Lieve Tante Leintje van de Groôte Abeêle
Op mijn vrije woensdagmiddag van school fietste ik naar de Groôte Abeêle, wanneer ik zin had iets te beleven. Er was altijd wel wat te doen op het boerderijtje van tante Leintje en oôme Arjaan. Haar man en zoon Cassaan zag ik meestal niet, die werkten ergens op het land. De andere zonen Gommert, Piet en Dingeman waren allang het huis uit, waar ze woonden wist ik niet.
De familie de Visser-Joosse bewoonden een klein boerderijtje, waar ze leefden van wat het land en vee opbracht. Veel soeps was het daar niet. Een kleine kudde koeien, twee Zeeuwse knollen voor het werk, een fatsoenlijk paard voor het ringrijden. Een varken voor de slacht, een stel kippen voor de leg, een vet konijn dat de Kerst niet zou halen, en een manke hofhond die de wacht moest houden, maar al kwispelend je kwam begroeten.
|
|
|
De Hofhond
|
Boerderijtje van Leintje en Arjaan op d'n Abeele
|
Varken verwent zichzelf
|
Voor het huis stond de waterput, daaromheen lag een ordeloze groentetuin, waar tante Leintje voor zorgde. Voor de sier groeiden een paar bossen dahlia's en lupinen. De bakkeête was een rommelhok geworden. Brood werd daar sinds lang niet meer gebakken. Bovendien was daar ooit een vreselijk ongeluk gebeurd. Een kleinkind waar Leintje op moest passen, had ze zolang in de bakkeête gelegd, terwijl ze aan het werk was. Het kind is door de hitte gestoofd teruggevonden. Sindsdien wilde Leintje niets meer met dat ding te maken hebben. Het leven van Tante Leintje speelde zich doorgaans af in en rond het huis. De deur stond altijd open, ongewenst bezoek kwam nooit, iedereen was welkom. Op een klamme warme zomerdag liep ik het huis binnen naar de woonkamer. Tot mijn grote schrik zag ik tante Leintje, zonder overmuts, languit op de plavuizenvloer doodstil liggen. Ik schrok me rot, rende het huis uit, stoof de stal binnen waar Cassaan bezig was met de koeien. "Oôme Cassaan, oôme Cassaan, kom is gauw, kom is gauw," haspelde ik buiten adem. "Tante Leintje is doôd, ze lig plat op de grond." Cassaan keek hier niet van op, "Oh, da val wel mee 'oor, die leij gewoon te slaepe, da doe ze wel is vaeker, die doe 's middag un dutje." Cassaan stelde me gerust. Wat vreemd, wat raar, wie gaat toch midden op de dag plat op de grond liggen slapen?
|
|
|
Bakkeête
|
De dames worden in de stal verwacht.
|
Wijs of leep varken?
|
Even later verscheen tante Leintje in de stal. "Bin jie zoô geschrokke' va' mien?" Verlegen antwoordde ik; "Ja, tante Leintje ik doch da' jie doôd was." Ze moest om mijn paniek hartelijk lachen. 'Kom maer is mee, dan krieg jie un kommetje thee va' mien." Schoon en proper is het nooit geweest bij tante Leintje. Dat gaf ook niet, ze was een hartelijk, royaal mens, altijd gul iets weg te geven, al was het maar een plaatje voor de poeziealbum. Maar de enkele keer wanneer ze naar de stad ging, of op bezoek bij haar zus, opoe Betje Klercq, dan zag ze eruit om door een ringetje te halen. Je kon je geen mooiere boerenvrouw voorstellen. Een klein pittig vrouwtje, fris, schoon, overdadig besprenkeld met Boldoot.
Het waterketeltje stond op het petroleumstelletje al te borrelen. Op een ander stelletje stond de koffiepot de halve dag warm te blijven. Tante Leintje zette thee in een theepot met een half oor, dat ze met rietwindsels van opa Klercq gerepareerd had. Er was wel meer kapot in huis, dat toch nog te gebruiken was. De theekoppen schonk ze tot de rand bijna vol. Uit een trommetje kreeg ik een droog Mariakaakje.
|
|
|
Dahlia's in volle bloei
|
De moestuin
|
Bont kleurige lupines
|
Overal zwermden dikke vette strontvliegen rond, die dan weer op de theepot landden, of daarna een rustpauze zochten op de rand van mijn theekop. Je kon ze keer op keer verjagen, waarna ze even zo snel terugkwamen. Brutaal, ja zelfs uitdagend trippelden ze over het schoteltje, wetende dat je ze daar geen mep kunt verkopen. Brommend vlogen die rotkrengen overal rond. Tante Leintje had er geen last van, die was dit ongemak allang gewend. De vliegen riskeerden vooral ook geen landing op de kleverige vliegenvangstrook, boven de tafel. Ze moeten hebben geweten van het noodlot dat hen daar te wachten stond. De vliegenmepper bracht ook geen dodelijk resultaat, voordat de mepper in aantocht was vloog de strontvlieg al verder. Tante Leintje verklaarde dat vliegen nu eenmaal bij een boerderij horen.
Grote verhalen vertelde tante Leintje nooit. Haar wereldje bleef beperkt tot wat in en om haar boerderijtje gebeurde. Alleen vanzelfsprekende zaken vulde haar dag, waar geen uitgebreid verhaal voor nodig is. Ze sprak daarom in nuttige taal zonder overbodige toelichting. Een leesboek was aan haar niet besteed, daar kon ze geen tijd voor vinden, jokte ze. Dat was niet echt waar. Ze was het lezen verleerd, liever was ze aan het werk.
|
|
|
Pot op petroleumstelletje
|
Als tante Leintje
|
Boerenkoffie of Koffie verkeerd
|
Cassaan was ondertussen binnengelopen; "k Eb wel trek in un kop koffie," stelde hij voor. "Uh, uh, je weet, waer 't staet, hé," tante Leintje verwees haar zoon resoluut naar de koffiepot, dat al die tijd stond te pruttelen. Bij tante Leintje moest je niet rekenen op veel service, je moest jezelf maar bedienen. Cassaan schonk voor zichzelf een kop koffie in, met een flinke scheut melk erbij. Maar uit het kopje dronk hij niet. Hij goot de koffie op het schoteltje, met veel geruis leste hij slurpend zijn dorst. Ik wist niet was ik zag. Zo onbeschaafd drink je toch geen koffie? Cassaan was niet anders gewend, ook al was de koffie nog zo bitter. Het is hier een heel ander leven dan bij ons thuis, bedacht ik me.
|
|
|
Een strontvlieg
|
Vliegenvanger
|
Bromvlieg
|
Ik vond tante Leintje een lief mens, wel een beetje direct in haar uitlatingen, maar dat vond ik juist zo leuk aan haar. Zonder veel te zeggen begrepen we elkaar. En dat was goed zo, ze ging haar eigen gang. Aan tafel zaten we allebei stil te wezen. Tante Leintje begon aan een haakwerkje en ik nam in me op wat ik eigenaardig vond.
In de betimmerde wand zag ik een bedstee, daar moeten Leintje en Arjaan slapen, stelde ik vast. Wat lijkt me dat leuk om daar te slapen, met de luiken dicht, waar 's morgensvroeg bij het wakker worden door het uitgezaagd hartje fris daglicht naar binnen valt. "k Gae nae bedde as 't doenker wor' en 'k stae op wanneer 't weer lich' wor'," had ze me eens verteld op haar plat Zeeuws.
Aan de wand hingen schilderijtjes en vergeelde foto's van paarden en koeien, het verraste me niet. De mooiste foto vond ik die van een bruine merrie met haar veulen. Ze keken zo aandoenlijk, het leek net moeder en kind, het aanblik ontroerde me. Op tafel lag een plakkerig plastic zeiltje, op de vensterbank blaadjes van de Boerenbond. Hoe kan het ook anders. Voor de rest van de tijd lurkte ik aan mijn kopje thee. We hadden elkaar niet veel te vertellen.
|
Vlnr; Gommert-, Cassaan-, Dingeman-, en Piet de Visser
|
Het einde van haar leven heeft tante Leintje doorgebracht bij één van haar zonen. Bij de laatste foto, van haar gemaakt, is ze omringd door haar zonen. Vier oprecht boerenzonen met een plantje, bloemetje en fruitmand in de hand. Een mooiere herinnering is niet denkbaar.
© 2012 Albert Prins
|