de middelbare school en hebben het druk met van
alles en nog wat.
Wij begrijpen het: zo is het leven.
Zo gaat het, en zo hoort het. Het was bijzonder mooi!
Maar dit moois is ook al weer voorbij! Slik, slik!
Het gaat alleen op een andere manier.
Want nu komen zij, heel vaak, zo maar even langs. En het is goed zo. Eigenlijk, precies goed.
Op een mooie zomerse dag valt iets te vieren in de familie.
Dochterlief wordt vijftig jaar! Vijftig jaar!
En dan hoor ik te zeggen : waar blijft de tijd? En ik zeg het nog ook: waar is de tijd gebleven?
Hoe is het mogelijk?
Is het al weer vijftig jaar geleden dat ons eerste kind in het wiegje lag?
En we zo heel, heel blij waren? Na wat jaartjes staat, op zekere dag, in de tram een jongen voor mij op.
Hij wijst naar zijn zitplaats. Zegt vriendelijk: gaat u zitten!
Wat een schrik. Zie ik er nu echt zo oud uit? Maar tegelijkertijd denk ik: wat attent van die jongen.
Wat vriendelijk! Ik ga zitten als een, gracieuze, oude dame.
Ik bedank hem hartelijk!
De jongeman hangt nu voor mij in de lussen.
Het doet hem niets dat hij moet staan, dat is duidelijk.
Mijn onbehagen dat hij voor mij is opgestaan, hang ik daarom maar aan de wilgen!
Ik kijk zittend, als een regerend vorstin, uit het raampje.
Jammer! Is er nu niemand om naar te wuiven?
Ik denk aan de tijd toen ik vijftig werd.
Aan mijn moeder die een paar jaar daarvoor overleed Ik kijk om mij heen. Wat heerlijk dat we er allemaal zijn.
De familie wordt groter.
De kleinkinderen brengen ook al aanhang mee. En wij zijn er bij. Wij maken dit allemaal mee! Mijn geest voelt zich, en is, in veel opzichten jong.
Ik kan, evenals vroeger, genieten van de kleurenpracht van bloemen! In de winter, ontroert raken, als ik het geraamte zie van een kale winterboom.
In het voorjaar, verwonderd zijn over de natuur die ontwaakt.
Stil worden, als de eerste blaadjes, in teer groen, uit de knoppen springen.
En in het voorjaar, zie ik nog altijd die geheimzinnige waas boven de bomen.
Ik kan houden van de mensen om mij heen!
Genieten, van de liefde die ik krijg van mijn gezin.
Genieten, van de liefde die ik geef!
De poes liefkozen en verzorgen.
Mijn poes, die samen met ons, een dagje ouder wordt
Dit blijft allemaal gewoon bestaan bij het ouder worden.
Als senior denk ik, meer dan vroeger, aan mensen die geen kinderen hebben. Of weinig familieleden. Eenzaam zijn!
Niet mobiel zijn.
Ziekelijk zijn. Veel pijn lijden.
Ik hoop zo dat mensen zich niet al te eenzaam hoeven voelen!
Dat wij naar elkaar omzien als tochtgenoten.
Ik doe minder op een dag dan vroeger.
Maar wat zou dat?
Ik hoef ook niet meer van alles. Wat een rust!
Wat een gevoel van vrijheid!
En, ik kan inkeren in mijzelf. Mediteren. Stil worden.
Er zijn nog veel meer aspecten aan het ouder worden.
Hopelijk, wellicht later meer.
Ik ben nu bijna driekwart eeuw min of meer hier aanwezig.
Met stijgende verbazing zie ik dat de wereld om mij heen steeds sneller verandert. Alleen al in het onderwijs zijn de veranderingen niet van de lucht. Of je er blij mee moet zijn is een vraag. Want waar blijft de echte oplossing?
Als ik denk aan mijn lagere schooltijd, dat is nu ruim 65 jaar geleden, ga ik langzamerhand die jaren toch in een ander perspectief plaatsen.
Ons gezin ging naar De School met den Bijbel." Het was geen grote school. Er zaten ongeveer 130 tot 150 leerlingen op.
Soms werden twee leerjaren bij elkaar gevoegd in één lokaal, omdat er
te weinig kinderen waren voor dat jaar.
Voor sommige kinderen was het spannend. Want zo kon je ook al iets opvangen
van het volgende jaar.
Voor mij was dat een brug te ver.
Ik had genoeg aan het gegeven van nu. Ik heb de hele schooltijd slecht opgelet. Verveelde mij mateloos.
Die eindeloze leeslessen waarin je om de beurt hardop moest voorlezen.
Het boekje had je van verveling al een paar keer stiekem uitgelezen.
Eén wand van het lokaal had hoge ramen.
Als ik mijn hoofd iets naar achteren deed, en naar links keek, kon ik de wolkenlucht zien.
Ik zag dat de lucht er iedere dag anders uitzag.
Als de wolken snel voortbewogen keek ik ze verlangend na zover ik kon.
Het zal niet de bedoeling zijn geweest, maar die ramen hadden voor mij een nuttige, prettige functie.
Gelukkig zat ik op de achterste bank, dat voelde heel vrij.
Ook de platen met Bijbelse taferelen hadden mijn volle aandacht.
En niet te vergeten de taferelen uit de Vaderlandse Geschiedenis.
Op vrijdagmiddag was ik meestal helemaal aanwezig
Dat waren mijn feestmiddagen. Ook al duurde het feest helemaal één uur.
Als je dan door de lange gang liep hoorde je canons zingen.
Gedichten voordragen. Of er werd een boek voorgelezen. In alle lokalen was het laatste uur van de vrijdag een feestuur. En dat was te horen! Het leek een andere school.
Tekenen stond helaas ook op het program. Minder leuk voor mij.
Beter gezegd, een regelrechte ramp.
Ik kreeg geen lijn op papier, alsof mijn handen werden vastgehouden.
Zo werd het mij toen al duidelijk dat ieder voordeel een nadeel heeft.
En ook dat jaloezie bestaat.
De meeste herinneringen heb ik aan de vijfde en zesde klas. In klas vijf stond een meester voor de klas die bezeten was van muziek.
Hij leerde ons de toonladder zingen.
Met zijn rechterhand gaf hij met handgebaren de noten van de toonladder aan.
Iedere noot had een eigen gebaar.
Wij zongen die toonladder op allerlei manieren.
Van beneden naar boven en terug. Of met grote verspringingen.
Het werd ons met heel veel enthousiasme aangeboden.
Ik vraag mij wel eens af of de andere kinderen er ook zo van genoten.
Of zij er ook nooit genoeg van konden krijgen!
En dan het zingen van de canons: Vader Jacob. Brand in Mokum.
De uil zat in de olmen. Hoe geweldig klonk dat!
Het was echt een begenadigd onderwijzer, die meester uit de vijfde klas.
Hij kon ook nog prachtig vertellen. De overbekende bijbelverhalen gingen leven.
Maar ook de mannen uit de Vaderlandse Geschiedenis stonden op.
De dood van Willem de Zwijger hing met een grote plaat op de muur.
Daar lag hij, halverwege de trap. Dood!
Hij vertelde over mannen die belangrijke, grootse dingen deden voor ons land.
Daardoor werden ze heel belangrijk voor ons.
Na een paar weken had je al die platen in dit lokaal ook wel weer gezien.
En lag er nog een heel jaar voor je.
Het zesde leerjaar is mij het meest bijgebleven.
De hoofdonderwijzer was zijn roeping misgelopen.
Als hij gedichten declameerde werd het een ander mens!
Met de vereiste intonatie in zijn stem. En zo nodig breed gebarend, ijsbeerde hij
door het lokaal.
Nog altijd klinken die gedichten van toen in mijn oren.
Verrijzen de beelden die werden opgeroepen. Als hij vol overgave voordroeg: Zij kwamen na jaren uit Brabant weerom,
met vliegend vaandel en slaande trom, zag ik het leger over de dijk marcheren.
De oorlogsbeelden zaten tenslotte nog vers in mijn herinnering.
Evenwel, het was nu wel ons leger dat oprukte.
Ik zag het duin voor mij, waar het leger stopte bij de grafheuvel van de gesneuvelde kameraden.
Hoe zij het saluut maakten. Als laatste eerbetoon het Wilhelmus zongen.
Ik zag Boerke Naas met stapkens licht en met de beurze zwaar, naar huis snellen.
En dan als klapper nog het zanguurtje.
De meester was klein van stuk, maar hoe dapper hanteerde hij zijn viool.
Daar stond hij en bespeelde, alsof zijn leven ervan afhing het instrument,
waarop zijn kin rustte.
En wij zongen uit volle borst alle liedjes die wij bij hem en vorige leerkrachten
hadden geleerd.
Die oude liedjes die je nu in zorgcentra nog kunt horen zingen.
Wij zongen ons dan los. Nu mochten wij er zijn en ons laten horen! Hoe belangrijk die jaren voor mijn leven waren dringt steeds meer tot mij door.
Natuurlijk, er valt van alles aan af te dingen zoals het vroeger was.
Onze ouders moesten ploeteren om rond te komen.
Hadden meestal veel minder kennis om door te geven.
Daardoor had de school ook zo'n grote taak. Die eenvoudige onderwijzers van toen hebben waarschijnlijk nooit bevroed hoeveel zij hebben doorgegeven aan vorming.
En daarmede aan levensgeluk.
Zij maakten tijd vrij voor andere dingen dan alleen kennisoverdracht.
Op de vrijdagen ren ik uit school naar huis. Dan wil ik altijd heel snel thuis zijn.
Maar het blijft een heel eind naar ons huis, een saaie weg.
Over de Dorpsstraat gaat het nog wel. Daar zijn wat winkeltjes en staan
wat huizen. Maar daarna komt een heel eind saaie weg. Er staan een paar grote landhuizen en een rijtje kleine huisjes, en dat is het.
Op vrijdag vind ik het niet erg als ik het hele eind naar huis alleen loop.
Want dan ben ik blij!
Op vrijdag komt broer Johan altijd naar huis.
Hij blijft dan het hele weekeind thuis. Tot maandagochtend.
Dan gaat hij weer naar Leeuwarden.
Daar geeft hij vliegles aan militairen.
Maarten mijn oudste broer is overleden toen hij 22 was.
Nu is Johan mijn grote broer. Hij is 17 jaar ouder dan ik en ook een beetje mijn vader.
Johan ziet er anders uit dan andere mannen. Hij draagt een uniform van het leger.
Op zijn schouders zitten mooie gekleurde strepen.
Als hij aan komt lopen van de trein, zie ik de strepen en sterren al van ver.
Ik ben trots op mijn grote broer. En als ik nu andere kinderen nu over hun vader praten,
kan ik over Johan praten.
Eigenlijk ken ik hem nog maar heel kort.
Toen ik werd geboren, ging hij al snel naar zee.
Hij wilde stuurman worden op een zeeschip.
Het is kort vóór de oorlog als hij vertrekt.
En dan breekt de oorlog uit.
Het schip waarop Johan vaart, wordt beschoten.
Alle matrozen worden gered en komen in Engeland terecht.
Johan gelukkig ook.
De hele oorlog praat mijn moeder over Johan.
Waar zou hij zijn? Zou hij nog leven?
Af en toe hoort zij iets van hem via het Rode Kruis.
Ze is dan heel gelukkig. Voor even!
En dan gaat zij weer vragen: waar zou hij zijn? Leeft hij nog?
Ze is erg ongerust.
Johan blijft de hele oorlog weg. Moeder bidt iedere dag voor hem.
En dan komt na de oorlog plotseling een man bij ons aan de deur.
Hij zegt tegen moeder: Ik heb vanochtend Johan in Brabant gezien.
Is het echt waar? Moeder kijkt alsof zij het niet gelooft.
Ja, ik heb hem echt gezien! En hij komt zo snel mogelijk naar huis.
En diezelfde dag nog komt Johan ook thuis.
Mijn moeder gelooft haar ogen niet.
Ik heb mijn moeder nooit meer zo blij gezien als toen.
Maar ook Johan is heel, heel blij.
Hij omhelst mijn moeder. Kind, wat ben ik blij dat je er weer bent. Waar was je toch al die tijd? is haar eerste vraag. Ik ben piloot geworden in het leger.
En ik heb samen met de Engelsen mee het land bevrijd.
Ik heb ook meegewerkt aan de voedseldroppings.
We luisteren vol ongeloof. Ik heb ook nog sigaretten boven het huis gedropt. Johan raakt niet uit verteld. Met Johan komt er een nieuwe wereld binnen.
Als Johan hoort dat Maarten, zijn oudere broer, er niet meer is,
wordt hij heel verdrietig.
Ik kijk maar en luister. Iedereen is blij en ik ben ook heel blij.
Ik was nog geen jaar toen hij vertrok.
Nu weet ik dus hoe hij eruitziet.
Nu weet ik ook wie Johan is.
Het blijft feestelijk in huis nu Johan weer terug is. Ook voor mij! Soms ga ik op zijn stoelleuning zitten en speel dan dat ik kapster ben.
Ik kam en kap uren lang de weinige haren die hij heeft.
Ik tover de vreemdste creaties en hij ziet er soms niet uit.
Hij laat het allemaal goedmoedig gebeuren.
Het mooiste wat hij mee terugbracht, is zijn vrolijkheid.
Als Johan thuis is, klinkt zijn lach door het huis.
En s avonds komen de verhalen over de oorlog.
Hoe hij in een jagertje gevlogen heeft als piloot!
Over de vele vluchten die hij heeft gemaakt naar Nederland.
Als hij aan het vertellen is zegt Moeder: je moet naar bed hoor. Helaas, arme ik.
Het is de hoogste tijd, je moet nu echt.
Er helpt geen moedertje lief aan. En als ik goed luister, hoor ik hoe gezellig het eraan toegaat in de huiskamer.
Het lot van een kind.
Ik hoor het al als ik bij de achterdeur ben. Er wordt binnen druk gepraat.
Er is visite. Een mevrouw die ik niet ken.
We hebben vandaag onze rapporten gekregen zeg ik tegen moeder.
Ik leg het voor haar op tafel Ze kijkt er heel even in, en legt het rapport dan op het theekastje.
Sommige kinderen krijgen een standje van hun vader en moeder als er lage
cijfers op staan. Wij niet.
Moeder kijkt altijd alleen maar even en legt het rapport dan weg.
Vandaag dus ook weer. Als ik in september weer naar school ga, zet zij haar handtekening, en klaar is Kees.
Zou ze het goed vinden? Er staan in ieder geval geen onvoldoendes op.
Ga maar een kopje thee halen. Corrie is in de keuken zegt moeder
Corrie heeft het druk. Ze ziet helemaal rood.
Haar hoofd hangt boven een pan. Ze is vlees aan het braden, voor morgen.
Morgen komen er 5 tantes op bezoek.
Zij komen altijd een paar dagen na moeders verjaardag. En ze blijven de hele dag.
Ze eten ook mee met het middageten "Wil je me helpen met de boontjes?
Corrie zet een kopje thee voor mij neer op de tafel. En ook een volle teil met bonen. Het schoonmaakmesje ligt er bovenop.
Poeh, poeh dat zijn er wel erg veel vandaag!
De volgende ochtend ben ik al vroeg, met een blij gevoel, wakker.
Moeder is al beneden, want ik hoor allerlei geluiden. Ik weet al wat ze aan het doen is. Even kijken of ik het goed heb. Ja hoor, ze is voor het middageten aan het zorgen.
Als de tantes een dag komen, eten we vaste prik: boontjes met aardappelen
en vlees. Plus komkommer. Lekker!
Het is zomer. En op het land staan bonen en komkommers genoeg.
Het is nu negen uur. Het is hoog tijd dat de boontjes op het gas gaan.
Zo zegt moeder als ze de pan op het gas zet. Die brengen we even aan de kook.
Daarna worden ze op het oliestel gezet. En, sudderen maar! Tot één uur.
Als de boontjes om 1 uur op tafel staan zijn het slappe slungeltjes.
De oorspronkelijke kleur groen is ver te zoeken. Meer bruinig of zo.
Toch vind ik ze altijd heerlijk. Ik ben het nu eenmaal zo gewend.
Als het een uur of 10 is, zie ik ze aankomen, de tantes.
Druk pratend komen ze aanlopen.
Eén tante heeft een paraplu op. De zon schijnt, en toch een paraplu?
Later begreep ik dat ze dat deed omdat haar bloeddruk heel hoog was.
Ik geloof dat er toen nog weinig, of geen geneesmiddelen, tegen waren. De zon mijden dat kon wel. Leuk dat ze er bijna zijn. Gezellig!
Het is een drukte van belang als ze binnen stappen.
Ze praten zoveel, dat ze amper tijd hebben hun mantels uit te doen.
Ze brengen vrolijkheid mee. En kunnen het opperbest vinden met elkaar.
Ik geniet ervan met volle teugen.
Ik kijk hoe ze even later aan tafel zitten. Naar hun mooie grijze haren.
Het springt en krult alle kanten op. Bruine ogen, die vrolijk rondkijken.
Twee tantes zijn aan het breien.
Ik word er blij van en weet eigenlijk niet waarom.
Ik kijk naar de foto van mijn vader op de schoorsteenlijst. Soms ga ik vlak bij zijn foto staan.
Als er geen andere mensen in de kamer zijn. Als ik alleen ben.
Ik kijk naar de foto, en dan naar mijn tantes.
Mijn tantes lijken sprekend op zijn foto, zie ik ineens.
Mijn vader is er al lang niet meer. Al voordat ik geboren werd, is hij overleden.
Maar nu vandaag lijkt het, alsof hij er ook een beetje is.
De tafel voor het middageten is gedekt. De schalen staan al op tafel.
Moeder bidt hardop zoals altijd.
Twee tantes bidden niet voor het eten. Dat weet ik nog van vorig jaar.
En ook vandaag houden ze hun ogen open. Waarom bidden ze niet?
Ik durf het niet te vragen.
De hele dag blijf ik erbij. Ik wil niets missen van het feest. Gelukkig blijven ze ook nog de hele middag.
Ik help Corrie de hele dag. Eerst met de afwas.
Daarna met thee inschenken. En later in de middag ook nog met de koffie. Maar daarna is het feest toch echt bijna voorbij.
Wat denken jullie er van? zegt tante Tine. Ze kijkt op haar horloge. "Het is tegen halfvijf. Eer we weer eens thuis
zijn is het zeker halfzes". Ja en de mannen wachten op eten zegt een andere tante.
Jammer , dat zij nu al weer naar huis gaan. De dag is veel te vlug voorbij.
Ik loop met ze mee tot aan het brugje.
Tippie, het hondje, loopt achter mij aan.
Daar gaan ze weer. Met zijn vijven. De brug over naar de dijk.
Tante Lidia zet haar paraplu weer op.
We moeten het maar een beetje rustig aan doen zegt ze, want het is erg warm
Ik roep nog een keer heel hard: "daag, daag"! Ze lachen en zwaaien naar mij.
Kom Tippie, we gaan weer naar binnen. Ze zijn weg"! Tippie komt dicht naast mij lopen. En samen gaan we terug.
Ik was in 1949 een kind van tien jaar.
Ons gezin woonde buiten het dorp, aan een dijk. Vanuit de woonkamer keken we uit over het uitgestrekte polderlandschap.
Naast ons huis was een wei waarin s zomers de koeien vredig graasden, en ik
van de madeliefjes en boterbloemen, kransjes vlocht.
De andere huizen die aan de dijk stonden, waren evenals ons huis, vrijstaand.
Iets verderop was een winkeltje. Het kleinste kruidenierswinkeltje dat ik ooit zag.
Met drie mensen was de winkel meer dan vol. Langs de muren waren wat planken aangebracht, waar de te verkopen artikelen stonden. De meest voorkomende artikelen stonden zichtbaar uitgestald: koffie, suiker, rijst, bloem en tarwe. De stroop stond in een grote pot.
Met een lepel werd de stroop in een glas geschept, dat je zelf had meegebracht.
Ons gezin telde veel kinderen. We kwamen allemaal wel eens aan de beurt om naar het winkeltje te rennen voor een boodschap.
Soms stond ik weifelend voor het winkeltje omdat ik al voor de derde keer kwam die dag. Maar de oudere vrouw achter de toonbank werd nooit boos.
Misschien, denk ik nu, was zij wel blij met de klandizie van ons grote gezin!
Mijn moeder moest het grote gezin zonder mijn vader grootbrengen. Mijn vader was al op jonge leeftijd overleden. Er kwam weinig geld binnen. Boodschappen werden maar mondjesmaat gekocht. Op het platteland was er gauw genoeg te eten.
Er werden dieren gehouden voor de slacht.
Op het land werden gewassen verbouwd voor eigen gebruik.
Wat verder nog gekocht moest worden aan levensmiddelen, was eigenlijk min of meer verspilling.
De christelijke feestdagen waren de hoogtepunten van het jaar!
Naast het veelvuldige kerkbezoek was er veel gezelligheid.
Vrienden en vriendinnen uit de kerk mochten meekomen.
Soms, met de feestdagen, zei moeder tegen één van ons: weet je wat, haal maar
een potje pindakaas bij Vredeveld.
Het is morgen Paasfeest. En dat gebeurde ook vandaag.
Pindakaas! Was er iets lekkerder dan pindakaas? Het water liep al uit mijn mond!
Even later scheurde mijn oudere zus, op de fiets, over de dijk naar kruidenier Vredeveld.
Zij sjeesde, voorbij het kleine winkeltje, naar de veel grotere kruidenier met het ruimere assortiment.
Op eerste Paasdag, na de middag kerkdienst, zaten we met zijn allen rond de tafel voor de broodmaaltijd. Het potje pindakaas stond, pontificaal, midden op de tafel en lachte mij toe. Moeder pakte als eerste het potje, draaide het deksel eraf en rook aan de pindakaas
alsof het parfum was.
Ze pakte een vork en roerde de olie, die bovenop lag, er eerst doorheen.
Haar vork raakte de bodem.
Daarna zette ze het potje geopend op tafel. Blij keek ze ons aan.
Was er groter feest denkbaar? We voelden ons nooit arm. Maar vandaag met pindakaas op tafel hoorden we zeker bij de rijken.
Toen moeder dankte voor de maaltijd was het pindakaaspotje een heel eind leeg.
Iedereen was verzadigd en had ervan gesmuld!
Wanneer ben je arm?
Moeder, ze hebben een Man gevangen,
moeder wat heeft die man gedaan, Dat ze Hem hebben opgehangen,
dat ze Hem spuwen en zo slaan,
moeder wat heeft die Man gedaan?
Hij is een doorn in onze gedachten,
Hij is een teken, kind, aan de wand;
nu staan wij hier op Zijn dood te wachten,
verraden is Hij in Zijn eigen land
maar fluistert, gekruisigd: hier is Mijn hand.
Moeder waar gaat die Man nu slapen, moeder Hij bloedt uit Zijn handen, Zijn mond; gaat Hij nu dood, als Hij zo blijft hangen,
u zei toch: Hij kwam voor kleinen en bangen
met een Koninkrijk, voor wie het verstond.
Hij is de Koning van alle gedachten,
Hij is een teken, kind, aan de wand;
alle dagen vol leed, alle nachten
fluistert Hij eenzaam: hier is Mijn hand.
Moeder, wat heeft die Man dan gedaan?
Lucas Enzler
Goede Vrijdag 1956 Overgenomen uit de Havenloods
Over twee dagen is het Koninginnedag 1947. En, feest op ons dorp.
Op school draait nu ook alles om Koninginnedag.
We gaan vanochtend eerst nog eens het Wilhelmus oefenen zegt de meester.
Dat gaan we in ieder geval zingen .
Ik kijk de klas rond . Iedereen kent het al lang.
Het tweede couplet zit er nog niet goed genoeg in. We moeten het echt helemaal mee kunnen zingen. Want, we zingen het voor de koningin!
De meester kijkt heel beslist. En daar gaan we weer! Het dreunt al weer door de klas: Mijn schild en de betrouwen.
De zware stem van de meester hoor je boven alles uit.
Ook het eerste couplet zeggen we daarna, voor de zekerheid, nog een keer op.
De meester kruipt achter zijn kleine orgeltje.
En dan zingen we uit volle borst de twee coupletten van het Wilhelmus. Nou het kan er mee door. Het zit er aardig in, aldus de meester.
Hij kijkt tevreden de klas rond.
Die middag loop ik om half vier met een vriendinnetje naar huis.
Wat trek jij woensdag voor kleren aan?
Ik ga verkleed als sneeuwwitje. En jij? vraagt zij. Mijn moeder wil niet dat ik mij verkleed.
Ik mag mijn zondagse kleren aan. Maar ik ga het nog een keer vragen aan mijn moeder, zeg ik.
Op Koninginnedag ben ik heel vroeg wakker.
Ik trek het gordijn open.
Het zonnetje schijnt vrolijk op mijn neus.
Mijn kleren hangen klaar op de stoel.
Geen verkleedkleren. Dat niet.
Ik heb nog wel gezeurd.
Maar het is allemaal gekkigheid, zegt moeder.
Ik trek mijn zondagse kleren aan.
Mijn mooie zwarte lakschoenen mag ik ook aan.
Ik kijk trots naar mijn schoenen.
En mijn witte kniekousen vind ik er mooi bij.
Maar ik had verkleedkleren toch veel en veel leuker gevonden!
Als ik bij school ben zijn de meeste kinderen er al.
Allemaal verkleed.
Ik voel aan de jurk van mijn vriendinnetje.
Ze heeft een prachtige jurk aan.
Ze lijkt echt wel sneeuwwitje.
De stof is heel dun.
Ik heb het koud zegt ze. Ze rilt!
Daar gaat de schoolbel.
We gaan eerst nog even naar binnen om de dag te beginnen.
In het lokaal zie ik pas goed hoe mooi iedereen is.
Vooral veel jurken van crêpe papier hebben de meisjes aan.
In allerlei kleuren. En, heel veel oranje. Ik heb een oranje sjerp om mijn middel.
Weer buiten, maken we een lange rei.
Met alle klassen van onze school gaan we naar het dorpsplein.
Daar is het iedere Koninginnedag groot feest.
Er staan veel kinderen van andere scholen op ons te wachten.
De bovenmeester wenkt ons: komen jullie maar hier staan!
Iedereen dringt voor het beste plaatsje.
Ik sta achter lange Jaap. Hij is heel lang. Ze noemen mij muisje. Want ik ben erg klein.
Maar er is een oplossing: ik sta aan de buitenkant.
Zo kan ik er mooi langs kijken.
Als de twee andere scholen er ook zijn, kan het zingen beginnen.
Een meester van een andere school gaat op de verhoging staan.
Wij gaan eerst het Wilhelmus zingen, zegt hij.
Het wordt een groot kinderkoor.
Ik kijk rond. Alle kinderen zingen mee.
Het schalt over het dorpsplein.
Het kleine kerkje aan de overkant vangt het geluid op. Dat kerkje staat op een terp. Het kerkje is oud en heel mooi!
Het plein, en het kleine kerkje, lijken mee te zingen.
De vlaggen: rood wit en blauw wapperen blij in de zon.
De oranje wimpels waaieren wijd uit.
En wij? Wij laten horen wat we allemaal geleerd hebben. En we zingen en we zingen: Waar de blanke top der duinen. In naam van Oranje. In een blauw geruite kiel.
Wij willen Holland houwen. O dierbaar plekje grond. 't Is plicht dat iedre jongen, en nog andere liedjes. Allemaal liedjes die nu bijna niet meer worden gezongen.
Liederen over het vaderland!
Maar daarna is het feest nog lang niet afgelopen.
Het feest gaat de hele ochtend nog door.
Het plein is helemaal ingericht voor de kinderspelen. We spelen in kringen. Gaan busje lopen. Zaklopen.
Er staan ook nog hoge stelten om op te lopen.
Ik wil het ook proberen. Maar het is heel griezelig.
Ik blijf kijken naar die hoge houten benen onder mij.
Ik stap er maar gauw af. Dat voelt toch veiliger!
Het is een en al vrolijkheid op het plein.
Het bakkerijtje op het dorpsplein is vandaag ook open.
Speciaal voor Koninginnedag. De meeste kinderen hebben een paar centen, of een dubbeltje, meegekregen.
Op Koninginnedag is alles anders.
We mogen zelfs iets lekkers kopen vandaag. Om half twaalf is het tenslotte afgelopen.
Het plein raakt leger.
Mijn vriendinnetje en ik gaan ook naar huis.
Het is heel eind lopen naar ons huis.
Maar vandaag is dat niet erg. Vandaag, ziet alles er feestelijk uit! De vlaggen wapperen en de wimpels waaieren op de wind!
Waren die zomers vroeger, toen ik kind was, nu echt zo warm?
Of herinner ik mij vooral die snikhete dagen?
Het land achter ons huis vertoonde, als de hitte lang duurde dan diepe scheuren.
Sproei-installaties kwamen pas later, het land snakte naar water. Soms werd met een tuinslang lokaal wat water toegevoerd.
Vandaag is het ook weer zon warme dag geweest.
s 'Avonds als ik naar bed moet is het broeierig warm op de grote zolder. Vooral nu de zon al enkele dagen ongenadig het pannendak heeft beschenen.
Het enige schuifraam dat de zolder telt is hermetisch dicht.
Gisteren stond er nog een hor in maar de muggen kropen door de gaatjes. Zij hielden ons wakker met hun irriterend gezoem. Daar bleef het niet bij. Bloeddorstig landden zij op onze armen om hun honger te stillen.
Daarom blijft, op bevel van moeder, deze avond het raam naar beneden. Al is het ook om te stikken want aan een bevel van haar valt nu eenmaal niet te tornen.
Het is tien uur en ik ben nog wakker. De anderen lijken te slapen.
Ik luister naar de geluiden om mij heen. Wat een gepuf!
Nog even wacht ik en luister goed. Ja, ze slapen nu echt allemaal.
Ik stap voorzichtig uit bed. Onhoorbaar sluip ik naar het raam.
Gelukkig is het nog licht genoeg en bots ik nergens tegenaan. Ook al weet ik inmiddels iedere stoel en alle andere barrières te staan, het blijft een hachelijke onderneming.
Onder de houten zoldervloer is de huiskamer. Ieder geluid van boven is daar hoorbaar en klinkt door.
Ik nestel mij op een stoel voor het raam. Dit is mijn plekje als iedereen slaapt.
Vanuit het raam kan ik de landerijen zien. De nachtvogels die nu tevoorschijn komen, vliegen en fladderen rond.
Kijk, er zit een mug op het raam. Nu kan ik hem eens goed van heel dichtbij bekijken. Het fragiel dunne lijfje, de hoge pootjes.
De ragfijne vleugeltjes die een beetje trillen. Maar waar zijn de oogjes?
Ze zijn klein en heel moeilijk te vinden. Ik wil zo graag zijn oogjes zien en dat hij mij aankijkt.
Buiten wordt het nu donkerder en ook op zolder. Er komen steeds meer muggen. Ze zoeken elkaar op, blijven dicht bij elkaar.
Gaandeweg worden het er meer en meer. Het groeit uit tot een zwerm.
Ze komen naar het raam en alsof zij voor mij komen, tonen zij mij in het schemerlicht hun dans.
Ik zie hoe zij als zwerm één beweging maken. Soms ineens, als op afspraak, zwenkt de hele zwerm naar links. En hoep weer naar rechts.
Hoe kan het? Hoe weten zij dat? Wie geeft hen een bevel daarvoor?
Mijn oog probeert een mug vast te houden en te volgen. Maar ik verlies al snel de controle en ook hij verdwijnt in de dans.
Het is donker geworden. Ik zie de sterren en daar is ook de maan.
Ik wil wachten tot De grote beer er is.
Een oom heeft mij die vorige week aangewezen. Hij gaat mij nog veel meer vertellen over de sterren heeft hij beloofd.
De grote beer heeft zeven sterren in de vorm van een steelpannetje, weet ik nu.
Ik luister en hoor beneden stemmen. Ik zit hier heerlijk. Niemand die mij ziet of hoort. Er komt toch niet iemand naar boven? Dan moet ik wegwezen.
Ik kruip in mijn nachtpon en trek hem over mijn knieën.
Met mijn handen tegen de ruit aan kijk ik door een tunneltje naar buiten.
O, daar is hij De grote beer. Nu heb ik hem zelf ontdekt! Zouden sterren echt stippen zijn van engelenvoeten zoals een vriendinnetje vertelde?
Waar komen ze ineens vandaan? Er verschijnen er steeds meer. De lucht raakt er helemaal vol van.
Het wordt ineens weer lichter op de zolder. Er valt een licht streep van de maan op de vloer.
Opeens hoor ik het kreunen van de trapdeur die open gaat.
Als een haas vlieg ik naar bed. Keurig op tijd lig ik erin.
Moeder komt langs om te kijken of we slapen.
Mijn hand ligt onder mijn gezicht. Mijn ogen zijn dicht. Ik adem rustig in en uit.
Niet moeilijk na zoveel oefening.
En terwijl moeder mij instopt danst de muggenzwerm vrolijk op mijn netvlies rond.
Vergeet je niet de overhemden te halen? roep ik naar Gijs. Ja, komt goed! Tot vanavond.
Gijs trekt de deur achter zich dicht.
Ik neem Judith op mijn arm. En ik loop met haar naar het raam.
Samen zwaaien we Gijs uit.
Gijs zwaait terug. Met in zijn hand een appel.
Die is precies op als hij bij de trein is.
Ik loop met Judith naar het andere raam.
Het is nog vroeg. Maar het is toch al druk op de dijk.
Het is vandaag veilingdag. En dat zorgt voor drukte.
Judith wijst naar het huis aan de overkant.
Ja, daar woont tante Corrie, zeg ik.
Vanmiddag gaan we er even naar toe.
Ik woon weer op mijn oude stekkie. Op mijn geboortegrond.
We hebben een jaar geleden dit huisje gekocht. Het staat recht tegenover mijn ouderlijk huis. Het is een vrijstaand huisje. Je kunt er helemaal omheen lopen.
De wieg van Gijs stond in de stad.
Hij droomde altijd van het boerenleven.
En nu waait het ineens in zijn mond. Hij heeft meteen klompen gekocht.
Hij loopt nu dikwijls op zijn klompen rond het huis, vaak zonder sokken.
Om het compleet te maken, heeft Gijs ook een pijp aangeschaft.
Hij gaat er helemaal voor.
Het zijn vooral de weekeinden dat we ervan genieten.
Maar niet eens ieder weekeind. Want Gijs volgt ook nog een cursus.
Voor Judith is het wonen hier een waar feest.
Gijs wandelt vaak met haar over het braakliggend land. Het veld staat vol met wilde planten en struiken.
Vooral de hoge distels hebben haar volle belangstelling.
Ze blijft eromheen lopen en raakt niet uitgekeken.
En niet te vergeten: de zandbak waar zij nu in kan spelen.
In het zonnetje geniet ze van de taartjes die ze bakt.
Er wonen geen kinderen van haar leeftijd aan de dijk.
Maar dat geeft niet. Ze kan uitwijken naar de overkant.
Daar woont tante Corrie. Daar heten zeven kinderen haar welkom.
Weliswaar ouder. Maar wie wil er nu niet verwend worden?
Anton, de baby, is al weer 2 maanden.
Hij lijkt van slapen zijn hobby te maken.
Hij slaapt onverstoorbaar door alles heen.
Ook als hij buiten in de kinderwagen staat.
Anton is een modelbaby! Alles gaat volgens het boekje bij hem.
Een makkelijker baby is er niet.
Als Gijs uit het zicht is, ga ik aan het werk.
Judith wil mij altijd helpen.
Ze heeft veel te vertellen en kletst honderduit.
Vanmiddag gaat zij een paar uurtjes naar tante Corrie.
En dat vindt zij altijd heerlijk!
De dag gaat snel voorbij.
Tegen de avond brengt een nichtje Judith terug naar huis.
Haar snoepreisje naar tante Corrie zit er weer op.
Het loopt al tegen zessen. Gijs kan nu ieder moment thuiskomen.
Judith ziet hem al aankomen. Daar komt Papa aan, roept ze.
Als Gijs nog maar net binnen is, zegt hij: Ik heb de overhemden
in de trein laten liggen.
Voor ik commentaar kan geven, gaat hij verder:
Maar misschien vind ik ze wel terug.
Ik kijk hem ongelovig aan en zeg:
Vergeet dat maar. Die zijn allang meegenomen.
Ik ben direct teruggegaan naar het loket.
De trein rijdt straks om 7 uur weer langs vanuit Dordrecht.
Maar dan zonder passagiers."
Ik kijk Gijs vragend aan. Dan gaan ze seinen dat die trein moet stoppen.
Misschien liggen ze er nog wel in.
Gijs blijft hoopvol! Nou, ik geloof er niets van, zeg ik. Je weet het nooit, antwoordt Gijs. En daar valt niets op af te dingen.
Ach, mijn bril is nu eenmaal wat minder roze gekleurd dan die van Gijs
Het komt vast goed, zegt Gijs nog eens ten overvloede.
Een half uurtje later gaat Gijs terug naar het station.
Het is inmiddels donker geworden.
De trein kan zo langsrijden. Gijs meldt zich aan het loket.
De stationschef die beloofde de trein aan te houden, komt al aanlopen.
Hij pakt een rode lantaarn en zegt: kom maar mee.
De trein is in de verte al zichtbaar.
De stationschef maakt grote zwaaibewegingen met de rode lamp.
Het is een vreemd gebeuren. De machinist verwacht dit helemaal niet.
Maar het rondzwaaien blijft niet onopgemerkt.
Het beoogde effect wordt bereikt.
Want de boemeltrein komt, hortend en stotend, tot stilstand.
De machinist stapt verwonderd uit. Maar het verhaal wordt hem snel duidelijk.
De stationschef zoekt mee, met behulp van de rode lamp.
Want de trein is niet verlicht.
Gijs loopt meteen naar de plaats waar hij heeft gezeten.
Hij voelt met zijn hand boven in het bagagenet.
Hier zouden ze moeten liggen, als het goed is.
En daar liggen ze ook. Zo voor het grijpen.
Onbegrijpelijk dat ze niet zijn meegenomen!
Gijs telt de overhemden. Het zijn er nog steeds zes.
Gelukkig! Alle overhemden zijn er nog.
Ook de drie die hij mee zou brengen voor de man van Corrie.
Als Gijs even later thuiskomt , roept hij in de deuropening:
Ze zijn terecht hoor. Alle zes.
Ik ben stomverbaasd. Ik kijk in de zak. Ja, het klopt.
Hoe bestaat het! Wat aardig van die stationschef , zeg ik.
Ik zei het je toch, zegt Gijs.
Tja, daar valt niets tegen in te brengen.
In de voorkamer is het vanochtend een drukte van belang. De tussendeur naar de voorkamer staat wagenwijd open.
Iedereen loopt door elkaar, en is iets aan het doen.
Tussen al het geloop door , kijk ik even vanuit de deuropening
hoe de kamer er uit gaat zien.
Mijn broers leggen lange planken op schragen die zijn neergezet.
O, nu zie ik het al, het wordt een hele lange tafel.
Moeder staat met een rol papier te wachten tot zij kan beginnen.
Even later rolt zij het papier uit over de tafel. Nu lijkt het net een wit tafellaken.
Mijn broers lopen heen en weer van de ene kamer naar de andere.
Ga eens uit de weg zeggen ze. Ga maar na de achterkamer, je staat in de weg.
Ik neem de benen naar de achterkamer.
Maar daar is het een ongezellige boel. Er is daar niks te zien. En er is niemand.
Ze zijn allemaal in de voorkamer bezig.
Het is vandaag een feestdag. Tenminste volgens Corrie. Morgen is het feest, zei ze gisteren, want morgen ga ik trouwen!
Morgenavond woon ik in ons eigen huis. Samen met Nico. Slaap je dan ook in dat huis?
Ja, ik ga daar voor altijd wonen zei ze.
Ik vind het helemaal geen feestdag.
Het is helemaal niet leuk dat Corrie ergens anders gaat wonen. Corrie is mijn grote zus. Zij is 19 jaar ouder dan ik. Zij is ook een beetje mijn moeder en nu gaat zij weg.
Ik heb haar trouwens ook nog helemaal niet gezien vandaag.
Waar zou ze zijn?
Ik loop weer naar de voorkamer.
Ik tik tegen moeders arm. Waar is Corrie?
Die is boven. Ze is zich aan het aankleden.
Maar komt ze dan niet op het feest? Ja natuurlijk, zij gaat toch vandaag trouwen? zegt moeder.
Wat is dat toch trouwen ? Dan woon je voortaan bij je man of je vrouw zei Corrie.
Er staan nu allemaal schaaltjes met snoep op tafel. Dat zijn bruidssuikers zegt moeder.
Bruidssuikers? Ja dat noem je zo zegt moeder.
Proef er maar één. Ik pak er één van het schaaltje.
Ik proef. Het smaakt net zoals een schepje suiker, vind ik.
Als het middag is ziet de kamer er heel mooi uit.
Moeder is alleen nog maar in de kamer, samen met mij. Ze frunnikt nog even aan de gordijnen.
En ze strijkt ook nog even het papier op tafel glad.
Kom maar mee, het is nu helemaal klaar.
De gasten mogen komen. Ze trekt de kamerdeur achter mij dicht.
Even later hoor ik de keukendeur open gaan.
Ik hoor een bekende stem. Het is Nico! j loopt naar moeder en geeft haar een hand.
Ik kijk naar Nico. Hij ziet er vandaag heel anders uit. Hij lijkt wel een dominee.
Een zwart pak heeft hij aan.
Alles is anders vandaag!
Ik heb zelf ook een mooie jurk aan Dat hoort zeker allemaal bij trouwen!
Corrie komt er zo aan hoor zegt moeder tegen Nico.
En meteen stapt Corrie al binnen.
Nico loopt naar haar toe. Hij heeft bloemen in zijn handen.
Die geeft hij aan Corrie. En hij geeft Corrie een zoen!
De zoen duurt best lang.
Ze kijken elkaar heel lief aan. Ze vinden elkaar zeker erg leuk.
Wat ben je mooi! zegt Nico tegen Corrie.
Corrie lacht en kijkt heel blij.
Ik kijk naar haar mooie jurk. Hij is zwart met kraaltjes.
Ze heeft ook een hoedje op en daar hangt achter gaas aan. Zeker voor als zij straks naar de kerk gaan.
Maar waarom heeft zij die nu dan al op?
Alles is vreemd vandaag!
Als we hebben gegeten komen er een heleboel mensen.
De voorkamer is nog steeds gesloten.
Dat komt zeker nog.
En dat is zo.
Na de kerkdienst lopen Corrie en Nico gelijk naar de voorkamer.
Ze gaan in het midden zitten.
Wat een stoelen staan er klaar.
En Corrie blijft gewoon zitten. Ze doet vandaag helemaal niets dan zitten.
Ze wenkt naar mij en roept: kom maar even naast mij zitten.
Mijn stoel schuif ik strak tegen haar stoel aan. Zo zit ik heel
dicht bij haar.
Ik strijk over de kraaltjes van haar jurk. Mooi he, zegt Corrie
Ze lacht en kijkt blij in het rond.
Alle stoelen zijn nu bijna bezet.
Weet je wat? Ga maar naast Clazien zitten, daar is nog een
mooi plaatsje voor je zegt Corrie.
Het is feest vandaag en ik ben niet blij.
Vanavond is Corrie weg. En blijft zij dan mijn zus?
Dan is zij nog groter, en mag ik vast geen Corrie meer zeggen.
Maar wat moet ik dan gaan zeggen?
Ik blijf er over nadenken! Ik kom er niet uit.
Het is al donker als we klaar zijn met eten.
Maar dan is het feest ook voorbij.
Nico en Corrie praten zachtjes tegen elkaar.
Dan staan ze op en gaan ze iedereen een hand geven.
Ze bedanken iedereen die is gekomen is voor hun trouwen.
Ik krijg ook een hand en een zoen.
Eerst van Nico en dan van Corrie. Ik vraag zachtjes aan Corrie: moet ik nu voortaan tante zeggen? Corrie kijkt mij aan, lacht , en zegt: nee hoor, ik blijf gewoon Corrie. "O, gelukkig maar!" Kom maar gauw een keertje met moeder bij ons kijken" zegt ze. "En je mag ook fijn komen logeren.
Ze zwaaien nog even en lopen dan weg.
Ik mag dus gewoon Corrie blijven zeggen. Ze blijft gewoon mijn grote zus! Maar ze woont nu niet meer bij ons. En dat is helemaal niet leuk!
Tassen, tassen en nog eens tassen.
Te kust en te keur.
Het winkeltje op de nauwe dorpsstraat staat een beetje weggedrukt
tussen de andere grote winkels. Als je voorbij de etalage loopt, word je echter met je neus op de
feiten gedrukt: hier worden tassen verkocht! De etalage hangt vol met tassen. De toonbank staat vol. En als je door het raam naar binnen kijkt zie je niet anders.
Op hoge planken liggen legio tassen te wachten op een eigenares.
Sommigen liggen er misschien al wel 15 of 20 jaar. Rode, zwarte, bruine, en witte tassen in alle maten en modellen.
Ze liggen schots en scheef, buitelend over elkaar heen, opgestapeld tot
aan het plafond.
Een bont, vrolijk stilleven.
Ik zoek een cadeautje voor mijn moeders verjaardag.
Ze wil wel graag een nieuwe tas, zei ze.
En daar zie ik wel brood in.
Tenslotte hebben we niet voor niets het winkeltje van Sara de Tas
op de dorpsstraat. Haar winkeltje is een begrip waar je niet omheen kunt.
En, Sara de Tas is altijd blij als je komt.
Samen met mijn oudere zus Greta ga ik op stap.
Op naar Saras winkeltje.
Het winkelbelletje vind ik altijd venijnig klinken: schel en indringend. Sara is een beetje doof!
Ze loopt ook een beetje krom.
De jaartjes gaan blijkbaar tellen.
Maar ze is best wel aardig. Zij woont hier al zo lang ik mij kan heugen.
Alleen met haar tassen.
Ik hoor geslof. Het zal Sara zijn die er aan komt.
De tussendeur naar de winkel gaat open.
Gelukkig. Het is Sara zelf. Haar haren, grijs gemêleerd, hangen in krulletjes voor haar gezicht. Ze sloft naar ons toe. Haar pantoffels lijken een beetje te groot. En haar kousen fladderen om haar benen.
Met haar hoofd een beetje schuin naar ons gewend, vraagt zij: wat mag het zijn vandaag?
Ik zoek een tasje voor mijn moeder zeg ik.
O, maar daar kan ik je wel aan helpen hoor.
Het moet zeker een zwarte zijn?
Ja, het is voor de zondag zeg ik.
We zullen eens even kijken zegt Sara. Ze loopt naar een plank en legt de bovenste tassen van de ene op
de andere stapel. Tenslotte trekt ze één tas onder de stapel vandaan.
Maar zegt dan: nee dit is hem toch niet.
Haar hoofd is gefronst en ze mompelt : waar heb ik die tas neergelegd?
O ja, ik weet het al weer roept ze.
Op die bovenste plank ligt nog een tas, die je moeder zeker
mooi zal vinden.
Ik vraag mij verwonderd af hoe zij dat onthoudt.
Want er is geen plekje waar geen tas ligt. Het is een wonder dat je binnen kunt komen.
Ze pakt een houten ladder uit een hoekje.
Haar hoofd wordt rood van inspanning.
Ze sleept de ladder naar een plank. Dan begint de beklimming. Ik houd mijn hart vast. Kijk steels even naar mijn zus.
Die kijkt ook bang.
Sara moet naar de hoogste plank voor het beoogde tasje.
Ze is een tengere vrouw. Toch veert de ladder onheilspellend bij
iedere trede die zij hoger klimt.
Het liefst zou ik vragen: zal ik het pakken? Maar dat hoef ik niet voor te stellen. Want de vorige keer werd ze
een beetje boos toen ik dat vroeg.
Maar daar staat ze dan toch. Op de bovenste trede van de ladder.
Met haar kin op de tassen, graait ze met één hand door de stapel tassen.
Met haar andere hand houdt ze zich vast aan de plank.
We houden onze adem in. En ons hart vast!
Ze roept : ik heb hem gevonden hoor!
Ze laat de bedoelde tas zien.
Vang maar op roept ze, en laat de tas vallen.
Greta vangt hem nog net.
Hoe vinden jullie deze? Ze kijkt ons aan.
Ik vind hem maar zozo.
Mijn zusje fluistert : neem hem maar joh!
Zij vindt de hele operatie natuurlijk net zo eng als ik.
Ik kijk vlug even naar de prijs. Zoveel geld heb ik niet eens. Ik heb ook nog geld bij me fluistert Greta.
Sara heeft nog een tas uit de voorraad geplukt. Ze draait zich op de ladder naar ons toe om de tas te laten zien.
Nee, deze is goed roep ik.
En Sara begint aan de afdaling. Achterste voren, voetje voor voetje.
Bij iedere plank die zij passeert ordent ze met één hand, snel de voorraad.
Dit buitenkansje doet zich zomaar onverwacht voor.
Maar het resultaat is nihil.
Bij de één na laatste treden praat zij alweer honderd uit.
Mijn zusje en ik, halen opgelucht adem als zij beneden is.
Ze laat mij de tas nog eens goed zien.
Deze zal je moeder vast heel mooi vinden, zegt ze.
Kijk eens hoeveel vakken hij heeft. Daar kunnen een hoop rollen
pepermunt in. Ze lacht, en alle rimpels op haar gezicht lachen mee.
Ik zal hem eens extra mooi voor je inpakken.
Nu ik hem op de toonbank zie liggen, vind ik hem toch ook wel mooi.
Sara de Tas tovert een stofdoek onder de toonbank vandaan.
De tas krijgt een extra goede beurt.
Met haar kromme, stijve vingers stoft ze de tas.
Ze blaast hem zelfs van binnen nog schoon.
De service is compleet! Zij pakt het mooiste velletje papier dat ze heeft.
Ik zie hoe haar stramme vingers er een kleurig, feestelijk pakje van maken.
Ze reikt het mij aan: Je moeder zal er vast blij mee zijn.
Dat weet ik heel zeker, zeg ik. Mijn hand gaat over het mooie papier.
Ik zoek in mijn portemonaie naar de laatste cent. Ik kom echter fl. 0, 50 tekort.
Sara telt mijn geld en zegt: zo is het genoeg hoor.
Ga je moeder maar blij maken.
Ik lach blij naar Sara en zeg: dank u wel voor het mooie inpakken.
Even later fietsen er twee blije meisjes over de dorpsstraat naar huis!
Poezen horen bij mijn leven.
Het innig vergenoegde spinnen van een poes klinkt
als muziek in mijn oren.
Wij hebben met tussenpozen eigenlijk altijd poezen gehad..
We hebben 2 keer een Mickey gehad.
De eerste Mickey was een doerak maar bijzonder trouw
en razend intelligent. Als we op vakantie gingen namen we haar mee.
En waar we ook naar toe gingen we lieten haar los buiten lopen en zij
bleef altijd rondom het logeeradres hangen.
Soms klom zij s nachts dan buiten op het raamkozijn waar wij sliepen. En liet ons dan op de ze manier weten dat ze heus wel wist waar wij sliepen.
Het was een echte buitenpoes en ze volgde helemaal haar natuurlijk ritme.
Als Gijs s morgens naar de trein liep wandelde ze achter hem aan.
Ze wist precies tot hoe ver ze mee kon lopen.
Ze stopte waar Gijs een drukke weg moest oversteken en begreep: dit wordt te gevaarlijk! Gijs draaide haar dan om en zei: verder kan je niet hoor!
Ga nu maar weer naar huis
En daar ging ze dan mee akkoord. Ze kwam deftig terug wandelen. En zo ving zij meteen 2 vliegen in één klap, want haar ochtendwandeling had zij ook vast gehad.
Als ik ergens op bezoek was sprong zij soms ineens op het raamkozijn.
Hoe zij het wist dat ik daar was, is mij nog altijd een raadsel.
Wat voor zintuig was het, dat haar in beweging bracht mij te komen halen?
Ze was heel intelligent in het oplossen van problemen. Het gebeurde een keer dat wij weg waren gegaan zonder
kattenbak klaar te zetten.
Het werd blijkbaar hoge nood: Mickey moest plassen. Maar waar als er geen kattenbak staat.
Geen nood. Ze creëerde gewoon zelf een kattenbak.
In de badkamer stond een groot bad. En wat deed ze?
Keurig op het putje waar het water wegloopt haar plasje loslaten. Maar daar bleef het niet bij, want ze moest ook nog
haar grote boodschap kwijt.
Dat kon er nog gewoon achteraan, op hetzelfde waterputje.
Thuis gekomen wisten we niet wat ze zagen.
Hoe braaf en zindelijk en lief! Door kattenogen gezien, dat wel. Zij loste onze fout vernuftig op, dat moet gezegd. Aan ons de opdracht het bad goed te reinigen en het water
te laten stromen. En dat deden we dan ook.
En Mickey verdiende echt een dikke pluim!
Ze werd hoog bejaard. Bijna 20 jaar. Tot ons verdriet moesten we haar toen laten inslapen.
Ze kreeg een prachtig plekje in onze tuin, dicht bij huis.
Andere grootouders heb ik niet gekend, alleen deze oma.
Zij waren al overleden toen ik werd geboren.
Ik was één van haar 40 kleinkinderen.
Toch zag ze je, ondanks de vele kleinkinderen.
Ze hield van je, dat wist je zeker.
Oma (opoe) woont in bij een getrouwde zoon. Samen met een vrijgezelle oom.
Haar man, mijn opa, is maar negenenveertig jaar geworden.
Evenals mijn eigen vader.
Mijn oom en tante, bij wie ze inwonen, hebben zelf ook drie kinderen.
Het huis is heel klein voor die zeven mensen.
Hoe deden ze dat vroeger toch allemaal?
Het is maandagochtend. Ik sta voor de deur van oma.
Sinds kort werk ik vijf ochtenden in de week bij haar .
Zo kind, ben je daar? De deur gaat wagenwijd open.
Kom er maar gauw in. Wat een wind hè? Kon je er wel tegenin komen?
O, met gemak hoor, zeg ik hijgend.
Ik loop achter haar aan de gang door.
In haar nek dansen krulletjes boven haar opgestoken haar, grijze krulletjes.
Altijd weer kijk ik ernaar.
Even later zit ik aan tafel met een kopje thee voor me.
Hoe gezellig het ook is, ik moet ook voortmaken.
Om 12 uur ga ik al weer naar huis. Oma heeft elke dag
ook nog wel een boodschapje te halen.
Zal ik eerst maar naar boven gaan? stel ik voor.
Ga je gang maar kind, je weet het zelf allemaal wel, zegt ze.
In de gang loop ik mijn nichtje tegen het lijf. Zij is net als ik 16 jaar.
Een volle tas met boeken hangt aan haar hand. Ze zit op de MULO.
Op de MULO! Dat zou ik ook zo graag willen.
Ik vind het eigenlijk niet leuk dat ik haar tegenkom met die tas.
Daag, roept ze tegen iedereen die in haar buurt is. En weg is ze.
Het is helemaal niet erg om bij Oma te werken.
Alleen die kapokken bedden opmaken. Dat is een hele heisa.
Daar zie ik elke dag tegenop.
Vijf dagen in de week liggen ze afgehaald op mij te wachten.
Ze moeten eerst worden omgekeerd. Maar dan ben ik er nog niet.
Het kapok moet ook ieder dag worden losgeschud.
Ik loop de trap op naar de twee bedden die op mij wachten!
Aan mij de taak ze keurig opgemaakt achter te laten.
Het stof dat vrijkomt tijdens het schudden, kriebelt in mijn neus.
Ik krijg weer een enorme niesbui. Mijn ogen tranen ervan!
Maar ook vandaag komt er weer een einde aan deze misère.
Blij loop ik naar beneden. Oma zit vast al te wachten met de koffie.
De koffie staat inderdaad al klaar. Ja , ik hoorde je al aankomen op de trap.
Zo blij als een kleuter kijk ik naar het frou-froutje op mijn schoteltje.
Die froufroutjes van mijn oma! Zo lekker als toen heb ik ze
nooit meer gevonden. Ieder probeersel is een klap in mijn gezicht.
Drink het maar lekker warm op, kind.
Ik geniet van de koffie. Van het samen zijn met oma.
Zoals ze daar zit, vol verwachting of de koffie mij smaakt.
Ze kletst honderduit. Haar bruine ogen lachen mij toe.
Het kopje dat ze vasthoudt, hangt steeds schever in haar hand.
Straks ligt het op de grond. Uw kopje hangt schuin, oma, zeg ik.
Voor even houdt ze het recht. Een seconde later hangt het weer scheef.
Iedere dag komt er zo koffie op het zeil terecht.
Na de koffie poets ik het zeil meteen schoon.
Maar na een heel weekeind morsen kan ik poetsen tot sint-juttemis.
Ik krijg het dan niet meer schoon. Alleen een druppeltje Vim doet wonderen.
Maar dat is ten strengste verboden. Het zeil wordt er kaal van, zegt oma.
Een dilemma voor me. Ik moet kiezen tussen vies zeil of stiekem Vim gebruiken.
Mijn wens voor schoon zeil wint het nog al eens van haar gebod.
Tja, zoiets blijft toch hangen blijkbaar!
Overigens: het zeil is mooi gebleven, ondanks de Vim!
Om half twaalf ga ik , als afsluiting, om de boodschappen.
Om de paar dagen haal ik froufroutjes.
Ik ben niet de enige die bij haar langskomt en froufroutjes eet.
Iedereen is altijd welkom. En oma is altijd thuis en zit in haar stoel.
Een eigen autootje waarmee ze op stap kon, bestond nog niet eens
in haar dromen.
En of zij kon fietsen? Ik betwijfel het.
Ik genoot van haar vrolijkheid. Van haar pretogen als zij mij aankeek.
En soms speelde zij een gezelschapsspelletje met me.
Zij hield van domino, ganzenbord en mens erger je niet.
Ik leerde van haar hoe gezellig het is om met elkaar een spelletje te spelen.
En ik ben het altijd blijven doen!
Eerst met de kinderen en nu met de kleinkinderen
Gelukkig zijn er familieleden die er zich voor lenen. Het zelf even graag doen.
En zo reizen dingen de tijd door!
Ik ben een vrouw van 74 jaar Sinds 1962 getrouwd met Gijs. Wij hebben samen 2 kinderen en evenveel kleinkinderen. De naam Matja is wellicht voorlopig mijn schuilnaam. De titel van mijn blog komt uit een gedichtje dat ik eerder maakte:
Luister wees stil Luister, zonder gehoor naar het eeuwige lied. Het vaart zonder melodie mee op de wind.
In het blog zal het gaan over van alles. Wat houdt mij zoal bezig? Over nu en over vroeger. Ik wil oude herinneringen en verhalen laten herleven. Ik hoop dat mensen mijn blog gaan lezen. Schrijven is mijn passie. ik doe het al jaar en dag. Mijn plan is regelmatig wat te plaatsen. Eén of meerdere malen per week.We zullen zien of het gaat lukken. Voor mijzelf is het een een ontdekkingsreis. Schrijven op SeniorenNet!