Beeld- Tekstverantwoording; Foto's afkomstig van diverse bronnen; Beeldbank-Zeeuws Archief, Beeldbank-ZeelandNet, Beeldbank-Zeeuwse Bibliotheek Beeldbank-Wikipedia, Beeldbank-Google Openbare Sites, Collectie uit eigen archief. Tekst afkomstig van Wikipedia, en andere bronnen. in bewerkte of verkorte vorm Tekst uit eigen bron. Copyright; Eigenaren van foto's kunnen zich melden voor bronvermelding.
Educatief Internet-Magazine over historie van familie Klercq en duurzame mandenmakerscultuur
17-04-2013
ds. Willem Klercq bijna verdronken
Ds Willem Klercq bijna verdronken
Hervormde kerk van Koudekerk aan de Rijn.
Oudshoorn; 12 april 1893, Bericht uit de Rijnbode
Zondagmiddag overkwam Ds. W. Klercq van Koudekerk op zijn terugtocht van Woudbrugge, waar Z.Eerw. des morgens de preekbeurt had waargenomen, een ernstig ongeval, dat gelukkig nog betrekkelijk goed afliep. Tegenover de zaagmolen van de h.h. Gebr. Piek schrikte het paard voor een passeerenden stoomboot en nam een zijsprong, waardoor de tilbury, waarin Z.Ew. met den hr. v. Egmond van Koudekerk gezeten was, omsloeg en van den vrij hoogen dijk in de poldersloot terechtkwam. Gelukkig daagden spoedig reddende handen op en werden beiden uit hunne benarde positie gered, wat zeker niet het geval zou geweest zijn, wanneer het onheil niet zoo dicht bij 's Molenaarsbrug had plaats gevonden.
Een tlbury is een tweepersoons overkapt rijtuig.
Dankzij den vriendelijke tusschenkomst van de h.h. van Giesen en M. Kloot, werden den beide drenkelingen in de gelegenheid gesteld zich van droge kleederen te voorzien en konden zij later in een ander rijtuig huiswaarts keeren. Ds. K. had een kwetsuur aan het been gekregen, terwijl de hr. v. E. met den schrik vrijkwam. Paard en rijtuig werden nagenoeg ongedeerd op het drooge gebracht en later thuis bezorgd.
Naschrift; Willem Klercq verklaard in zijn Bundel Schetsen (een essay waarin hij zijn belevenissen als predikant bloemrijk verteld - waarover ik nog zal berichten-), dat de situatie van het ongeval ernstiger is geweest. Hij kwam terecht onder het gewicht van het paard en rijtuig waardoor hij zó bekneld raakte dat hij zich niet kon bevrijden, met gevolg zelfs dat hij onder water raakte en de verdrinkingsdood nabij was. Zijn been dreigde afgekneld te raken. Een soortgelijk ongeval dat zijn vader ook overkomen was bij het beleg van de Citadel van Antwerpen. Vader Johannes Frederik Klercq (2e luitenant der infanterie - Ridder in de Militaire Willems-Orde) leed 5 jaar lang aan de gevolgen van zijn afgekneld linkerbeen, dat uiteindelijk geamputeerd moest worden. Onverschrokken liet bij van het restant van het bot een briefopener maken, met zilveren heft en inscripte van het voorval. Dit memorabilium is nog steeds in bezit van de familie.
Niet ver van de Vlasmarkt, op de hoek van het Beddewijkstraatje en de Schuiffelstraat, lag de stal voor koeien en ander vee, dat donderdags aangevoerd moest worden op de veemarkt van het Bodenplein. Een dag tevoren was het daar een nerveuze toestand. De aanvoer van koeien, schapen en paarden werd in de oude stal ondergebracht, het ene beest was gewilliger dan het andere. Het aanblik van een vreemde donkere stal maakte sommige dieren opstandig. Dieren hebben schijnbaar ook een gemoed. Onthecht van hun vertrouwde omgeving stonden ze, tot laat in de avond, te trappelen en klagelijk te loeien, ongewis van wat hun lot de volgende dag zou zijn.
Schuiffelstraat, links de voormalige veestalling
Een oude veestal
De volgende dag ging de staldeur open. Twee boerenknechten joegen de beestenboel naar buiten, richting Vlasmarkt. Het vee liep los door de straten, het kon toch geen kant op in de smalle straten. Bovendien was het maar een klein stukje lopen naar het Bodenplein.
Op een warme zomerdag was het weer zover. Een stel koeien liep geduldig mee in de stoet. Maar een koe is nu eenmaal nieuwsgierig van aard, een beetje eigenzinnig ook. Bij Mandenmakerij Klercq stond de deur zoals gewoonlijk open. Dat vond één van de koeien uitnodigend genoeg eens nader polshoogte te nemen. Ze stapte dapper de gang binnen.
Mandemakerij Klercq
De gang
Koe in de gang
Opa Klercq hoorde gestommel in de gang en dacht; "Da's vast een klant." Door het spiekluikje in zijn werkplaats kon hij geen bezoeker waarnemen in de winkel. Het gestommel hield aan. Dan zal er wel iemand in de gang staan, dacht opa logischerwijs. Bij het openen van zijn werkplaatsdeur schrok hij zich wezenloos. Onverwacht stond daar een groot breed zwart-wit gevlekt koeienlijf voor zijn neus. Geschrokken smeet hij met een smak de deur weer dicht, in de hoop dat de koe met haar hoofd de deur niet opnieuw zou openen. Want gezelschap van een koe in zijn werkplaats, dat was teveel van het goeie.
Theeuwes voelde zich opgesloten in zijn werkplaats, hij kon niets ander doen dan hulp inroepen. Driftig tikte hij op het grote raam bij de binnenplaats, in de hoop dat zijn vrouw Betje hem zou horen. Maar opoe zat in de keuken gemoedelijk een boek te lezen, een bezigheid waar ze moeilijk van af te houden was. Ze hoorde het hulp geroep van haar man niet eens; "Betje, Betje, kom is gauw, d'r staot un koei in d'n gang, whâ moe'k doen?" Keer op keer riep Theeuwes opnieuw om hulp. Totdat opoe ook iets vreemds hoorde. Een klant maakt toch niet zoveel lawaai, en; "Boéoéoe." dat heb ik een klant toch nooit horen roepen, bedacht ze.
"Verloste" Koe
Hoek Vlasmarkt-Penninghoek
Op haar gemak slofte ze naar de binnenplaats. Ook opoe schrok zich rot bij het zien van het enorme koeienhoofd met vervaarlijke hoorns. De koe zat met haar rond lijf stevig klem tussen de muren van de gang. Ze wist zich geen raad. Vooruit ging niet, aan achteruit lopen dacht de koe niet. Opa stond hulpeloos te zwaaien voor het raam. "Whâ' moe'k doen, Betje, whâ moe'k doen?" Opoe stond voor de koe te roepen: "Kusjt, kusjt, goa weg, goa weg. Jie 'oort 'ier nie tuus, hé."
Zo nerveus als de koe was geworden, kwam er geen beweging in het beest. "Theêuwes, dauw is vanachter an die koei, misschien loôpt ze dan wel deur." riep Betje naar haar man. "Dâ' durf 'k nie, ze kan mien wel un trap geve', antwoordde Theeuwes bang. "Slao d'r dan mèr met un stok op d'r kont." adviseerde opoe. Opa volgde haar advies op, een flinke mep van zijn slijpplank was het gevolg. Met een sprong schoot de koe de binnenplaats op, opoe omver duwend tot in de waterbak bij de pomp. Schielijk sprong opoe de trap op, waar ze zich veilig voelde.
Veemarkt
Uw trouwe koe
De situatie werd er alleen maar slechter van. De koe draaide en draalde rond op de binnenplaats, ze wist niet wat te doen. Nu bestond het gevaar dat ze de nog smallere gang naar de tuin zou kunnen kiezen, of erger, dat de koe de woonkamer kon binnenlopen. Dan was de ravage helemaal niet te overzien.
Inmiddels had de koeiejongen ontdekt dat hij één van de beesten was kwijtgeraakt. Op zijn zoektocht hoorde hij klagelijk geluid bij Klercq in de gang. Met veel duwen en trekken hebben ze de koe door de gang weer naar buiten kunnen werken. Verstijfd van schrik stond ze op straat, naar frisse lucht te happen. De boerenknecht nam het arme beest bij een hoorn, waarop beiden richting Bodenplein vertrokken. Wat haar verder lot was? Het is niet bekend. Misschien het abatoir? Als souvenir, had de koe van pure ellende een flink plakkaat stront achtergelaten. Opgelucht na zoveel consternatie kwamen Theêuwes en Betje bij met een kopje koffie. Nadien is het voorval vele malen, in geuren en kleuren, doorverteld binnen de familie.
Kees Klercq was een begrip in Middelburg. Kort voor de oorlog, om percies te zijn in december 1939, was hij begonnen met een winkel in rookwaren en aanverwante artikelen. Kees had veel gevoel voor wervende reklame. Service en Impuls Sales zou je dat nu noemen, toen een handige manier om klanten te binden. Goedkoop filmrolletjes aanbieden, terwijl de klant vast wel een pakje sigaretten erbij kocht. Zijn gewicht raden was ook een leuke vondst, of gratis benzine tanken voor je aansteker, dat trok altijd klanten aan. Een vriendelijk gesprek en de naam van de klant kennen, het deed wonderen.
Kees heeft niet lang plezier gehad van zijn winkeltje in de Gravenstraat. Nog geen half jaar na de opening brak de oorlog uit. Het vreselijke bombardement op Middelburg, mei 1940, deed alles veranderen in puinhopen. Het oude intieme straatje met grote variateit aan zaakjes en werkplaatsen bestond plotseling niet meer. Vergezichten over vernielde straten gaven een triest aanzicht op het kale karkas van het eens zo fraaie Stadhuis. Het drama was kompleet nu zijn hele voorraad was verloren, en niet alleen dat. Ook persoonlijke bezittingen, memorablia, en brieven waren tot as verworden. Zijn vader Rinus, die in dezelfde straat ook een winkel had, overkwam hetzelfde hoewel dat huis nog hersteld kon worden. Foto's uit vroeger jaren zijn er daarom niet meer.
Gravenstraat vóór 1940
Middelburgse Courant 26 april 1940
Middelburgse Courant 26 april 1940
Gravenstraat ná bombardement mei 1940
Hoe kwam Kees toch op het idee in de Gravenstraat een winkel te beginnen? Had zijn opa Cornelis Klercq ook niet een zaakje in diezelfde straat gehad? De banketzaak Klercq was daar zeer gekend, maar bestond toen al niet meer. En zijn vader Rinus Klercq? De zelfstandige grutter op Gravenstraat I 194, (nr. 53). Hoe zat dat nu eigenlijk? De familie is niet zo spraakzaam over hun verleden.
Kees heeft niet de winkel van zijn opa overgenomen, dat is zeker. Want zijn vader Rinus had de banketzaak, na het overlijden van zijn vader, overgenomen. Moeder Pietje Klercq-Bruijns kreeg een apart kamertje, tot ze naar het "rusthuis" op het Bolwerk ging. Kees moet zijn oog hebben laten van een pandje, waar na de oorlog Verburg zijn kaaswinkel is begonnen.
Kees was eigenlijk uit noodzaak winkelier geworden, omdat zijn gezondheid hem geregeld in de steek liet. Een dienstbetrekking zat er daarom niet in. Op een "blauwe maandag" heeft hij nog geprobeerd in Hardewijk carrière op te bouwen, wat niet lukte. Want enkele maanden daarna kwam hij op "hangende pootjes" terug in Middelburg. Samen met zijn vrouw Jo Wattez, die overigens ook uit het bakkersmilieu afkomstig was, lag het voor de hand ook een winkel te beginnen.
Zeeuwse Bode 03 september 1941
Zeeuwse Bode 08 oktober 1941
Na het bombardement ontstond grote misère. Huis weg, overal rokende puinhopen, de smeulende koffie bij De Gruyter bleef maandenlang nagloeien. Honderden mensen moesten een nieuw onderkomen zien te vinden. Kees en zijn ouders gingen tijdelijk inwonen bij familie op de Walensingel, zoals zoveel ontheemde Middelburgers dat toen moesten doen.
Natuurlijk viel ook werkgelegenheid weg, doordat veel winkels, werkplaatsen en fabrieken verloren waren gegaan. Toch werd meteen aan de wederopbouw begonnen. Houten noodwinkels, in bijzonder fraaie architectuur, verrezen op de Dam, Houtkaai en Londense Kaai. Vroom en Dreesmann, De Duif en De Wiener openden opnieuw hun deuren. Bij bakker Papegaaij kon je weer tompouces kopen. Hoopvol perspectief op de toekomst gloorde, echter dat zou kort daarna veranderen.
De verkering van Kees en Jo Wattez kreeg bestendigheid in de verloving met daarop volgend de aankondiging van ondertrouw en huwelijk. Tussen de puinhopen door trok de bruiloftstoet richting Hofpleinkerk op 8 oktober 1941. In Deo Volente, als de onvoorzienigheid werd aangekondigd. Gods wil kan soms ongewis zijn.
Middelburgse Courant 16 oktober 1941
Noodwinkel Dam 26
Zeeuwse Bode 06 juni 1941
Zeeuwse Bode 25 november 1941
Kees kon ook niets anders doen dan een tijdelijk adres voor zijn noodwinkel zoeken. Het werd Dam nr. 26. Een beetje deftig winkelieren zou je kunnen zeggen, tussen al die statige patriciërshuizen aan het Damdok, waar voorname families hun historie hebben achtergelaten. Het was maar voor korte duur. Kees was op zoek naar een definitief adres. Dat bleek al snel de Brakstraat te zijn, niet ver van de Dam, echter wel buiten het winkelcentrum. Dan moet je aandacht zien te trekken. Alles wat geld opleverde werd opgepakt. In navolging van zijn oom Theeuwes Klercq van de Vlasmarkt, begon Kees ook een rijwielstalling. Voor 20ct kon je je fiets bij hem stallen.
Zeeuwse Bode 07 september 1942
Zeeuwse Bode 12 september 1942
Nog geen jaar na het huwelijk van Kees en Jo werd een zoontje geboren. Hij werd genoemd naar zijn opa Catharinus Klercq. De blijdschap van de geboorte van hun eerste kindje werd snel overschaduwd door grote zorgen. Rinusje bleek niet zo gezond te zijn als wel was verwacht. Na een smartelijk lijden is hun eerste kindje na 3 maanden overleden. Lag het aan de gebrekkige gezondheidszorg in de eerste jaren van de oorlog? Was er tekort aan prodate medicijnen? De artsen konden het jonge kind niet redden, kennis van bijzondere ziekten ontbrak. In de oorlog zijn veel kinderen jong overleden.
Zeeuwse Bode 26 juli 1943
Zeeuwse Bode 08 juli 1943
Na 8 maanden worden Kees en Jo opnieuw verblijd met de komst van weer een zoontje. Ook hij zal de naam van zijn opa dragen, waarschijnlijk ook wel ter gedachtenis van zijn eerder broertje, als mag worden aangenomen. Deze zoon groeit als enigst kind voorspoedig op. Net als veel andere kinderen in de oorlog kent Rinus weinig weelde.
De oorlog duurt al 3 jaar, met gevolg dat aan van alles tekort ontstaat. Levensmiddelen gaan op de bon, rookwaren ook. Men verkoopt al wat geld kan opleveren. In alle kranten verschijnen "Te Koop" advertenties. 60 boeken voor fl. 50,--, wat best wel duur is. Die je, nota bene, ook nog in Breskens moet ophalen. Kees biedt een Prima Werktrap aan voor fl. 7,50, dat bijna de nieuwprijs is. Louwerse in Souburg wil wel van Goesche poppen worden verlost voor fl. 35,--, dan moeten daar wel 15 punten aan rantsoenbonnen worden bijgeleverd. Door de grote schaarste aan al het denkbare zijn de prijzen hoog. Zo probeert iedereen de schrale oorlogsjaren door te komen.
Zeeuwse Bode 05 november 1943
Zeeuwse Bode 08 maart 1943
De winkel van Kees raakt leger en leger naarmate de oorlogsjaren verlopen. Sigaretten, sigaren en shag verkopen niet gemakkelijk op de bon. De ratsoenering bepaald hoeveel iedereen mag kopen. Dat werkt uiteraard corruptie in de hand. Imitatie tabak en zwarte handel verpesten de markt. Maar Kees zou geen Klercq zijn om ook slechte tijden door te komen.
In deze barre tijd helpt de familie elkaar. Tante Leintje van de Groote Abeele, de zus van opoe Betje Klercq, bezat een boerderijtje. Als een geitje of bokje werd geslacht, gingen delen van het vlees naar de familie. Opa Theeuwes Klercq bracht eitjes rond, zijn kippen waren zo produktief dat wat kon worden afgestaan. Een pluk tabak voor zijn pijp was een welkome ruil.
Theeuwes maakte in de oorlog nog steeds manden voor de boeren. De betaling ging half-om-half. Een deel in geld, het andere deel in spek, graan, boter of kaas. Er werd zelfs betaald met garnalen. Die waren er in overvloed, omdat doorvoer naar de rest van het land niet mogelijk was. Opoe Betje maakte daar garnalengehakt van, ook in die tijd een ongekende luxe, terwijl in Holland mensen op straat stierven in de Hongerwinter.
Winkel voor de verbouwing omstreeks 1949. Kees met sigaret in de hand, tante Jo Wattez met Rinus
Na de oorlog raakte de winkel van Kees Klercq weer goed gevuld. Hij ging er prat op dat hij de enige winkelier in Middelburg was, die van zijn slaapkamer een winkel had gemaakt. Moderniteiten heeft hij nooit afgewezen. In 1956 meldt hij trots in een advertentie over een telefoonverbinding te beschikken. Je kunt nu ook telefonisch bestellingen doorgeven.
Al eerder liet Kees, als één van de eerste in Middelburg, een sigarettenautomaat aan de gevel installeren. Zo kon je ook op zondag bij hem terecht voor een rokertje. De ouderlingen van de Gereformeerde kerk zien de moderne ontwikkeling als bedenkelijke ontduiking van de Heilige Zondagsrust. Kees probeert de ouderlingen gerust te stellen, hij beweert dat dit een service is voor ongelovigen, en voegt eraan toe 's zondags nooit bij te vullen. Tegen deze logica hadden de mannenbroeders geen verweer.
Ome Kees Klercq, die bij geboorte gewoon Cornelis heette, was de enige zoon van Rinus Klercq en Bets Klercq-Simonse. Rinus Klercq was mijn eigenlijke oom, maar omdat het ingewikkeld was uit leggen welke nichten en neven van mijn moeder geen ooms en tantes waren, maar daar wel oud genoeg voor waren, bleef ik hardnekkig "Oom en Tante" zeggen wanneer de familie op een feestavond bijeen was. Het was wel zo veilig de fatsoensgebruiken bij begroetingen in acht te nemen. Vrijpostigheid van een jonge jongen werd niet zo op prijs gesteld. Dus bleef Kees Klercq voor mij "Ome Kees."
Zeeuwse Bode 25 november 1949
Zeeuwse Bode 19 februari 1946
Zeeuwse Bode 25 november 1952
En dat was wel goed zo, want "Ome Kees" kon donker kijken vanachter zijn zware bril. Ook al genoeg reden wat afstand te houden. Bijna dagelijks kwam ik langs zijn winkel gefietst, die nooit aan mijn aandacht kon ontgaan, want een dependance van de Ambachtschool was gelegen in de Singelstraat. Of ik ooit zijn winkel van binnen heb gezien? Nee nooit!! Tenminste, ik kan me geen moment herinneren een stap over de verboden drempel te hebben gezet. Te jong om een rokertje te kopen. "Ome Kees" zou mij zwaar onderzoekend hebben aangekeken, zo niet doorgrond of mijn boodschap wel in orde zou zijn. Mijn vader kocht zijn eigen shag.
Zeeuwse Bode 09 maart 1951
Zeeuws Dagblad 06 juni 1949
Zeeuwse Bode 04 augustus 1950
Kees kwam uit een gezin van 5 kinderen. Vier meisjes en één jongen, in een tijd dat de besmettelijke ziekte TBC stevig narigheid verspreidde. Ook het gezin van Rinus en Bets werd bezocht, evenals bij de broer van Rinus; Cornelis en Berber, die vijf van hun zes kinderen verloren aan TBC. Het eerste kind van Rinus en Bets, Pieternella moet in 1916 op de rand van leven en dood hebben verkeerd. Want op 31 april 1916 verschijnt een opmerkelijke dankbetuiging in de krant;
"Ondergeteekenden brengen bij deze hunnen hartelijken dank aan allen, die behulpzaam zijn geweest bij de redding van hun kind op 30 april, inzonderheid aan den Wel.Ed.Heer Dr. Hoorweg enz."
W.G.; C. Klercq en Echtgenoote, Gravenstraat, Middelburg.
Zeeuws Dagblad 10 oktober 1951
Zeeuwse Bode 27 november 1951
Zeeuws Dagblad 24 juni 1954
Cornelia, de jongere zuster van Kees, die in de familie bekend was als Keetje, wordt ook getroffen door TBC. Na een lange lijdensweg, wat deze ziekte met zich meebrengt, overlijd Keetje op maandag 11 juni 1934 een week voor haar verjaardag. Ze is nog maar 21 jaar, bijna 22. Haar moeder blijft, door verdriet getekend, jarenlang in rouw gekleed.
De besmetting raakt ook Kees, maar hij geneest na lange behandeling. Toch zou hij de rest van zijn leven hinder ondervinden. Zijn gezondheid is bij tijd en wijle gebrekkig. In zijn jeugd is Kees korte tijd leerling-bakker bij Brouwer op de Lange Viele. Hier doet zich het merkwaardige voorval voor, dat weer een Klercq bakker wil te worden. Want ook zijn opa Cornelis Klercq was banket-bakker, die de zaak van Brouwer op de Pottemarkt had overgenomen. Het moet dankzij relaties binnen de familie zijn geweest, dat Kees in de leer kon gaan bij een collega-bakker.
Zeeuwse Bode 30 november 1957
Zeeuwse Bode 11 december 1956
Zeeuwse Bode 28 juni 1950
Middelburg en haar verenigingsleven, het is een apart hoofdstuk over sociale verhoudingen, waar standsverschillen veilig kader vonden, en nog steeds vinden, voor hun levenbeschouwelijke opvattingen. Er aan deelnemen betekende geborgenheid, saamhorigheid en leerzame overdenkingen. Ook alle families Klercq waren bij traditie lid van vele verenigingen.
De meisjes hoorden lid te zijn van de meisjesvereniging "Nunia." De jongens waren lid van de Christelijke Jongemannen Vereniging. Klercq-en met een zelfstandig beroep kozen voor "Patrimonium" of de "Kappersbond." Barbier Cornelis Klercq was jarenlang secretaris van de Middelburgse Kappersvereniging. De dames Klercq hielden wekelijks bijeenkomst met gebed, declamatie en nuttig handwerk bij de Geref. Vrouwenbond; "Rondom Gods Woord." Nooit is een vergeefs beroep gedaan, als collectant, door weer en wind, huis aan huis, deur aan deur voor een goed doel geld op te halen. Maatschappelijke betrokkenheid is als vanzelfsprekend bij Klercq-en.
Zeeuws Dagblad 14 december 1956
Vernieuwde winkel naar laatste moderniteiten
Het mag niet onvermeld blijven, dat ook Jo Wattez haar rol in het kerkelijk- en verenigingsleven serieus opvatte. In 1958 tot presidente gekozen, gaf ze leiding aan bijeenkomsten. De afzonderlijke Geref. Mannen- en Vrouwen verenigingen kwamen jaarlijks gezamelijk bijeen voor een gezellige avond in het Geref. Verenigingsgebouw. Na gebed en inleiding was altijd een thema ter lering door een spreker; onderwerpen als; "Wij en onze kinderen, Waarom Gereformeerd? of Rome en de Reformatie," gaven aanleiding tot stellige discussies.
Een vrolijke noot mocht natuurlijk niet ontbreken, dus verschenen enkele dames op het podium die een historisch persoon voorstelden. Wie de juiste naam kon raden kreeg een prijsje; meestal een pak koffie, of een doos bonbons van industriële kwaliteit. Nog was de avond niet ten einde, voordat een komisch schetsje was opgevoerd door vijf dames en heren, al improviserend op een thema. Ook hier konden de deelnemers rekenen op een beloning; de heren een doos sigaren, van Klercq natuurlijk, en de dames een flesje Boldoot. De presidente besloot deze stichtelijke avond met dankzegging. Het was weer mooi geweest.
Winkel Singelstraat 48, Jo en Kees voor het laatst poserend
Gerenoveerd pand Brakstraat-Singelstraat 2012
De winkel van Kees Klercq bestaat al lang niet meer. Het hoekpand Brakstraat 45-Singelstraat 48 is een tijdlang in gebruik geweest als kunstenaarsatelier, daarna verbouwd tot kantoor voor de OVM Univé verzekeringen. De ingang van de winkel is verdwenen en de gevel aan Singelstraatzijde is teruggebracht naar de oorspronkelijke indeling. (Zie straatzijde met reklamebord)
Op 27 maart 1976 sloot Kees Klercq na 36 jaar definitief de deur van zijn sigarenmagazijn.
Het gezin van Louw Joosse en Leuntje Lampers heeft de bittere smaak van tragiek lijdzaam als de wil van God ervaren. Althans Ome Louw, de oudste broer van opoe Betje Klercq-Joosse, stond bekend als het meest overtuigend en diepgelovig lid van de familie. Niet alleen nam hij zijn positie als oudste broer hoogst serieus, iedere broer en zus diende zijn adviezen volgzaam aan te nemen, met zijn aanstelling tot voorzanger in de Gereformeerde kerk stelde hij niemand teleur, niet in het minst zichzelf. Met roodkoperen stem leidde hij de eerste zinnen van een psalm in. De schriftlezing droeg hij voor met luide gedragen stem, de boodschap drong dwingend door tot de achterste banken in de kerk. Geloof in God dien je ernstig te nemen was zijn devies.
Goesche Courant 27 september 1932
Rijwielbrancard
Maar toen op 27 september 1932 tegen de middag het noodlottig bericht aan de deur werd gemeld, dat zijn zoon Pieter verongelukt was tijdens zijn werk aan het Abdij, riep Louw in grote vertwijfeling God aan. In alle spoed toog hij met vrouw per fiets naar het Gasthuis. De omstandigheid waarin hij zijn geliefde zoon aantrof was erbarmelijk. Bijna onherkenbaar in verband gezwachteld lag Pieter kreunend van pijn te huilen, om telkens weer weg te vallen in zwijm. Louw en Leu knielden biddend neer in de stellig hoop dat God hun kind zou redden. Het mocht niet baten, de verwondingen waren zo ernstig dat de arme Pieter diezelfde avond overleed.
Goesche Courant 29 september 1932
Goesche Courant 29 september 1932
Nog maar kort van school werkte Pieter als jongste loodgietersknecht bij Laroes op de Balans. Dapper was hij, toch geplaagd door lichte hoogtevrees, de stellage opgeklommen bij de Burgpoort van het Abdij. De dakkapellen en leien moesten gerepareerd worden. Het lood voor de afwatering was versleten. Zijn leermeester Adrie de Wijze zou hem nieuwe dingen in praktijk bijbrengen, dat vond Pieter wel interessant. Bovendien, een klus aan het Abdij dat was wel bijzonder. Als je daar voor gevraagd werd was dat goed voor je reputatie.
Abdij Korte Burg - Plaats van ongeval (Bij witte bestelauto)
Burgpoort Abdij (Zijde Abdijplein)
In een fractie van een ogenblik, Pieter moet er zelf niet op bedacht zijn geweest, gleed hij uit op het gladde leien dak. Zijn hand greep houvast mis. Het noodlot sloeg toe. Zijn leermeester was buiten bereik, hij kon zijn reddende hand niet uitsteken. Met een doffe klap viel Pieter op de ongenadige basalt kaseien voor de Burgpoort aan de Korte Burg. Pieter werd door toegesnelde buren op een paar planken gelegd en in allerijl overgebracht naar de werkplaats van Laroes, niet ver van de plaats van ongeval. De dokter van de Korte Burg kon niets anders konstateren dan dat de toestand van Pieter zeer ernstig was.
Ruim twee maand later volgde opnieuw een tragisch ongeval, dat de stad in beroering bracht. Op 1 december 1932 werkte Adrie de Wijze aan het dak van de Oostkerk. Zijn kameraad A. Zigtman werkte binnen aan de koepel, hij hoorde een rauwe gil, rende naar buiten en vond Adrie met verbrijzeld hoofd op de granieten traptreden bij de ingang van de kerk. Al het leven was uit de man geweken. Het krantenbericht meldt dat de 25-jarige loodgieter op een hoogte van 25 meter moet zijn uitgegleden van het gladde leien koepeldak, Dat in dit jaargetijde verradelijk kan zijn, vanwege vorst en regen. Adrie is een gehuwd vader van een zeer jong kindje. Nu is ook Adrie de Wijze slachtoffer geworden van het gevaarlijke beroep, evenals zijn jongere knecht enkele weken geleden. (zie bijlagen)
Abdijplein links Burgpoort ( De SQOM-poort) anno ca. 1900 ( Rechts de Balanspoort)
Geschiedenis van het Abdij.
De orde van Norbertijnen, ofwel Premonstatenzers danwel Witheren geheten, was afkomstig van de Sint Michaelsabdij in Antwerpen, zij vestigden zich in 1127 in Middelburg. Aanvankelijk in een kanunikkenwoning met kapel, gelegen binnen de veilige omwalling van de voormalige Karolingische burcht. Vanaf 1150 ontstaat een klooster in de Schelde-gothiek, dat in de 14de eeuw het centrale deel van het abdij gaat vormen, om rond 1550 uitgebouwd te worden tot de huidige omvang. Waar ook de bijna 90 meter hoge Abdijtoren, "De Lange Jan," deel van uitmaakt. Dominant markeert deze toren de skyline van Middelburg.
In 1561 wordt de Abt Nicolaas de Castro, die eigenlijk gewoon Klaas van der Burch heette, tot bisschop gewijd van Middelburg. Deze bisschop stond onder direkt gezag van de paus in Rome. Hij was de eerste en tegelijk de laatste bisschop, want na het tweejarig beleg van Middelburg (1572-1574) kwam de stad in handen van Willem van Oranje, door de onafhankelijkheidsstrijd met de Spanjaarden. Tegen de belofte in van Willem van Oranje moesten de Norbertijnen het Abdij terstond verlaten, zogezegd alles achterlatend met niets anders dan hun habijt.
Muntpoort naar Pandhof en Lange Jan
Toolse Poort met Abtwoning
Alle gebouwen vervielen aan het Bestuur van het Gewest Zeeland. De Abdij werd het bestuurscentrum voor de Staten van Zeeland, Zetel van de Admiraliteit, de Munt van Zeeland en Gerechtshoven. Vergaderzalen en kantoren voor ambtenaren werden ingericht, maar ook heel ordinair stallen voor paarden, smederijen en een kanonnengieterij. De kerken werden toegewezen aan de Protestanten, tot op de dag van vandaag. Het enige wat rest is dat de Nieuwe Kerk ook bekend staat als St. Nicolaas basiliek.
In 1592, kort na de overname van de Abdij door de wereldlijke macht, werd besloten een extra toegang tot het Abdijplein te maken, die nu bekend staat als de Burgpoort. De poort werd voorzien van een cartouche met de opschrift SPQM, wat betekent; Senatus Populus Que Medioburgensis. (Raad en Volk van Middelburg) Doordat de Q vanwege slijtage onduidelijker werd, gingen de Middelburgers deze poort de "Spompoort" noemen. Bij de laatste restauratie is de omlijsting aangebracht aan de doorgang tussen kloostergang en binnenplaats van de Koorkerk. Historisch gezien een ongelukkige beslissing.
Verschillende malen is de Abdij door rampen geteisterd. In 1492 ging door brand niet alleen veel gebouwen verloren, ook de bibliotheek werd getroffen. Kostbare bezittingen en onvervangbare geschriften gingen in vlammen op, waardoor de vroegste geschiedenis voor altijd verborgen zal blijven. Niet alleen rampen troffen het Abdij, ook sluipend verval, ondoordachte verbouwingen en afbraak, zelfs restauratie vervalsingen zijn oorzaak van verminkingen. De allergrootste ramp vond plaats op 17 mei 1940, toen het Abdij getroffen werd door een regen van brandbommen tijdens het bombardement op Middelburg door de Nazi-Duitsers. Slechts twee gebouwen bleven min of meer gespaard, van alle andere gebouwen restte niets meer dan carcassen en puinhopen. Het heeft ruim twintig jaar geduurd eer het mooiste en grootste kloostercomplex van Nederland was hersteld. Spijtig genoeg is het noordelijk deel niet historisch herbouwd.
Pandhof van het Abdij
Pandhof met waterput en kruidentuin
History Abbey of Middelburg
The Abbey of Middelburg (Our Lady Abbey) a former abbey in Middelburg, today serving governamental offices to the Province of Zeeland, Zeeuws Museum and partly housing The Roosevelt University as well. This abbeycomplex, more or less circular build with about nine observation towers is located in the middle of the city. The Abbey Square utilise in summer and autumn several festivals. As landmark "De Lange Jan" (Long John) a 90 meters tall tower dominating guardiantly the city skyline.
In 1127 established the Premonstatensian Monks, from Saint Michael's Abbey in Antwerp, their first settlement within the Karolingish Citadel. From 1150 this first settlement was build out, in Scheldt Gothic style, to a large monastry, including abbothouse, dwellings, warehouses, gardens, ambulatorium, refter, chapels and three churches. The first Abbot was Nicolas de Castro, who's real name actually Nicolaas van der Burch was. He would be the first and last abbot. Because in 1574 there came an end to the monastry life after a two-years siege of Middelburg (1572-1574) by troops of William of Orange surrendering the pro-Spanish Catholic city. Despite assurances from William of Orange that monks no harm would be done, they were forced to leave Middelburg at instand in frock only, leaving all their belongings and treasures behind.
Kruisgang - Ambulatorium of Claustrum (Rondom Pandhof)
Kruisgang - Ambulatorium of Claustrum
The Abbey became the provincial administrative center of Zeeland. Initially it was the seat of the States of Zeeland and Committed Councils with related bodies such as the Admirality of Zeeland, Currency and Courts. All churches were give to the Protestants, up until today. Only the Nieuwe Kerk reminds to the former Saint Nicolas Basilica.
Several times in history the Abbey was heavely damaged by disasters. In 1492 a number of buildings were lost by fire, also the library was fallen as a prey to fire, all valuable books, pieces of art, and more were lost for ever. The most early history can not be unveiled anymore. Beside disasters the Abbey has suffered mutilations by state of dilapidation, inconsiderate rebuildings, demolition and historical falsely renovations. The most great disaster was the bombing of Middelburg on 17th of May 1940 by Nazi-German troops. Only two buildings remained, all the rest of the Abbey was changed into ruines. After restauration of about twenty years, the Abbey is one of Holland's most large and magnifisant Abbey again. The northern part is not rebuild in historical tradition, unfortunately.
Voormalig Norbertijnenklooster van Middelburg met Abdijplein
Mijn moeder, Corrie Klercq, de dochter van mandenmaker Theeuwes Klercq van de Vlasmarkt, kon goed opschieten met Jopie Cohen, het zoontje van slager Mauritz Cohen even verderop gelegen in de straat tegenover Abrahamse, aan wie haar vader een hekel had, omdat die ook mandjes verkocht die Klercq niet hoefde te leveren. De onmin ging zelfs zover dat Corrie niet met de meiden van Abrahamse mocht spelen, want stel je voor dat Abrahamse haar zou uithoren hoe de zaken bij Klercq liepen. Dat moest tot elke prijs worden vermeden.
Dan was de vriendschap met Jopie van de slager onschuldiger van aard. Samen zaten ze op de stoep voor de winkel van Klercq of Cohen verhaaltjes te vertellen. Allebei waren ze bijna even oud. Corrie kon goed kaatsenballen, Jopie leerde van haar hoe je kop en schotel kon spinnen tussen je vingers met een katoenen draad. Zo ingewikkeld, tot het patroon spontaan knapte.
Vlasmarkt Middelburg 1925, red dot Butcher' shop Cohen
Prime quality butcher 1925
Family Klercq, sitting right down; Corrie
Jewish girls in the snow
Corrie en Jopie hadden een diabolo gekregen. Jopie was daar heel handig mee. Bij Corrie mislukte het jongleren keer op keer. Ze kreeg geen vaart in de rubberen diabolo, waardoor ze het ding niet goed kon opgooien. Jopie was veel behendiger. Zonder moeite beheerste hij alle trucs; Opgooien, Hoog opwerpen, een Trapeze-stop-over, een Backside en zelfs een Monorail. Corrie zat vol verbazing en bewondering, maar ook een beetje jaloers, Jopie's capriolen gade te slaan. Jopie was zover gevorderd dat hij een priouette maakte en toch moeiteloos de diabolo kon opvangen. Een waar hoogstandje van hogere diabolo-kunst. Jopie kon zo optreden in het circus.
Later verwaterde de vriendschap, hun kinderjaren waren voorbij. Corrie kreeg een betrekking en Jopie ging studeren. Twintig jaar waren ze toen hun jeugd ruw werd verstoord. De oorlog brak uit. In de mei-dagen van 1940 werd Middelburg zwaar gebombarmeerd door de Duitsers. De hele binnenstad lag in puin, de Vlasmarkt werd als door een wonder gespaard. Hun onbezorgde jeugdjaren sloegen om in een onzekere, vijandige toekomst. De nazi-Duitsers waren de stad binnengetrokken. Niets was meer zeker. De bezetter voerde maatregelen in waar geen verzet tegen mogelijk was.
First Sjoel in Holland outside Amsterdam
Herenstraat 14
Sjoel of Middelburg build 1705
In de oorlogsjaren, rond maart 1942, is Jopie met heel het gezin afgevoerd. Ze waren Joods. Voor de nazi-Duitsers gaf dat reden Middelburg te verschonen van alle Joodse inwoners. In één klap werd de kleine bloeiende Sefardisch-, Askenazische samenleving weggevaagd. Van de ongeveer tachtig Joodse inwoners wist slechts een klein deel zich aan deportatie te ontrekken. Alle anderen zijn nimmer teruggekeerd. De winkel van Boasson op de Markt is nooit meer heropend. De lompenhandel van Polak is na de oorlog door een aangetrouwd familielid voortgezet. En ook de koosjere slagerij van meneer Cohen op de Vlasmarkt is voorgoed verleden tijd
On the way to the railwaystation
Uncertain destiny
Arrival in Amsterdam
Annoncement dead of wife of Mauritz Cohen
In optocht liepen de Joodse families, onder begeleiding van gewapende soldaten, met een koffertje in de hand, de kinderen met een knuffel onder de arm, weer anderen met een paraplu voor het slechte weer, door de stad richting station. Daar stond een trein met locomotief, blazend, stomend, gereed voor vertrek naar Amsterdam. Bij menigeen zal dit tafereel, spiedend vanachter de vitrage, nog op het netvlies staan. De treurige gang van zoveel mensen naar een onbekende bestemming. Of was men wel bekend wat het nabije lot van hun stadsgenoten, hun buren, hun klanten, hun collega's of zelfs vrienden zou zijn? Was openlijk verzet wel mogelijk geweest? Had op grotere schaal hulp voor onderduiken geboden kunnen worden....?? Het is niet gebeurd.....!!!
Op het perron stonden zelfs vrij veel inwoners op die noodlottige dag het transport vanaf de Hoge Brug gade te slaan. Het moet geen volk zijn geweest met een warm hart voor hun medemens. Of kwamen ze louter uit sensatie. Hun nieuwsgierigheid zou na al die jaren nog weleens aan hun geweten kunnen knagen.
Metaarhouse at graveyard Walensingel Middelburg
Monument lost Jewish citizens of Middelburg
Jopie is niet teruggekeerd, ook zijn jongere zusje Eva Louise niet, net zomin hun vader Mauritz. Moeder Louise Cohen is na aankomst, begin september 1942, in Amsterdam overleden. Haar is verder leed van het concentratiekamp bespaard gebleven. Eva wist te ontsnappen naar Zwitserland. Na de oorlog keerde ze terug naar Amsterdam. Lang is ze in Nederland niet gebleven. Voor de rest van haar leven heeft ze toevlucht gevonden in Amerika. Jopie is op 9 april 1943 in Sobibor overleden, ontrukt van zijn vader die op 19 februari 1943 in Auschwitz het leven heeft gelaten. Nu staat de naam van Jopie Cohen in onverslijtbaar graniet gebeiteld op het monument van de Joodse Begraafplaats aan de Walensingel in Middelburg. Zijn zo vroeg ontnomen vrolijk leven staat nu voor eeuwig herdenken.
Jaren later stond ik als klein jongentje, hand in hand met mijn moeder voor het hek van de begraafplaats. Ik zag de naam "Prins" op het monument staan. "Is dat familie?" vroeg ik nieuwsgierig. "Nee," zei mijn moeder met ingehouden stem. Maar ik zag tranen in haar ogen glinsteren. In haar herinnering kwam haar vriendje Jopie te voorschijn, die op een afschuwelijke manier is vernietigd.
Commemoration march 16th March 2011
Railwaystation Middelburg Deportation point of 1942
De synagoge van Middelburg staat in de St. Jansstraat, gebouwd in de achtertuin van de toenmalige joodse koopman Benjamin Levie. De onopvallende ingang bevindt zich aan de Herenstraat op nr. 14. In 1705 tot stand gekomen was het toendertijd de eerste synagoge in Nederland, buiten Amsterdam. Door de toestroom van Sefardische Joden uit Spanje en Portugal, in de vijftiende, zestiende eeuw, en later uit Brazilië ontstond behoefte aan een gebedshuis. Met tegenzin werd dit toegestaan op de Rouaanse Kaai, mits niet opvallend. De gereformeerde kerkeraad was gekant tegen het voorstel van de gemeenteraad een synagoge in alle vrijheid te stichten. Niet lang daarna nam de omvang van de Sefardische gemeenschap geleidelijk af, vanwege vertrek naar Amsterdam en 's Gravenhage, waar het intellectuele leven tot grote bloei kwam.
Vanaf het einde van de zeventiende eeuw vestigden zich Askenazische, ofwel Hoogduitse joden in Middelburg. Er ontstond enige wrijving tussen de Zuid-Europese en Oost-Europese joden wat geleid heeft tot een eigen Hoog-Duits Joodse begraafplaats aan de Walensingel in 1704. Een jaar later werd de Sjoel in de Herenstraat ingewijd. Aanvankelijk een grote bloeiende gemeenschap van handelaren en industriëlen, zette in de eerste helft van de twintigste eeuw economische neergang in, met gevolg dat de Joodse gemeenschap in aantal sterk afnam.
Fence Jewisch Graveyard
Artist Appie Drielsma
Commemoration tablet at Railwaystation
Nog dramatischer is de ontmanteling van de Middelburgse Joodse gemeenschap in maart 1942, toen alle joodse inwoners van Zeeland op last van de nazi-Duitse bezetter zogenaamd geëvacueerd werden naar Amsterdam, maar uiteindelijk terecht kwamen in vernietingskampen. Al in 1940 plunderden NSB-aanhangers de synagoge, hoewel toen reeds kostbare voorwerpen in veiligheid waren gebracht. Tijdens de oorlogsjaren is de synagoge ontheiligd als opslagplaats voor inbeslag genomen radio's. Het werkelijke noodlot sloeg toe bij de bevrijding van Middelburg in 1944. Een granaatinslag van een Engels gevechtsvliegtuig verwoeste het gebedshuis vrijwel volledig. Pas in 1994, dus 50 jaar later, is de synagoge herbouwd, ritueel ingewijd en opnieuw in gebruik genomen.
Ter nagedachtenis aan de vele Zeeuws Joodse slachtoffers is op 16 maart 2011 een herdenkings plaquette aangebracht in de vertrekhal van het spoorwegstation. Een indrukwekkend lange stoet nabestaanden, gezagdragers en sympathisanten liep dezelfde route door de stad, als de Zeeuwse Joden dat in maart 1942 moesten doen. Het eenvoudige tableau, ontworpen door kunstenaar Appie Drielsma uit Maastricht, laat in kernachtige tekst lezen wat nooit vergeten mag worden.
Geschreven ter herinnering aan; Mauritz Joseph Cohen; Middelburg 9 december 1876 - Auschwitz 19 februari 1943 (66 jr.) Louisa Cohen-Wijnberg; Amsterdam 14 februari 1885 - Amsterdam 9 september 1942 (57 jr.) Joseph Isedoore Cohen; Middelburg 2 juni 1920 - Sobibor 9 april 1943 (22 jr.) Eva Louise Cohen; Middelburg 00-00-1922
Naast zijn taak als vrijwillig brandweerman had opa Klercq er nog een publieke dienst op na te houden. Op de vraag of hij stokman wilde worden in de Hofpleinkerk, kon hij moeilijk weigeren. Het viel hem toch al zwaar "neen" te zeggen op een overrompelende uitnodiging. In zijn blijk van toegeeflijkheid zat eigenlijk een verborgen afwijzing, zoals Zeeuwen de latijnse gewoonte hebben onduidelijk te zijn wanneer een plotselinge vraag beantwoord moet worden. Het overzicht over het gevolg van de toestemming reikt niet ver genoeg.
Theeuwes werd als assistent van koster Drost aangesteld om op de "kleintjes" te passen. Bij een ouderwetse kerkdienst die vroeger soms wel twee uur duurde, sloeg de saaiheid onvermijdelijk toe op de kinderen, die apart van hun ouders op het balkon zaten, samen met opgeschoten jeugd. Opa moest er op toezien dat er geen geintjes werden uitgehaald. Dat geen schunnige teksten op de banken werden geschreven, of grapjes werden gemaakt tussen de jongens en meiden. Om Gods Woord kan niet worden gelachen.
Hofpleinkerk Middelburg
Het oude kerkorgel op het balcon
De klavierkamer
Het zou de domniee uit zijn concentratie brengen. Misschien wel van zijn a prospos raken tijdens zijn preek. De tekst kwijtraken, met een mond vol tanden staan. Over de hoofden van de beminde broeders en zusters vemanende woorden moeten zenden naar het balkon. Dat kon natuurlijk niet gebeuren. Daarop moest opa Klercq optreden, wat hij een lastige taak vond. De opvoeding van zijn eigen kinderen vond hij al moeilijk genoeg. Ook dat liet hij graag aan zijn vrouw over, die had meer inzicht in het wel en wee van de kinderziel.
Dan ook nog oppassen op andermans kinderen? Liever had hij de uitnodiging voor stokman vriendelijk afgewezen. Maar tja.... er zat misschien wel een voordeeltje aan. Het was Betje, zijn vrouw, geweest die hem lichtelijk had gedwongen de funktie aan te nemen. Opoe Betje was gevoelig voor posities in de samenleving, hoe gering de betekenis ook kon zijn.
Ds. Streefkerk
De Porstok
Opa Klercq als stokman
Tot zijn uitrusting behoorde een lange porstok, waarmee hij een tik kon uitdelen. Zover kwam het meestal niet. Rumoer bedwong hij met vriendelijkheid. Voor een verstolen vrijend paartje kon hij wel begrip opbrengen. Zijn vermanende blik werkte corrigerend. In het ernstigste geval van rumoer stapte hij op de kornuiten af en zei beslist; "Moet ik soms boos worden?" Indruk maakte dit vanzelf niet, gegniffel was het gevolg. Wonderlijk genoeg kon hij toch orde bewaren. Tijdens de kerkdienst zat Theeuwes naast Mattena, de organist, zijn buurman van de Vlasmarkt.
Eén van de belangrijkste gebeurtenissen was het Heilig Avondmaal. Tijdens deze sacramentsviering stond een lange gedekte tafel opgesteld voor de kansel. Gelijk aan het Laatste Avondmaal van Jezus Christus met zijn discipelen op de vooravond waarop hij door Judas Iskariot verraden werd en vervolgens aan het Sanhedrin werd overgeleverd. Jezus Christus at en dronk; brood en gewone wijn met zijn apostelen en droeg hen op dit voortaan te blijven doen als gedenkteken voor zijn dood.
Aanvang Heilig Avondmaal, Martinikerk Groningen
Het Brood en de Wijn
Het vieren van het Heilig Avondmaal is een indrukwekkend en serieus moment, waarop de verbondenheid met God en Zijn gemeente en het geloof in Jezus Christus beleden wordt, die door zijn dood en wederopstanding de gelovigen van zonden redt. Het drukt ook de verbondenheid van God met de gelovige broeders en zusters uit, die per toerbeurt devoot aan tafel aanschuiven. Ook in opa's tijd werd deze viering gehouden. De dominee droeg het sacrament voor, brak het brood en liet de beker met wijn rond gaan. Iedereen nipte eerbiedig aan de beker, in gedachte dat de symboliek werkelijkheid werd.
Witbrood van de gereformeerde bakker
Het was opa's taak het brood en de wijn te verzorgen. Het brood en de wijn moest bij elke viering van een andere bakker of slijter komen, die vanzelfsprekend lidmaat van de kerk was. Ongelovige, katholieke en socialistische bakkers vielen af. In de consistorie werd het zuivere witbrood voorbereid, ontdaan van korstjes en in kleine stukjes gesneden, op een zilveren schaal gelegd, met de wijn in volle eerbied de kerk binnengedragen.
Suisse St.Servaasbaseliek
St. Servaas en St. Janskerk Maastricht
Interieur St. Servaas
De overgebleven knapperige korstjes werden niet weggegooid, dat zou immers zonde zijn. Theeuwes nam die mee naar huis. Zijn vrouw Betje maakte daar 's maandag heerlijk broodpap van. Met veel bruine basterdsuiker en kaneel smaakte het verrukkelijk. De kinderen waren er dol op.
In het jaar 1873 wordt Willem Klercq benoemd tot zielenherder in het Drentse buurschap Hijkersmilde, even ten zuiden van Smilde, nabij de grens met Friesland. Daarvoor had hij een beroeping aangenomen in Engwierum, wat voor hem zijn eerste standplaats was, na zijn theologische studie in Leiden en afronding daarvan in Utrecht.
De middeleeuwse kerk van Engwierum
De benoeming te Engwierum was zijn regelrechte vuurdoop. Het Friese vissersplaatsje aan het toenmalige Dokummer Grootdiep bestond uit een kleine gemeenschap van ruwe, lastige en nogal hyper-orthodoxe gelovigen. De voormalige "dominey" was zo goed als weggepest, vanwege zijn ontstuimige maar vooral te moderne predikingen, Gods zalving kon daardoor nooit in de juiste waardigheid verkregen worden. Mede om die reden waren veel kinderen niet gedoopt geworden. Omringd door een grote schare vaders, moeders en bakers, die in gestalte onze dominee ruim overtroffen, stonden 23 kinderen, van groot tot klein, aangeschoven het heilig sacrament in ontvangst te nemen.
De rococo preekstoel van bijzondere allure.
Enig rumoer ontstond onder de kinderen, toen een jongen van een jaar of zes, uit angst in huilen uitbarstte en met een schorre kinderstem uitriep; "Ik wol net, ik wol net!" (ik wil niet). De ouders trachten hem te sussen en drongen bij hem aan opdat hij Gods zalving zou ontvangen. Het jong was niet te overtuigen van de goedheid van deze zegening en bleef tegenstribbelen. Het gaf enige stagnatie en nog meer onrust, het gevaar ontstond zelfs, dat zijn protest een aanstekelijke uitwerking teweeg kon brengen. Op dit tumult stapt een reuzen-ouderling op de knaap af, grijpt hem bij zijn kraag, duwt het jong al schreeuwend onder de zegenende handen van de "domeney" en roept bemoedigend; "Doôpe Domeney, Doôpe...!!" Van schrik en overdonderd van zoveel dwang liet de jongen zich de doop welgevallen. "Zoô da's 'beurt, Jelle is nou ook Gods kind," De ouderling kon tevreden terugzien op zijn doortastend optreden.
Ned. Hervormde Pastorie van Engwierum
De geschiedenis van de kerk van Engwierum
Het bijzondere monumentale Hervormde terpkerkje van Engwierum kent een roerige geschiedenis. Gebouwd in de 13de eeuw als kapel, toebehorend aan de abdij van Dokkum, wordt de kerk in 1722 afgebroken wegens onherstelbaar verval, alleen de middeleeuwse toren blijft behouden, die ook als vuurbaken voor de scheepvaart dienst doet. Aan de toren wordt door Lieuwe Jelles in 1746 een nieuw schip gebouwd, oude grafzerken bijven bewaard, een nieuwe preekstoel in rococostijl wordt geleverd door Jurjen Stelmaker uit Dokkum, inclusief achterschot en klankbord. De kansel krijgt versieringen met symbolen voor hoop, voorzichtigheid, geloof, liefde en overwinning. Op de hoeken van de unieke tulpvormige kuip, bevinden zich de vier symbolen van de evangelisten Mattheus, Marcus, Lucas en Johannes.
Zicht op het orgel en balustrade
Tijdens de Franse overheersing werd een extra heffing gelegd op kerkelijke goederen en bezittingen, misschien wel om het protestantse noorden te straffen voor het verlaten van de Moederkerk in Rome. Toen in 1797 weer eenzelfde maatregel werd afgekondigd, waren de gelovigen zo geïrriteerd dat 10 ingezetenen bereid waren een commune te vormen die fl. 1.000 guldens bijeen bracht en 6 pondermaat land van de kerk kochten.
Interieur van de kerk
De Fransen werd zo een hak gezet, en de kerk gevrijwaard van beroerde heffingen. Uit de opbrengst werd het onderhoud van de kerk betaald alsook het traktaat van de predikant. De commune besliste over alles wat met, om en in de kerk gebeurde, dus de dominee had rekening te houden met de mores van eigenzinnige en vooral koppige opvattingen van ouderlingen en diakenen. Willem Klercq heeft meer dan eens een aanvaring met deze regenten niet kunnen voorkomen. In zijn Bundel Schetsen wijst hij herhaaldelijk op achterbakse incidenten, waarschijnlijk ook de reden waarom hij deze standplaats slechts enkele jaren heeft aangehouden. Maar daar zweeg hij diplomatiek over.
De commune bestaat tot op de dag van vandaag. Het lidmaatschap gaat al meer dan 215 jaar over van generaties op generatie. Ook dat is uniek voor Nederland.
Bron vermelding
(Tekst overgenomen van Wikipedia, Bundel Schetsen, en Sneuper nr. 39 1996 - Jan Bentema) 1 pondermaat is 36 are 6 x 36 = 2, 16 ha
Tante Willemien, de zuster van opoe Betje, had een geheugen waar ze selectief mee omging. Ze belastte het ook niet met onnodige kennis. Vooral had ze er moeite mee de kinderen van haar nichten en neefjes uit elkaar te houden. De familie was zo uitgebreid dat het haar moeite kostte namen te onthouden.
Voor zichzelf had ze een aardige oplossing voor het probleem gevonden wanneer ze bij visite; de kinderen ontmoette van aangetrouwde familie. Bij zulke ontmoetingen was het gebruikelijk dat je tante Willemien "een handje gaf," je "netjes" voorstelde en dan haar reactie afwachtte, waarop ze zei; "Dag, m'n lieve, van wie bin jie d'r êên? Als je vertelde hoe je heette en bij wie je hoorde, was ze dat alweer snel vergeten. Maar bij vertrek beloofde ze toch; "k Zal om joe dienke 'oor!" Wat ze daarmee beloofde bleef duister. Een cadeautje gaf ze nooit.
De twee gezusters
Met Mientje moet je overleggen
Tante Mientje vond ik een beetje eng. Daar was alle reden toe. Ze keek je aan op een bijzondere manier. Eén oog bleef onbeweeglijk. Dat kwam doordat ze door een glazen oog keek, beweerde ze steevast. Maar toen ze me plaagde door het op een schaaltje te leggen, stoof ik de kamer uit. De dreiging was voldoende me de stuipen op het lijf te jagen.
Ooit was haar een scheut amoniak in het oog terecht gekomen waardoor ze het licht in het oog was verloren. Ze kon er goed mee leven; "As je nie beter weet valt 't wel mee, é!" verklaarde ze zonder behoefte aan medelijden. 's Avonds deponeerde ze het kunstoog in een kommetje boorwater, zoals een ander het kunstgebit een nachtje rust gunt. Wat haar man Piet daarvan vond, weet ik niet. Hij zal wel gewend zijn geraakt aan die ietwat bizarre verzorging. Wanneer je slaapt doe je toch je ogen dicht, nietwaar?
Huis der Boede oude stijl
Huis der Boede oude stijl
Van alle broers en zusters van Betje was zus Mientje wel degene die speciale aandacht behoefde. Uiterst gevoelig voor verwikkelingen, moest je haar beslist niet over het hoofd zien. Beviel haar iets niet, dan gaf ze daar duidelijk blijk van, wat er in resulteerde dat haar muts die dag scheef stond. Iedereen wist dan hoe laat het was. Met Mientje moet je vandaag voorzichtig zijn.
Haar sikkeneurigheid kon je al opmerken aan haar manier van lopen. Met korte driftige pas kwam ze door de straat "aangestekkerd," haar hoofd een beetje schuin neerwaarts, geen oog voor wat ze tegenkwam. Maar tja, dat was haar niet aan te rekenen met slechts één gezond oog, dat ze dan toch wel "fien" dichtgekneep door haar gemoedstoestand. Opoe Betje ontving haar zuster met alle begrip, een kopje verse koffie met een snee zoete koek deed wonderen. Mientje kon haar hart luchten over een futtiliteit dat buiten proporties was geraakt. Het luisterend oor van Betje was helend, Mientje vertrok goedgemutst huiswaarts.
Ondanks dat tante Mientje het leven een beetje zwaar op de hand opvatte, is ze stokoud geworden. Ze heeft iedereen van de familie overleefd. Meer dan honderd jaar worden is een hele prestattie. Ze vond er niks aan, ook dat beviel haar niet. Haar eeuwfeest is niet zonder aandacht voorbij gegaan, toen ze al een aantal jaren was opgenomen in het verzorgingshuis Huis der Boede in Koudekerke.
Koningin Juliana is haar speciaal komen feliciteren. Van die bijzondere ontmoeting heeft ze weinig meegekregen. Stokdoof, aan het beste oog ook blind geworden, vroeg ze zich af wat die mevrouw kwam doen; "Wie is die mevrou', wa' komt t' ie doen? 'k Kan d'r nie verstaen, é. Ze praet zôô raer!" Mientje was niet onder indruk van vorstelijk bezoek, ze is weggedommeld in eeuwige rust.
Nog met z'n tienen op één kamer !!
Wachten op wat, op wie ??
De buitenplaats Huis der Boede kent een lange geschiedenis. Al in 1188 wordt van deze naam melding gemaakt. Pas in 1362 wordt de naam van de eerste bewoners opgetekend. Willem en Jonge Pieter uten Boede bewonen in die tijd een stenen huis dat gestaag uitgroeit tot een kasteel met slotgracht.
In 1745 wordt de luxe buitenplaats Huis der Boede door brand verwoest, het is dan eigendom van de Vlissingse burgemeester J. van der Mandere. Hij geeft de Antwerpse architect Johan Pieter van Baurscheit, die in Middelburg meer gebouwen op zijn naam heeft staan, opdracht een nieuwe heerlijkheid te bouwen, dat in 1752 wordt opgeleverd.
Vanaf 1805 tot 1930 is de buitenplaats in verschillende handen gekomen. De families van Doorn en Landsheer hebben er afwisselend gewoond. Slechts één jaar heeft mr. J.W. de Bruyn van deze heerlijkheid kunnen genieten. Na 1930 kwam het in bezit van notaris Loeff, maar die heeft er nooit gewoond.
Tijdens de oorlogsjaren is Huis der Boede door de Duitse bezetter gevorderd. Het diende toen als huisvesting voor Wilhelm Münzer met zijn staf. Voorliefde voor kastelen was de Duitsers niet te ontzeggen, niet tegenstaande dat ze het originele interieur grotendeels hebben gesloopt.
Huis der Boede in ontmanteling
Huis der Boede staat te koop
Na de bevrijding van Walcheren, waarvoor het eiland onder water is gezet, is grote schade aangericht aan de landschappelijke tuinen. Veel bijzondere bomen en planten zijn verloren gegaan. Na de droogmaking is Huis der Boede gebruikt voor de opvang van reparianten en oorlogsinvaliden. Later kwam er een verplegingsafdeling bij voor inwoners uit de omgeving.
In 1953 is door de bekende archtect prof. M.F. Duintjer uitbreiding links en rechts aan het hoofdgebouw toegevoegd in een arcadevorm. Door ontwikkelingen en gewijzigde opvattingen van ouderenzorg is besloten dat deze vorm van exploitatie niet meer in de huidige tijd past.
Het gebouw is teruggebracht naar de meest oorspronkelijke staat, voor zover daar sprake van kan zijn. Het staat te koop !! Er zijn plannen om er appartementen in te bouwen, wat een gruwel moet zijn omdat het de historische waarde teniet doet.
Wonen in de binnenstad van historische steden is aantrekkelijk geworden, nu veel leegstaande bovenwoningen verbouwd zijn tot appartementen. Dat betekent ook dat de oorspronkelijke indeling verloren raakt, waardoor het "historisch wonen" betrekkelijk is. Het kan haast niet anders. We slapen niet meer in een alkoof, we wassen ons niet meer aan de gootsteen. Een volwaardige badkamer is onontbeerlijk, compleet met massagedouche, bidet, tweepersoonsbad en als het even kan ruimte voor een solarium en de fitnessfiets, die je met geen mogelijkheid vooruit krijgt.
De Vlasmarkt anno 2010. Het is een horeca-annex winkelstraat geworden.
Het huis van opoe en opa Klercq, met de lieflijke naam 't clijn Paradijs, is evenmin ontkomen aan modieuze restauratie opvattingen. Meermalen verbouwd sinds 1954, ingekort, samengevoegd met de naastgelegen woning van de dames Mattena, om daarna weer een zelfstandig leven te leiden. Is het pand eerst in gebruik geweest, na het vertrek van Klercq, als mandenmakerswinkel door Versluis en van der Ven. Een aantal jaren heeft het dienst gedaan als makelaarskantoor van Dijk. Het is ook het adres geweest voor verkoop van trendy grenenhouten meubelen, om vervolgens door verwaarlozing en leegstand bijna ten onder te gaan. Het heeft nu de bestemming van winkel-appartement gekregen, waarmee één van de oudste panden van Middelburg is gered van verder verval. Echter, alleen de gevel is bewaard gebleven, van de oude indeling is niets meer terug te vinden.
Vlasmarkt 46 in oorspronkelijke staat, omstreeks 1954.(Foto I.Lamain)
In de oude situatie trof je aan je rechterhand de winkel aan wat ooit een woonkamer moet zijn geweest, want het restant van de schoorsteenmantel was duidelijk aanwezig. Daarachter lag de werkplaats van Theeuwes Klercq. Het was er donker en intiem, de juiste sfeer waar hij zo op gesteld was. Slechts één petiterig lampje aan het plafond van 60 watt moest voldoende zijn voor de noodzakelijke verlichting. "Groôte pitte" vond zijn vrouw niet nodig, dat kostte stroom, dus geld. Het voordeel was het grote raam aan de zijde van de overdekte binnenplaats, dat gaf overdag voldoende daglicht, 's avonds werkte Theeuwes niet.
De vloer was belegd met dikke eikenhouten planken, die wekelijks met zilverzand blank werden geschrobd. Aanvankelijk moeten de wanden warmgeel of lichtgroen zijn geweest, die door de jaren heen van kleur waren veranderd in bruin-rood vanwege de sigarenrook. En niet alleen daardoor. Midden in zijn werkplaats stond de schouw met daarboven een ingelijst schilderijtje, voorstellende een ploegende boer met Zeeuws trekpaard, dat natuurlijk net zo verkleurd was geraakt als de wanden.
Hier stond opa's grote passie. Het rood verbrandde potkacheltje op een stalen vloerplaat. Deze laatste voorziening was wel nodig, want hij stookte dat kacheltje op tot de hoogste haalbare temperatuur, zodanig dat het soms stond te trillen van zalig geluk. Alles wat maar branden kon verdween in zijn grote hobby; vuurtje stoken. Geen jaargetijde weerhield hem daarvan. Met kinderlijk genoegen zat hij in de vlammetjes te staren. Hij moet er poëzie in hebben gezien. Opoe wist van deze afwijking bij haar man, daarom wierp ze af en toe een inspekterende blik door het raam. Op een ander moment tikte ze driftig tegen het venster en riep; "Theeuwes moe' jie nie' werreke?" Gedwee schoof hij dan weer op zijn bokje.
In de hoek naast het grote raam was een houten muurkast ingebouwd. Je kon het bijna niet zien, omdat het was verwerkt in de wandbetimmering. Met een houten wervelknop sloot hij de kast af, daaronder zat het echte slot met een sleutel. Die sleutel bewaarde hij op een veilige plek. Zijn vrouw wist daarvan, maar liet hem begaan. Deze kast heeft voor menigeen een belangrijke rol gespeeld. Het grootste belang lag bij opa zelf. Hier bewaarde hij alles wat hij voor Betje verborgen moest houden; zijn sigaren, zijn snoeptrommetje en zijn centjes om weg te geven aan zijn kinderen. Hij moest toch ook wat voor zichzelf hebben, Betje hield haar man soms wel erg kort.
Plattegronden van de oorspronkelijke indeling, wat geheel is verdwenen
De binnenplaats was belegd met hardstenen tegels in verschillende soorten en van wisselend formaat. Blijkbaar een restantpartijtje dat een goede bestemming had gekregen. Overigens lagen ze schots en scheef, door de verzakte ondergrond, waar later de waterput de oorzaak van bleek te zijn. Deze ruimte was het centrale punt in huis. Van hier liep je rechts naar de woonkamer, links lag de gang naar de keuken en de tuin. Verscholen in een hoek was de trap naar de verdiepingen gebouwd. En daarnaast trof je de waterpomp aan met een loeizware hardstenen stortbak, zo zwaar dat die met geen mogelijkheid te vertillen was.
Schets van de binnenplaats
De pomp leverde water voor het huishouden en het weken van de wissen. Boven de pomp hing een duivenkastje met één duif erin. Het beest had nagenoeg geen ruimte zich te bewegen. Door het duivenvoer was ze moddervet geworden. Vliegen had ze allang verleerd. De enige taak waartoe ze was veroordeeld, dat ze van tijd tot tijd "Koekeroe" moest roepen. Maar, o wee...., als ze daarvoor te lui was. Opa pakte een rotanstokje en pookte wat in het kooitje; "Ze leeft nog," zei hij dan tevreden.
De duif van jeanette-justjeanette.blogspot.com
De keuken was intact gebleven zoals die ooit was ingericht. De grote schouw met kookkachel voor dagelijks gebruik. Daarnaast een kolenkast en een kist voor het aanmaakhout. Een beetje rommelig en vuil hoekje was het eigenlijk. Een muizennisje kon je best wel zeggen, waar inderdaad soms een nieuwsgierig muizensnuitje nerveus speurde of de kust wel veilig was. Aan de kast hing ook opoe's scheurkalender, waar ze de dagelijkse bemoediging vond in een stichtelijke spreuk.
Meer van dat scheurwerk hing daar. De krant spaarde ze op, die ze tot reepjes scheurde. Met een touwtje bijeen gebonden hing dat klaar voor het aanmaakhout aan te steken met papier en een scheut petroleum. Nog zo'n bundeltje krantenpapier hing in het "Gemak," om je kont ermee af te vegen. Het toilethuisje met de poepdoos, waar het in de winter bitter koud was. In de zomer was je daar nooit alleen, dikke vette strontvliegen cirkelden om je hoofd, die uit eigen belang nooit rust zochten op een kleverige vliegenvanger. Opoe onderhield het huisje goed. Op gezette tijd kreeg het een verfbeurt, maar dat weerhield me er niet van om dit gemak zoveel mogelijk te mijden. Het was het grote diepe zwarte gat, waar ik als kind angst voor had.
Vergelijkbare waterpomp op een binnenplaats
In de keuken, links naast de schouw stond het terrazzo aanrecht met gootsteen, van binnen bekleed met geelzwarte mozaïktegeltjes. Een koudwaterkraan aan de wand leverde water. Onder het aanrecht had in het verleden een nijverige timmerman een paar kastjes en schappen geknutsteld. De schappen waren afgedekt met een bont kleedje op een spiraaltje gespannen. Hier bewaarde opoe haar schoonmaakspullen. Een groot raam in de achtergevel bracht daglicht binnen. Tegenover het aanrecht stond een grote uitschuiftafel met links en rechts een rieten stoel. Voor opoe een knopstoel met een hoge rugleuning. Opa moest tevreden zijn met een laag model. Opoe hield van onderscheid. Dit was ook de plek waar opoe de krant zat te lezen, zich verdiepte in De Spiegel of Margriet, of 's middags een dutje deed.
Plattegrond in oorspronkelijke staat.
De achtertuin was rondom omgeven met hoge witgekalkte muren dat het zonlicht reflekteerde, wat in de zomer een heerlijk subtropisch gevoel gaf. De tuin lag een flinke stap hoger dan de keuken. Het lagere deel bij de achtergevel had de bestemming gekregen van weekbak voor de wissen. Door gebrek aan een echte grote weekbak, gebruikte opa dit stukje tuin voor dit doel. Wat zo goed en kwaad waterdicht gemaakt was met forse hardstenen platen. In feite was het een provisorische oplossing, maar het funktioneerde prima. Het waterpeil werd op hoogte gehouden met een forse afdeksteen op de afvoerput.
Het achterhuis is verdwenen
Theeuwes nam de voorbereiding voor het mandvlechten heel serieus. Het wilgenteen, of de wissen zoals hij dat plachtte te noemen, moest minstens een nacht in het water weken, zodat het de volgende dag soepel genoeg was om te vlechten. Al de wissen die hij nodig had spreidde hij uit in de weekbak. Wie in de buurt was kon er op rekenen dat hij of zij moest helpen emmers water aan te dragen. Eén persoon werd aangesteld bij de waterpomp op de binnenplaats, de anderen stonden in meer of min brandweerman formatie de emmers door te geven. "Waoter, waoter, 'k moe nog meer waoter 'ebbe," commandeerde opa gespannen. Flinke hoeveelheden water werden over de wissen geplensd, totdat het lichtelijk ging drijven. Op dat moment was zijn doel bereikt. Theeuwes spande een zeildoek over de wissen, verzwaarde het hele zwikje met enkele zware stenen, opdat alles op orde bleef. Klaar was Kees. Opa trok zich terug in zijn rookfauteuil. Voor hem zat de dag erop.
De tuin met het "Gemak" berging en kippenhok, op de voorgrond de weekbak
Dat zoiets een broeiplaats van ongedierte wordt mag wel duidelijk zijn. Om de haverklap liet een brutale rat zijn kop zien, en was even zo snel weer verdwenen. De kat die in huis was opgenomen, om dit soort van haar mededieren te bestrijden, liet de rat wijselijk lopen. De ratten waren zulke grote joekels van beesten, dat ze er schrik voor had. Trouwens, ze bezat maar één oog en zal het andere oog op dat moment hebben dichtgeknepen. Die verwonding had ze aan zichzelf te danken.
Een professionele weekbak voor wissen, in zink of hardsteen
Op haar strooptochten naar lekkere hapjes sloeg ze nooit de naastgelegen tuin van buurman slager Leijnse over. Dat kon die slager niet langer verdragen, hij pakte zijn windbuks en schoot een partij hagel op poesje Mina af. En dat was goed raak ook. Strompelend, als een strijder die het slagveld verlaat, zocht ze haar toevlucht bij opoe, die de hagel uit haar oog pulkte. Uit eeuwige dankbaarheid zat poesje Mina voortaan bij opoe op schoot te spinnen en te kroelen. Met het schot van de slager, had ze ook haar natuurlijke jachtdrift verloren.
Familie van poesje Mina?
Maar goed, daarmee was de rattenplaag niet opgelost. Op een dag zat weer zo'n hondsbrutale rat uitdagend op het afvoerputje opa te beloeren. Een hevige driftbui overviel Theeuwes. Zo'n grote onbeschoftheid kon hij niet langer tolereren. Hij greep naar zijn klomp, gooide die met olympisch gebaar van een discuswerper naar het verfoeilijke beest en meende een doodsklap te hebben uitgedeeld. Niets van dat al bleek waar. De rat was rapper dan opa's projectiel.
Ratten in hun sas, Foto PZC
Van schrik was hij nu wel voorgoed vertrokken, tot een neefje van de rat hetzelfde pandoer opvoerde. Rattenvallen zetten hielp niet, zo slim als ratten zijn kennen ze uit ervaring de gevolgen van deze menselijke verlokking. Er zat niets anders op, dan te moeten leven met dit onderaards gespuis.
Saartje Gal, de moeder van Wilhelmina Cornelia Gal, die getrouwd was met Johannes Cornelis Klercq uit Middelburg was baker in 's Gravenhage. Waarom zij met haar enige dochter, vermoedelijk rond 1820, naar Middelburg verhuisde is niet bekend. Wel weten we van Wilhelmina Gal dat geen vader bekend is. Niet dat zoiets opzienbarend is, maar het roept wel vragen op, waar uitbundig op gefantaseerd kan worden
Bekleedde de vader een belangrijke positie? Kwam zijn reputatie in gevaar bij het bekend worden van zijn escapades? Wel weten we dat Wilhelmina in goede doen verkeerde, ze bracht een klein vermogen in bij haar huwelijk. De oorsprong daarvan laat zich met een beetje fantasie niet moeilijk raden. Saartje is nooit getrouwd, ze heeft alleen kinderen van anderen op de wereld geholpen.
De baker naar een prent van W de Passe in 1636
Het oude beroep van baker is tot op zekere hoogte te vergelijken met de huidige kraamverzorgster. Ze begeleidde de vroedvrouw en was al een paar dagen vóór de bevalling in huis. Ieder dorp of stad had tot in de 20ste eeuw verschillende bakers. Een baker moest een vrouw zijn met veel ervaring, liefst met een kroost kinderen, maar moest vooral een lekker zacht lijf hebben om de boreling aangenaam te koesteren. Het begrip "baby" bestond nog lang niet, die Engelse term kwam na de oorlog pas in zwang.
Het waren toegewijde vrouwen, met een overtuigde gehechtheid aan beproefde methoden. De baker was daarom een rots in de branding, waaraan onervaren jonge ouders zich konden vastklampen. Vaak werd met open mond geluisterd naar haar verhalen uit de praktijk. De baker was alleen overdag aanwezig en nam de baby avonds mee naar huis, of zij woonde tijdelijk bij het gezin in.
Een bakermat (Vlechtmuseum Noordwolde)
De baker gebruikte de bakermat waarin zij het pasgeboren kindje verzorgde. Dat was een platte ovale mand met aan drie zijden een hoog opgevlochten wand, zodat de baby uit de tocht lag, of rechtop gezet kon worden na het inbakeren. Aan één zijde had de mand een lage versterkte kim. Later kwam de wieg in de mode.
Een voorbeeld van het inbakeren
Inbakeren is een oeroude traditie die tot het einde van de achtiende eeuw in Nederland werd toegepast. In sommige landen is het gebruik nog niet verdwenen, bijvoorbeeld in Rusland of China. Er waren verschillende redenen waarom werd ingebakerd. Bijvoorbeeld, kneuzingen opgelopen bij de geboorte zouden zo beter genezen. Ook kon een navelbreuk worden voorkomen. Door het strak inzwachtelen kreeg het kindje minder prikkels van buiten en werd daardoor rustig. Ook dacht men zo te voorkomen dat de zuigeling niet scheef kon groeien, wat niet zo'n vreemde gedachte was, omdat de baby's vaak in een krappe bedstee lagen. Of bij gebrek aan beter in een lade werden gestopt !! Waar het gezegde; "een ondergeschoven kind" van afkomstig is.
Ingebakerd zoals dat hoort voor rust en regelmaat
Het inbakeren gebeurde door de baker, waar ze haar beroepsnaam aan heeft te danken. De eerste drie maanden van hun leven lagen de baby's zo in lappen gewikkeld als een stijf poppetje. Omdat bakers ongeschoold waren, ontstond rond 1900 de behoefte het beroep te professionaliseren. Dat was aanvankelijk geen groot succes, omdat bijgeloof en bakerpraatjes hardnekkig bleven bestaan. De goedbedoelde raadgevingen waren niet medisch onderbouwd, met geregeld dramatische gevolgen. De kindersterfte was hoog, wat ook het gevolg was van een slechte hygiënische verzorging en smoezelige leefomstandigheden, zelfs bij de hogere burgerij.
Catharine de Klerck, geen familie, uit Dinteloord, die nota bene met dokter Carolus Smet was getrouwd en dus beter had moeten weten, beleefde aan haar optreden als vroedvrouw weinig plezier. Aangesteld als stadvroedvrouw in 1769 was zij meermalen omstreden, zo blijkt uit de verslagen van Albert de Lahaye in zijn geschrift "De Heeren XVII van Nassau Brabant"
Waar komt de baby vandaan??
Aan het bakeren zijn heel wat woorden ontleend. Heetgebakerd zijn wil wel verwijzen naar een driftig temperament, maar het kan ook betekenen dat het kind met koorts was ingebakerd, wat funest was voor de gezondheid. De bakermat van onze beschaving ligt in het stroomgebied van de Tigris en Eupfraat, het vroegere Mesopotanië, nu Irak.
Bakerpraatjes zijn er ook te over. Zo kon de baker voorspellen of er een jongetje of meisje op komst was, door vast te stellen dat bij een spitse buik het een jongetje werd en bij een bolle buik een meisje op komst was. Of als de aanstaande moeder vaak misselijk was, dat de voorspelling ook beslist een meisje moest zijn.
Tegenwoordig mag je wel veronderstellen dat niet meer wordt verteld dat kindertjes uit de boerenkool komen, of door de ooievaar worden gebracht. Mijn opoe wilde me dat nog wel wijsmaken, toen een broertje op komst was. Ik geloofde weinig van haar bewering over die boerenkool. En toen ik zei dat we in de tuin geen boerenkool hebben, stond ze met de mond vol tanden. Ook met de ooievaarsfabel kreeg ze me niet overtuigd, want die vlogen bij ons nooit rond het huis. "De ooievaar komt 's nachts en van verre," probeerde ze me op de mouw te spelden. "En als je zoveel vervelende vragen stelt, dan krijg je daar flaporen van." Maar eigenwijs als ik was, zei ik tegen opoe; "Maar ik heb al flaporen." Opoe liep met een ongemakkelijk gevoel naar de keuken, ik kreeg ze die dag niet meer te spreken.
Opa Klercq had niet het geduld voor fijn vlechtwerk, zijn handen stonden daar niet naar was zijn mening. Hij vond het grove vlechtwerk meer geschikt voor zijn metier, zoals paardenvoermanden, aardappelmanden of kersenplukmanden. Pitrieten mandjes voor geroosterd brood, of theemutsenmandjes dat ook nog een wollig gevuld warmhoud kussentje nodig had, daarmee moest je niet bij hem aankomen. "Da's veel te moeilik, da's veel te veel waork. Daor' s geên cent an te verdiene." Dat laatste argument had hij niet zelf bedacht. Het kwam van zijn vrouw, die ook wel wist waar de kwaliteiten van Theeuwes lagen.
De Varkensmarkt met links het vroegere Logement Goes op de hoek, dat later de Blindeninrichting werd.
Het kwam hem goed uit. Voor dat fijne werk had hij een adresje in de stad. Aan de hand van opa trokken we samen op pad. Opa was zijn werkplaats dan even beu, zo kon hij er weer even tussenuit. Tegen zijn vrouw had hij gezegd; "k Moe eve naor d'n Blindenninrichting, vrouw. En 'k neem Appie mee." Voordat hij was uitgesproken stonden we al bij de voordeur, zodat opoe ons niet kon terugroepen. Want daar had ze wel een handje van, omdat opa zijn werk liet liggen.
De "Baas" van de Blindeninrichting
De Blindeninrichting lag aan de Varkensmarkt op de hoek van de Gortstraat. Aan de buitenkant kon je niet zien wat daar binnen gebeurde. De ramen waren matwit afgedekt, zodat getemperd licht naar binnen scheen. Toen we binnen stonden schrok ik wel even. Er zaten allemaal mannen op een rijtje, niet dat dat zo bijzonder is, maar ze keken niet uit hun ogen. Ze keken eigenlijk nergens naar. Hun ogen waren gesloten, halfgesloten, of als je wel een oog zag dan tolde dat raar heen en weer.
De Blindeninrichting uit vroegere dagen
Opa had daar geen moeite mee. Hij sprak met een man, die de baas bleek te zijn. De man "keek" een andere kant uit wanneer opa met hem sprak. Zou die man misschien ook een beetje doof zijn? Bedacht ik me. Ik stond er angstig en bedeesd bij, voor alle zekerheid bleef ik dicht bij opa staan. Niet dat die mannen iets van plan zouden zijn, dat niet. Want ze waren allemaal vrolijk. Toch raar..., niets kunnen zien en toch vrolijk zijn, dat is wel heel bijzonder.
Biezen stoelmatten vlechten
De blinde mannen waren allemaal aan het werk. De een zat pitrieten mandjes te vlechten. Er lag al een stapeltje broodmandje naast hem klaar. Een ander was bezig een mat te vlechten in een stoelzitting. Op de tast trok hij met een dun rietbandje door een ingewikkeld rietweefsel. Heel percies werk, waar je geen vergissing bij moet maken. Weer een ander draaide biezen tot strengen waar hij ook een stoelzitting mee vlocht, gaandeweg sloot het gat van de stoelzitting dicht.
De radio stond aan met leuke muziek. "Dat zijn de Arbeidsvitaminen," vertelde opa mij. Dus hier haalt opa de mandjes die hij niet zelf wil maken. Het werd me in één keer duidelijk, waarom hij graag naar de Blindeninrichting ging. Dat buurman Van Keulen, zijn concurrent in de straat, hier ook zijn mandjes liet maken, dat vond hij minder prettig. maar die gedachte zette hij voor het moment even uit zijn hoofd.
Het secure vlechtwerkje van rieten stoelmatting
De Blindeninrichting bleek een soort Sociale Werkplaats te zijn voor mensen met een visuele handicap. In Vlissingen en Goes was er ook één. En ook in andere plaatsen in het land. Het was zelfs zo, dat in 1254 de eerste blindeninrichting was gesticht in Parijs als l' Hospice des quinze-vingt, door koning Louis IX. In Palistina werden gevangen genomen kruisvaarders voor straf blind gemaakt. Bij terugkeer in Frankrijk vond de koning het zijn plicht zorg te hebben voor deze arme sloebers. Zodat hij het enorme Hospice liet bouwen voor de eerste 300 bewoners.
Ingang van het grote complex l' Hospice de quinze-vingt in Parijs, gebouwd in 1254
Nadat ik een beetje gewend was geraakt aan de vreemde sfeer in deze werkplaats, begon ik de mannen aardiger te vinden. Ze hadden gemerkt dat naast opa ook ik was meegekomen. Opa had me inmiddels voorgesteld. Eén van de mannen wilde een praatje met me maken. "En, Appie bin jie met joe opa op stap?" Toch verlegen, fluisterde ik zacht; "Ja meneer," en ook nog steeds een beetje bang, want echt kon ik niet wennen aan die holle ogen. "En gao jie straks een iesco met joe opa ete?" Terwijl ik een andere kant uitkeek, antwoordde ik verlegen; "Da' weet ik nog nie'"
Kapel-interieur van l' Hospice de quinze-vingt
De blinde man wilde nog veel meer van me weten. Hoe oud ik was, of ik broertjes of zusjes had, waar ik op school zat en of ik goed kon leren. Mijn antwoorden bleven bedeesd. Maar toen ik vertelde dat ik op de Gravenstraatschool zat, wist hij percies waar die is. "Jouw school ligt hier vlak om de hoek, dat weet ik wel. Ik loop daar elke dag langs."
Blinde borstelman met zijn dochterje bij l' Hospice in Parijs
Nu begreep ik wie die man was met zijn witte hond aan de lijn en zijn lange stok met rood-witte randjes, waarmee hij op straat tikte. Dus die man werkt hier. Ik kreeg een heel andere kijk op die man, waar sommige kinderen van school een beetje plagerig mee omgingen. Ze imiteerden hem zelfs met "blindemannetje" spelen. Ze moesten eens weten wat blind zijn echt betekent.
Blinde man met geleidehond
Opa was nu klaar met zijn boodschap. Met twee gevlochten stoelzittingen onder zijn arm, en mij een stapeltje broodmandjes in de hand geduwd, vertrokken we van mijn onverwachte ervaring, die ik ook heel leerzaam vond. Tegenover de Blindeninrichting kocht opa twee ijsco's bij bakker Rotte. Eén voor hemzelf en één voor mij. Opa hield er van zichzelf ook te verwennen. Gezellig zaten we samen het ijsje, op de hoge stoep, bij de voordeur van de Blindeninrichting heerlijk weg te likken.
Many Dutchmen left the Low Countries at the Northsee for a successful future elsewhere in the world, in course of time. It happened in all centuries. You will find Dutch familynames in Brazil, Argentina, South-Africa of course, in Australia, Canada and non of the least in America. In particuraly in the State of Michigan, Dutch immigrants estabished a settlement in 1847 as they called it Holland. It was Rev. Dr. A. C. van Raalte of Ommen, a small village of the province Overijssel in the Netherlands, with his Dutch Calvinist followers who found a place of free worship near Lake Macatawa. They felt at home easely, the landscape, rivers, the high sky with impressive coulds, reminded them to their homeland.
Beach of Lake Macatawa with the Big Red Lighthouse
In years following, Holland developed to an agglomerate of villages with names remembering the descent of citizens like; Harlem, New Holland, Noordeloos, Zutphen, Vriesland, Drenthe, Overisel, Graafschap, Groningen and Zeeland. It's not difficult to guess at where they came from. Many from the province of Noord-Holland, famous for tulipfields. Others came from the eastern part of the Netherlands or from Zeeland. The province of a gathering of islands and sub-islands, shaped by overfloods during centuries, rich of history, people who have been sailing all over the world, leaving their marks back in language, such as Jersey Dutch.
Aerial view of Port Holland Michigan
Nowadays most people of Holland don't speak Dutch anymore, nevertheless some words remain. The typical Dutch soup called "snert" is known as pea-soup, after the old-fashion recipe it will taste as it should be. Expressions like "it's benauwd" will sound familiar when the weather is moisty or clammy. Even the police serves surprisingly under the aphorism; "God zy met ons," and "Eendragt maakt magt."
The historic Big Red Lighthouse of Holland Michigan
Holland is not a harbour for fishingboats anymore. The Lighthouse is out off order, though it's still a remarkeble landmark, modern navigation systems has taken over the secure guidance for privateboats. A committee is been formed to restore the lighthouse and to replace the 100 years old French reflecting lamp. When you want to see more about this wonderful building click on http://vimeo.com Item Big Red.
Lonely at the beach on a sunny day
Never a crowded place on the beach, who would'nt like to have a whole beach for themselfs. A luxery for big-city people.
After 1 mile many Dutchman feeling home at this exit
Neeltje Klercq and her husband Cornelis Jacobus Doorn took the decision to leave Den Helder for a future in America. Presumably they knew relatives or friends in the new country. At those times there were economic and political worries in Europe. Social life was diplorable, labor hard to find, the economy was in decline. Den Helder was a marineplace, with an economic mono-culture, life perspective was not prosperious. Den Helder, situated up country of Noord-Holland, would never grow out to a thriving city. All together the decision was easy to make.
Is this Holland Michigan? It even could be the tulipfields near Amsterdam
Neeltje, born 19 jan. 1882 Den Helder, was the youngest daugther of Jacobus Anthonie Klercq and his wife Maayke van der Dusse. Father was born in Middelburg, Zeeland. Mother's background laid back in Overschie, near Rotterdam. Ten children were born out of this marriage, only Neeltje left her father and mother. She would never see them again. It was a struggle to herself as well for her father, who was plagued by many troubles in his life. His first wife, Maria Donk died soon after his marriage, as wel as their first born son after two weeks. Mother and child were buried in the same grave in The Hague. Jacobus was inconsolable.
Where else grow tulips the best? (Remark; Welcome is written in Dutch !!)
Father Jacobus Anthonie Klercq was a most faithfull "dominee" of the Christian Reformed Church, after his study at The Hague he ministered churches in Bruinisse, Zuid Beyerland, Den Helder and Huizen. He was a socialy concerned clergyman who established together with local officials a "School with the Bible" in Den Helder, the school still exist to this day. For many people he had a word of attention, his preaches were a comfort to a worried soul. Altruistic as he was, he helped people in needs. His dead was a long struggle of servere illness during more than two years, while a daughter nursed her father all that time, till his last breath. Of these last hours exist a dramatic report by an elderman of his church, written in beautyfull 19th century notation.
Friendly Holland City in Springtime
The life of Neeltje and Cornelis Jacobus Doorn in Holland City is rather unkown to the family. Contact was lost after so many years. A new generation was born. They adapted a different way of life, descendants became American. The name of Klercq is vanished, only the Doorn's set on their name. On this blog you will find a complete view of the family of Jacobus Anthonie and his wife Maayke. (See Klercq Middelburg, left columm, scroll down to <De kinderen van de Dominee>.)
Flower makes your day happy. (News) After an intensive and succesfull search after all, I found Neeltje and her husband Cornelis in the files of Ellis Island Records. Old papers open easely by the blessings of modern communication today. It must has been 26th of november 1910 when Neeltje and Cornelis shipped in on the ss Nieuw Amsterdam, a Holland-Amerika Line passengersvessel and set sail to New York with her first born child Jacob, where they arrived about 11 days later on the 5th of December 1910. On festivalday of St. Nicolaas, when children are spoid with small presents. For baby Jacob there where no presents, father had too little money with him. The $30,-- in his pocket was aimed for other purposes. Neeltje Klercq was at the time 29 years, her husband Cornelis Jacobus 27 years and little Jacob had just became 1 year old.
It was three years after their marriage, they came to the decision to immigrate to Amerika. Why they choose for Holland Michigan is unclear, non of the thirty immigrants, from Hungary, Austria, Russia, Holland and Germany, on board travelled further on to this region, so wellknown in The Netherlands. This arrival must have feld as a kind of coming home for this young couple full of plans and ideals. Its thanks to the records of the immigration board we now know how they looked like. A family in fair complexion, husband 182 cm tall, blond hair, brown eyes. Wife 172 cm tall, blond hair, blue eyes, the boy looked alike his father.
Cornelis Jacobus Doorn was a printer at the time, his mother Hendrikje Visser possessed the bookstore of her husband Jacob Doorn, who was a printer as well and publisher together in Huizen, an old city near the IJsselmeer not far from Amsterdam. Cornelis and Neeltje have lived for a short period in Naarden, because as we know son Jacob was born there. How Neeltje met Cornelis is not difficult to image. Father Jacobus Anthonie Klercq was pastor in Huizen at the Christian Reformed Church.
Here ends the story of Neeltje and Cornelis, after their departure from The Netherlands, nothing more came to the knowledge of the family in the homeland. Only the mourning card of Neeltje's father is telling us, that his beloved daughter was moved to the USA, what set me to this never lasting search. We don't know if there has been born more children, weither son Jacob has married, or descendants will still live in Holland Michigan. I won't be surprised, one of these days a Doorn pops-up on Facebook.
(News) There is news again, from the archive of Family Search this time. After Neeltje and Cornelis arrived in America, there aim was to find a job in Michigan, not without a reason they choose for Grand Rapids, Kent, because members of the Doorn-family moved before them to the United States in particulary to this area.
Two children are born after son Jacob. A sister Marie (P) Doorn born presumably on 16th of March 1916 in Grand Rapids, where she died at the repectable age of 91 years on the day of 31 january 2008. A year after the birth of Marie a brother joined the family, Henry Doorn he was called in 1917. Where he lived or died is not known untill now.
A city without flowers is a dull city
There is much more to tell about the Klercq-dynasty. The earliest Klercq found until now is Louwerens Klercq, born in 1711, Roosendaal, Noord Brabant. By four brothers the Klercq's spread out in the second generation to Dordrecht, Willemstad, Dinteloord, Roosendaal and Rotterdam. Surprising connections are found, for example in Dordrecht, the famous Dutch painter Johannes Vermeer is connected sidewise to the family. In New York (Nieuw Amsterdam) we discovered Alexander Klercq who married Femmetje van Borsum, he lived for many years at south side of Wallstreet, where the NYSE is build. Among his friends are early members of the Roosevelt family. (See story; A Klercq in New York)
Two clergymen are in the family; Jacobus Anthonie of Middelburg and Willem Klercq of Dinteloord, many more "dominee's" joined the family by marriages. One of the sons of Louwerens Klercq is Cornelis Klercq, a coppersmith and fire-enginemaker appointed in 1782 to the Abbey of Middelburg. Jacobus Anthonie is his grandson. In a way, more or less, most of the Klercq's are of Zeeland descent.
Nelis' Dutch Village, a themed touristic park, at James street Holland
Op de Vlasmarkt was het bericht ook doorgedrongen welk een misère te wachten stond, nu de dijken doorgebroken zouden worden voor de bevrijding van Walcheren. In Middelburg ontstond een nerveuze stemming. Met de aanstormende Engelse en Canadese legers viel niet te spotten. Maar wat zouden de Duitsers gaan doen, nu ze in het nauw gedreven werden? De Duitse Wehrmacht raakte in paniek, ze wisten niet waar ze hun troepen moesten samentrekken.
Maar nog meer bang waren ze voor de gevolgen wanneer ze verslagen zouden worden. Geruchten deden de ronde dat Duitsers afgeslacht konden worden, hun toekomst zag er somber uit. Het deed hun magen ineen krimpen van de zenuwen. Want hoe arrogant of krijgshaftig ze ook waren, bijna allemaal waren het maaglijders. Het IJzeren Kruis bood daar geen redemie voor.
De invasie is aanstaande
Tante Leintje met haar man Arjaan de Visser en hun zoon Cassaan, woonden op de Grôôte Abêêle, even buiten Middelburg, zij begrepen dat het nu menens werd. Hun land en boerderij kwam zonder twijfel onder water te staan. In optocht zijn ze met koeien, paarden en het spekvarken te voet naar Middelburg vertrokken. Het vee stond, her en der in de stad, tijdelijk gestald in allerhaast opgetrokken stallen van de gemeentebedrijven.
Landingsvaartuigen aan de Walcherse kust
Op de Vlasmarkt kon familie de Visser bij de zuster van Leintje, een kamertje op zolder krijgen. Betje en Theeuwes kregen het druk in huis. Niet alleen woonden drie van de vier kinderen nog thuis. Nu bevolkte ook zwager Jaap met zijn vrouw Jans, en broer Louw met zijn Leu het huis, terwijl hun zoon Joost met Martje een plekje in de winkel hadden gekregen. De winkelvoorraad was zo sterk geslonken dat er wel een woon-slaapkamer van gemaakt kon worden.
Niet alleen was het inschuiven op de Vlasmarkt. Voor Middelburg was de toestroom van gezinnen uit omliggende dorpen zo groot, dat in korte tijd het inwonertal verdubbelde. Terwijl er toch al grote woningnood heerste als gevolg van het bombardement in mei 1940, toen de hele binnenstad in puin geschoten was. Ieder huis zat nu tjokvol met ooms, neven, nichten, tantes en hele stellen "ghuus."
Het was dus krap geworden in 't clijn Paradijs. Dat betekende inschikken, bestaande onenigheden even vergeten, maar ook niet teveel over elkaars onhebbelijkheden zeuren. Arjaan en Cassaan aten op hun boers, broer Louw stoorde zich daar stevig aan, Bure de Troye stond erop dat ze met zilver bestek en linnen servet aan tafel zat. Jaap had op z'n tijd een neut nodig, Martje zette de schoenen van Joost buiten op de gang, waarop Betje ze even prompt weer binnen zette, en Martje vervolgens die zweetvoetengeur weer buiten de deur zette. De plee zat regelmatig verstopt, de mannen verveelden zich en de vrouwen deden het huishouden. Op de binnenplaats was een grote tafel neergeplant waar gezamelijk werd gegeten. Achteraf vond iedereen het de mooiste tijd.
Een jonge Duitse soldaat in benarde positie
Het water kwam. De dijk bij Westkapelle was na zware bombardementen doorgebroken, met desestreuze gevolgen voor een deel van de inwoners. Meer dan 42 mensen zijn omgekomen in de molen aan de dijk. Toch bleek de overstroming niet snel genoeg te gaan, waarop enkele dagen later bij Veere en Vlissingen ook gaten in de zeewering werden geslagen. Walcheren stond nu blank, Middelburg bleef droog, omdat het hoger is gelegen.
Arjaan was niet gerust over de toestand van zijn achtergelaten boerderijtje. De eerste nacht kon hij de slaap al niet vatten. Hij had Leintje in haar slaap aangestoten, slaperig vroeg ze wat aan de hand was. "Mien gheld bin 'k vergete mee te neme," zei Arjaan klaarwakker. De volgende morgen moest en zou hij naar de Grôôte Abêêle gaan. Zijn vrouw probeerde hem van dat hachelijk avontuur af te houden. De tocht zou veel te gevaarlijk zijn, want overal hadden zich Duitsers verschanst, die van de zenuwen op alles en iedereen konden schieten wat verdacht was.
Het enige vervoermiddel
"Doe ét nie, Arjaan, 't is veel te gevaerlik, ze kunne je wel doôd schiete," smeekte Leintje. Haar dringend beroep bereikte Arjaans gezond verstand niet. "Kan me niks schele, ze schiete me toch nie raek. Ik kiek wel uut. En as ze schiete gae 'k bukke." Koppig als een Zeeuwse boer liet Arjaan zich niet van de wijs brengen. "Mae' as ze joe noe wel doód schiete, dan 'eb ik joe nie' meer." Leintje probeerde nu op zijn gevoel in te werken, ook daar liet Arjaan zich niet door verleiden. "Dan 'eb jie mien 'gheld te minste nog. 'k Gae toch."
Arjaan leende een roeiboot en vertrok, de hele familie in grote onrust achterlatend. Ze hadden hem nog nageroepen; "Arjaan....., en jie kan nie eens zwemme." Arjaan hoorde die laatste waarschuwing niet meer. Zijn geld vond hij veel belangrijker. In kortdate overmoed roeide hij het hele eind van Middelburg naar de Grôôte Abêêle, over wegen die nu onder water lagen.
De overstroming bracht onbeschrijfelijke ellende
Het huis stond er gelukkig nog, de schuur had wel wat schade opgelopen, dat deerde hem minder. Het water stond tot halverwege deurhoogte. Door de waterdruk en aangespoeld wrakhout kreeg hij de deur niet open. De ronddrijvende dode kippen en de verdronken hond van de buurman zag hij gemakshalve over het hoofd. De stank van ontbinding was niet te harden.
Dan maar door het raam, de ruiten waren toch al gesneuveld. Voor zijn geld had Arjaan alles over. Strompelend en duikelend in de koude novemberwater bereikte hij zijn doel; de kast naast de bedstee in de woonkamer. Het geldkistje was er gelukkig nog, en de papieren van de verzekering ook. Drijfnat klauterde Arjaan weer in zijn bootje. Op zijn gemak roeide hij terug naar Middelburg. De kogels hadden hem niet rond de oren gevlogen. "Zie je wel, dacht Arjaan, alle zeurg om niks gewest."
Op de Vlasmarkt stond de familie Arjaan nieuwsgierig op te wachten, van al die belangstelling was hij niet gediend. Met zijn kistje stevig onder zijn arm, joeg hij iedereen de kamer uit. Jaap had hem nog plagerig gevraagd; "En, Arjaan wat zit er allemaal in je kistje?" Dat was genoeg reden om niemand tot de woonkamer toe te laten. Arjaan moest "zien gheld" tellen. Daar had hij geen pottenkijkers bij nodig. Gelukkig... alles zat er nog in, alleen waren de papieren flink doorweekt, maar wel bruikbaar.
Arm verweesd paard, door kou bevangen
Rond de kachel spande Arjaan een paar touwtjes, waar hij met wasknijpers het geld te drogen hing. Geduldig zat hij al die tijd te wachten tot het geld droogde. Dat duurde wel een tijdje. Alle aanbiedingen van een kopje koffie, tot een sneetje zoete koek wees hij resoluut van de hand. Voor alle verleidingen bleef de deur op slot. Op een gegeven moment ging de deur dan toch op een kiertje open. Arjaan had een strijkplank en strijkbout nodig, het nut daarvan was niet moeilijk te raden.
Benieuwd naar de uitkomst van de operatie, zat de familie in de keuken verbannen, in afwachting van Arjaans mededeling over zijn rijkdom. Die nieuwsgierigheid werd niet beloond. Arjaan opende voor geen goud zijn kistje en zijn mond bleef zo gesloten als een oester. Rijk is Arjaan niet gestorven, maar "an zien gheld" moest niemand komen.
't clijn Paradijs op de Vlasmarkt stamt uit de 17de eeuw, waarschijnlijk gebouwd rond 1680, of zelfs veel eerder, want bewijsstukken van de bouw ontbreken. Het is wel duidelijk dat hier sprake is van koppelbouw, omdat het pand bestaat uit een voor- en achterhuis, wat verbonden wordt met een binnenplaats. De achtergevel op de binnenplaats is dus de eerste fase van het huis, met vermoedelijk een overdekte houten trappartij, zodat de verdiepingen bereikbaar waren. Dat spaarde ruimte in huis, bovendien was het eenvoudiger te construeren.
Het huis is gebouwd in Vlaamse Renaissance stijl met een trapgeveltje, dat op het hoogste punt vertikaal is versterkt met ingekast metselwerk. Een paar huizen verderop, richting Markt op de hoek bij de Penninghoek, staat een huis met nagenoeg identieke gevel, genoemd; Het Paeken, eveneens een 17de eeuws pandje. Schuin aan de overkant van de straat, woonde voor de oorlog Mauritz Cohen met zijn gezin, de Joodse koosjere slager en huidenhandelaar. In de oorlog is de familie weggevoerd en nooit meer weergekeerd, alleen zijn dochter wist alle oorlogs ellende te overleven. Eva Louise is later naar Amerika geëmigreerd.
Uiterst links 't clijn Paradijs, rond 1890, nog vóór de periode "Klercq"
Dat de trapgevel behouden is gebleven mag uitzonderlijk worden genoemd, want in de 18de en 19de eeuw verdwenen deze typische Hollandse- Vlaamse trapgevels vaak, om plaats te maken voor lijstgevels. Eén van de redenen was dat veel van deze gevels scheef trokken, of dreigden om te vallen vanwege de verzwakte constructie. Buiten dat raakten ze ook uit de mode. En als men het zich enigzins kon veroorloven werden die vervangen door fraaie krullerige rococolijsten aan de gootlijn.
De Vlasmarkt vanaf de Markt gezien. rechts de winkel van Van Keulen, verderop Mandenmakerij Klercq, 1935
De gevel is opgetrokken in Zeeuwse moppen, een kloeke metselsteen van lichtrood bakkende klei. De stenen werden aangevoerd uit de omgeving of uit het Vlaamse land. Horizontaal lopen zogenaamde speklagen van een harde zandsteensoort. Boven de ramen zijn gebogen rollagen ingemetseld en het bovenste raam wordt extra versierd met een kroonrollaag, waardoor de druklast op de vensters wordt verminderd. De kozijnen zijn fors uitgevoerd met zogenaamde blokstijlen en dorpels, waarin schuiframen zijn opgenomen met een grote roedeverdeling.
Het schilderwerk is uitgevoerd in traditioneel streekgebonden kleuren. Zandgeel voor de kozijnen, melkwit voor de ramen en aan de ondergevel is gebruik gemaakt van groen-blauwe olieverf bij de voordeur. Olieverf heeft de eigenschap dat het na verloop van tijd, door de zon een prachtige matte patina krijgt, maar ook blazen kan gaan vertonen, wat voor kwajongens aanleiding geeft de bollende blazen door te prikken.
Het pand heeft slechts twee verdiepingen, daardoor is het geen indrukwekkend patriciërshuis. Maar door vorm en verhouding past het allercharmantst in het straatbeeld. De stoep is gelegd in gezoete dikke Naamse hardstenen platen, die door de druk van de tijd zijn gaan verzakken en scheuren.
Vlasmarkt 1940, net voor het bombardement. Tegenover van Keulen lag de slagerij Cohen.
Het huis is na vertrek van opoe en opa Klercq drastisch verbouwd door hun opvolger, meneer Versluis. Een man die van buiten Middelburg kwam, uit de Alblasserwaard. Hij had geen enkele binding met 't clijn Paradijs. Radicaal heeft hij huis gehouden, alle ingewanden, kamers, alkoven heeft hij laten verwijderen. Het moest modern en praktisch worden. Zelfs de zo legendarische binnenplaats moest eraan geloven, de plek waar gefeest was, waar tijdens de watersnood de geëvacueerde families samen kwamen om te eten.
Dit was ook de plek waar verliefde stelletjes hadden staan keuvelen en maar geen afscheid van elkaar konden nemen, bij het zwakke schijnsel van een petroleumlampje. Totdat opoe het genoeg vond en zei; "t Is tied 'oor!" waarna ze demonstratief het lampje uitblies. Hier stond het ook elke donderdag volgestald met degelijke boerenfietsen, want opoe had op de marktdag er nog een handeltje bij.
De sloop gaf heel wat tumult, vooral bij opa Theeuwes. Maar tja...., hij had er niets meer over te vertellen. Het huis moet van al dat verwoestend geweld hebben gekermd van de pijn. Alle aangekleefde verhalen, alle emoties van groot en klein leed, het plezier, de lol, de geest van alle voorgaande bewoners, wat ons huis tot een thuis maakte, het is met ziel en karakter verloren gegaan. Het verleden is met puin en gruis naar een onbekende bestemming afgevoerd.
Weg was nu ook de spookachtige plek op de trap, waar ik oude geesten vermoedde en daarom op een holletje, bijna struikelend over de treden, snel toevlucht zocht in de bedstee. Rap de dekens over mijn hoofd trok, in de hoop veilig te zijn voor nog engere wezens. In de strakke nieuwbouw hoef je daar niet meer bang voor te zijn. De spoken zijn vermoord.
Restaurauratie 1977, samenvoeging Vlasmarkt 46-44
Veel later is opnieuw de sloper het huis binnengetrokken. Toen is de achterbouw flink ingekort en teruggebracht naar de oudst bekende achtergevel. En of dat nog niet genoeg was is in de jaren '70 de rechter zijgevel verwijderd, waardoor het huis is samengevoegd met dat van de dames Mattena. Nu bestaat nog slechts de oorspronkelijke voorgevel als kitscherig decorstuk, van een ontmanteld verleden. Hoever kun je gaan tot aanvaardbare geschiedenis vervalsing?
Mijn moeder Corrie Klercq, bij haar geboortehuis, nu een wat rommelige meubelwinkel, 1994
In het Middelburg van rond 1900 bestond een zorgvuldig opgebouwde burgelijke klasse. Een struktuur van wel zeven sociale lagen zorgde voor ingewikkelde verhoudingen, die onderling geen amicale toenadering verdroeg. De bovenlaag werd gevormd door notabele families, van hogere en lagere adel, of lieden die zich daarbij aangetrokken voelden omdat ze een dubbele familienaam voerden, of op andere wijze een belangrijke positie hadden verworven.
De "Mevrouw" van de families beschikte over personeel voor de huishouding, een knecht was aangesteld voor onderhoud aan de tuin. Dat was wel nodig ook, want zo'n familie bewoonde een royaal huis aan de Dam, Herengracht of ergens aan de buitensingels een of andere villa met een park rondom. Nog deftiger was de dame wanneer ze weduwe was van een adelijke heer, haar titel van douairière oversteeg alle normale deftigheid.
Dienstbode 1894 Schilder Isaac Israëls
Betje werkte als dienstbode bij een burgelijke familie aan de Herengracht. Een betrekking die veelvuldig voorkwam, waar ook veel vraag naar was binnen de gegoede burgerij. De familie kreeg zelfs meer aanzien, wanneer de dienstmeid gekleed was in Walcherse of Middelburgse streekdracht. Het begrip dienstmeid had geen negatieve betekenis, net zomin als knecht. Het waren normale beroepsaanduidingen. De dienstmeid werd voor van alles en nog wat ingezet. Van de straat schrobben, ramen lappen, koken, koper poetsen, de kinderen verzorgen tot het doen van boodschappen, want de "Mevrouw" behoorde geen dagelijkse beslommeringen uit te voeren. Zij verscheen uitsluitend in genomeerde "Magasins" voor de aankoop van japonnen of discrete kledingstukken.
Er werd onderscheid gemaakt tussen inwonende dienstbodes en dagmeisjes. Voor de arbeidsvoorwaarden bestonden ongeschreven regels. Naast het loon mochten de dienstmeisjes bij het serveren van het diner een fooi ontvangen van de gasten. Deze fooien waren soms relatief hoog, wanneer de gast bereid was een gul gebaar te maken, wat op discrete wijze bij vertrek in de hand werd toegestoken. Een gulden bleek een mooie beloning. Bij gefortuneerde families waren zelfs meerdere meisjes in dienst voor verschillende taken. Het hoogtepunt van deze dienstbetrekking lag tussen 1910 en 1935, daarna daalde het aanbod van dienstbodes, omdat vrouwen ook andere beroepsmogelijkheden kregen. Deftige dames uit hogere kringen spraken bij de high-tea onderling over het "dienstbode-probleem," waar met de komst van Duitse dienstmeisjes een oplossing voor werd gevonden. Na 1950 is het beroep van dienstmeisje praktisch uitgestorven.
Dienstbode aan huishoudelijk werk
Maar niet in Maastricht, waar de kerkmeester van de Onze Lieve Vrouwebasiliek een huishoudster in dienst had, die er op stond zich te kleden in klassiek zwart dienstbodetenue, inclusief witte schort met broderie afgezet, met bijbehorend diadeemkapje. Ze diende in een huis waar een roemrijke geschiedenis aan verbonden is. "Kijk daar heb je Saartje van Swiebertje," riepen toeristen en wilden met hun kind op de foto. Heel beslist weigerde Marie-Thérèse deze banaliteit. Op dat moment sprak ze Frans, waar de dagjesmensen niet op rekenden. Marie-Thérèse negeerde het lompe gedrag waar toeristen te vaak mee behept zijn, die het maar niet kunnen begrijpen dat er culturele waarden bestaan waar respect voor getoond moet worden.
Dienstbode in klassiek tenue
Betje was geen meid waarmee te sollen viel. Haar gevoel voor rechtvaardigheid bracht haar meermalen in problemen, wanneer ze van zich af sprak. "Zo'n brutale meid hoeven we niet meer," zei de "Mevrouw," waarop ze kon vertrekken. Wat was het geval? Betje kwam op voor haar recht. Hoe weinig daar ook sprake van was voor het 19de eeuwse arbeidersmilieu. Ze had nederig te luisteren naar de wensen van "Mevrouw," die onbetwist de baas was. Voor verbaal verzet kreeg de meid zonder pardon congé. Nederigheid is nooit Betje's eerste eigenschap geweest, ze was zelfbewust, ze wilde hoger opkomen.
Mevr. Besier-Klercq uit Haarlem vraagt een Keukenmeid in de Rijnbode van 10 april 1907
Eén van Betje's taken was het doen van de dagelijkse boodschappen. Zo had ze een lijst van adressen af te lopen voor inkopen bij de slager, de bakker, banketbakker en de groenteman. Voor specialiteiten kwam ze terecht bij Cornelis Klercq op de Pottenmarkt, de winkel voor banket, koekjes en zoetigheid. Daar moet ze voor het eerst de verlegen knappe jongeman hebben ontmoet. Theeuwes die om het hoekje van de deur keek, recht in de opmerkzame ogen van Betje. Over en weer zal een nieuwsgierige spanning voelbaar zijn geweest. Wat dat betekende moest Theeuwes nog begrijpen, hij was nooit eerder verliefd geweest. Voor Betje was dit een teken voor nader onderzoek. Deze bescheiden aardige jongen wilde ze beter leren kennen, waarop ze vaker een smoes bedacht, de winkel van Klercq te bezoeken.
Theeuwes Klercq in Militaire Dienst omstreeks 1912
Het initiatief voor een rendez-vous moest wel van Betje komen. Theeuwes was nogal schuchter, om er niet van te spreken dat hij last had van besluiteloosheid. Voor Betje was het ook haar eerste amoureuze ontmoeting. Haar scherp opmerkingsvermogen liet er geen twijfel over bestaan, dat deze jongeman eerlijk en oprecht was. Een goed karakter bezat en daarmee de man naar haar hart zou kunnen zijn. Na het eerste afspraakje volgden er nog vele meer. Hoe amoureus ze zijn geweest bleef hun geheim. Openlijk zal het nooit tot vrijages zijn gekomen. Een welgemeend kusje bij het afscheid gaf voldoende blijk van genegenheid. Nadat ze kennis hadden gemaakt met wederzijdse ouders konden ze zich vrij als vriendenpaar vertonen. De verkering was "an."
Veere lonkt voor Theeuwes en Betje
De verkering zal niet hebben geleid tot vrijpostigheden. Daar was Betje toch al niet van gediend, ze was een fatsoenlijk opgevoed meisje. En als Theeuwes al de moed had, wat niet in zijn aard lag, handtastelijk te worden dan moest hij een veelvoud aan rokken overwinnen. Zover zal het nooit zijn gekomen. Betje zou gezegd hebben; "Pas op voor mien krulle!" De afwijzing voor onverhoedse toenadering was daarmee overduidelijk. Fatale gevolgen konden zo uitblijven. Belangrijker was de genegenheid voor elkaar, de Victoriaanse preutsheid was nog lang niet overwonnen. Over "zaken" werd niet gesproken, dat zou later wel komen, wanneer ze getrouwd waren. Trouwens hoe en waar zouden ze "het" gedaan moeten hebben. Betje was geen hooimeid, ze waakte scherp over haar kuisheid. Maar toen ze tegen elkaar zeiden "Ik 'ouw van joe," toen was geen weg meer terug. Die belofte stond voor een levenlang, wat ze allebei liefdevol in stand hebben gehouden. Dus er kon nu getrouwd worden.
Panorama van Veere. Hier woonden Theeuwes en Betje de eerste jaren van hun huwelijk.
Een tijd geleden stond een artikel in de krant over huwelijksfoto's, naar aanleiding van een expositie bij Galerie T, aan de Turfkaai in Middelburg, onder het motto; "Van stijf staatsieportret tot vrolijke trouwreportage." En, wat schets onze verbazing? Pront en fier staat een huwelijksfoto van Theeuwes en Betje in de krant. De fotograaf heeft een mooi arrangement samengesteld; een wit empire bloementafeltje, op het blad staat een kristallen tuilvaasje met een boeketje bloemen. Het vaasje staat ietwat oneerbieding op de huwelijksbijbel, naar we mogen aannemen. De achtergrond laat een op doek geschilderd idyllisch landschap zien.
Daar staan ze dan, jong, fris en vol verwachting, de wereld ligt voor hen open in 1913. Nog ongewis wat de toekomst enkele jaren later zal bieden,. Van een Eerste Wereldoorlog was nog geen sprake, van de crisisjaren daarna konden ze nog lang niets vermoeden.
Theeuwes poseert; Hij is een knappe jonge man van 25 jaar, met een volle snor, kort geknipt bebophaar blijkt in de mode te zijn. Vriendelijke ogen kijken je aan, er staat een oprechte uitdrukking op zijn gezicht. Voor de belangrijke dag is hij goed gekleed in een stijlvol kostuum met een stijf collarboordje aan zijn overhemd. Een mooie stropdas staat bollend tussen de revers. Zijn hand rust zorgzaam op de schouder van zijn jonge vrouw. Fotograaf Henning zal hem diplomatiek gewezen hebben op deze houding.
En daar zit Betje in al haar volle pracht in de Middelburgse streekdracht. Het past haar perfect. Strak in de taille, ruime rokken in de volle lengte, opgetuigd met al haar gouden sieraden. een volslank krachtig postuur, een fijn gevormd gezicht met heldere pientere ogen. Ze poseert als een mooie pronte Zeeuwse vrouw die duidelijk aanwezig is. Kortgeleden is ze 24 jaar geworden. Samen zijn ze een schitterend paar op de belangrijkste dag van hun leven.
Het bruidspaar op 12 november 1913
Hoe het bruiloftsfeest is verlopen weten we niet, maar naar goed burgerlijk gebruik zal het er aan niets ontbroken hebben. Daar valt wel een voorstelling van te maken. Opoe zal centjes opzij hebben gelegd in de voorzienigheid dat zo'n feest in de papieren loopt. Voor opa was dat van minder belang, hij hield zich niet met geldzaken bezig. Dat liet hij aan zijn vrouw over. Betje zal hem er wel op gewezen hebben ook een bijdrage te leveren aan de spaarpot, daar was hij dan weer wel volgzaam in.
Voor het feest zal het een aan- en afrijden van koetsjes zijn geweest, daar in Veere. Want in dat oude havenplaatsje werd het feest gegeven, nadat het huwelijk in Middelburg was ingezegend. Zo toevallig was het niet dat het feest in Veere werd gehouden, want ze gingen hun intrek innemen in Zanddijk. Een klein gehucht aan de invalsweg naar Veere. Van Jacob de Bruijn, een schoolkameraad die een paar huisjes had geërfd na de dood van zijn ouders, kon Theeuwes een huisje huren. Ze waren er wat blij mee.
Een huifkar bij de oude Botermarkt in Middelburg
Op het feest waren natuurlijk de families van beide kanten aanwezig. Van de Klercq-en kant; broer Cornelis, Rinus, Johan, Ko en Joost met aanhang. Van de familie Joosse ontbraken; Evert, Louw, Willemien, Jans en Leintje vanzelfsprekend niet. Ook met vrouw of echtgenoot in gevolg van hun kinderen. Pa Cornelis met moeder Pietje Bruins en Joost Joosse met zijn vrouw Pietje Tange zullen als ouders het bruidspaar iets extra hebben toegestoken.
Vooraf waren de uitnodigingen verstuurd. Dat bleek altijd een nerveuze toestand te zijn. Niemand mocht vergeten worden, ook geen vrienden of goede bekenden of anderen die een belangrijke rol in hun leven speelde. Wee je gebeente, als Betje dat niet op orde had. Een hoog oplopende ruzie zou daar het gevolg van kunnen zijn, dat ongetwijfeld nog jarenlang kon nasudderen. Een "utnoôdigieng" moest wel officieel ontvangen zijn, anders werd je niet "verwacht." En als je niet "verwacht" werd dan verscheen je ook niet op het feest. De dunne lijn van fatsoen, kon snel een open zenuw raken.
Het zaaltje zal versierd zijn geweest met kleurige papieren slingers en lampionnen. Een groot bord met de tekst "Leve het Bruidspaar" hing prominent boven de versierde stoelen van het kersverse bruidspaar. Verder was er genoeg te eten en te drinken, daar mocht het nooit aan ontbreken. beter teveel ingekocht, dan te weinig brood, bolussen, krentebollen, cadetten en gebak op tafel, wat wel door de beste bakker geleverd moest worden. De familie zou er nog lang over napraten, als er gebrek zou zijn. Of wanneer de verkeerde bakker of slager geleverd had. Maar daar hoefde niemand bang voor te zijn. De vader van Theeuwes was één van de beste bakkers in Middelburg, bovendien winkelier in zoet- en snoepgoed, waardoor de kinderen ook aan hun trekken kwamen.
Met sterke drank moest je wel voorzichtig zijn. Er waren familieleden bij die hem zo gezegd wel lusten. Daarom werd die voorraad beperkt gehouden tot zoete rode wijn, een advocaatje en boerenjongens op sap voor de dames. Voor de kinderen stond een flinke pot vruchtenbowl en ranja klaar. De mannen moesten het doen met één fles jonge klare. Te lollig moest het nu ook weer niet worden, het zou niet "passen" wanneer de polonaise omsloeg in een dronkenmansdans. Van dansen was so-wie-so al weinig sprake in serieuze Gereformeerde kringen. Broer Louw, van Betje, zou meteen ingrijpen. Als voorzanger in de kerk had hij een funktie hoog te houden, waarbij hij uit zelf opgelegd verantwoordelijksbesef de "nette" moraal wilde behouden.
Na de polonaise, wanneer de stemming op het hoogst was, zullen er "stukjes" opgevoerd zijn. Samenzang zal hebben geklonken met zelfbedachte jolige teksten over de karaktertrekken van het jonge bruidspaar. Betje moest daarbij een beetje ontzien worden, ze was snel geraakt op een minder prettige eigenschap. Tantes duwden hun zenuwachtig kind naar voren voor het declameren van een ingestudeerd gedichtje. Met een aarzelende buiging, dankbaar voor het applaus, en met een rode kleur op de wangetjes van de opwinding, schoten ze schielijk terug naar hun veilig plekje bij mama.
Zanddijk in oude tijden
Tegen het eind van het feest zal broeder Louw een uitgebreid dankgebed hebben uitgesproken, waarbij hij de nodige goedertierenheid des Heeren afsmeekte. En dat vele zegeningen zouden moge nederdalen over het jonge bruidspaar, gepaard gaande met de vreugdevolle ontvangst van een grote kinderschare. Dat ook een goede gezondheid hun deel moge zijn en het jonge paar ontzien zou worden van al het "Kweade in de Weareld." Na het verlossende "Amen," zal het feest voor twaalf uur zijn geëindigd. De gasten moesten voldaan en tijdig huiswaarts keren. De volgende dag riep de plicht weer. Bij Leintje moesten de koeien gemolken worden, Pa Cornelis kon zijn winkel geen dag langer sluiten en Rinus moest zijn melkwijk weer bedienen met zijn hondenkar.
Opmerking over polonaise; De polonez was aanvankelijk een langzame Poolse dans in 3/4 maat, die in het Frans werd vertaald als polonaise. Het gebruik van de dans is later veranderd is een dans waarbij men in een lange sliert achter elkaar aan host, met de armen op de schouders van de voorganger. Een polonaise kan ook een Pools, <later Frans>, modekledingstuk betekenen. Voor vrouwen was dit een strak lijfje met een lange schoot. Voor mannen een korte nauwsluitende overjas. De uitdrukking "aan mijn lijf geen polonaise" komt van het dragen van dit strak nauwsluitende kledingstuk. Het heeft dus niets van doen met de dans.
Opa's verkooptalent was niet van dien aard dat hij daar een carrière van wenste te maken. Betje, zijn vrouw had hem zelfs verboden nog in de winkel te komen, nadat hij de kleine Corrie, die rustig lag te slapen, haar uit de wieg haalde, de kleine meid voor zolang in een paardenvoermand deponeerde en de wieg aan een klant had verkocht.
Zijn vrouw was woest toen ze thuis kwam en het arme kind hevig schreeuwend aantrof. Theeuwes dacht er goed aan te hebben gedaan, toen de klant geen keuze kon maken uit de enige wieg in de winkel. "k 'Eb d'r nog één," schoot hem te binnen. De klant vond de wieg helemaal naar haar zin, dus was die snel verkocht. En nog voor een lagere prijs ook, want het was een tweede handse. En Theeuwes wist niet goed wat hij ervoor moest vragen, want er zat geen prijskaartje aan!
Na dit incident vertrouwde Betje haar man niet meer de verkoop toe, daarom moest hij voortaan haar hulp inroepen. Theeuwes vond het allang best, dat gelamenteer met klanten vond hij een beproeving. Betje kon beter met mensen omgaan, daar had ze het nodige geduld voor.
Dat geduld kwam ze op een dag tekort, toen een chique dame in de winkel stond te dralen en alle mandjes en spullen aan het betasten was. Daar was opoe voor als eerst niet van gediend, want ze wilde de artikelen zelf aanprijzen en orde bewaren in het arrangement.
Bovendien sprak de dame een vreemde taal, die dit en dat als "Wonderfull, beautyfull and everything is sóó nice," aanprees. Ook wees ze herhaaldelijk met bewondering naar de klederdracht van Betje, ze probeerde zelfs haar gouden strikken aan te raken. Van zoveel opdringerigheid was opoe al helemaal niet gediend. Ze diensde lichtelijk terug en gaf er universeel blijk van; "Blief van mien krulle af." De dame in kwestie zag in de donkere ogen van opoe geen reden zich in te houden.
Ze bleef doorkletsen in haar vreemde taal. Betje die niet getalenteerd was in buitenlandse spraken, de kennis van lokale dialecten vond ze voldoende om de buitenlui te bedienen, begon zich flink te ergeren toen de dame nog meer wilde weten, waar ze geen antwoord op kon geven.
Wilde deze dame nu wel iets kopen, of was het alleen maar een kijkster? Het dralen werd haar te machtig de opdringerigheid te gortig. Met een wegwuivend gebaar maakte Betje een einde aan de voorstelling. "Uh, uh, goa jie maor naor joe eige land 'oor. Ik kan joe nie verstaon hé." verkondigde ze in onversneden Middelburgs.
De dame begreep dat het uit was met de pret en conversatie. Ze droop bedeesd af. Later bleek het de koningin van Engeland te zijn geweest, die om de hoek op de Kromme Weele bij antiekhandelaar Bal inkopen had gedaan. Daarna maakte ze een rustig wandelingetje in de omgeving. Ze genoot van haar incognito. De onbekendheid van haar status bracht haar tot normale burgerlijke proporties, waar ze heimelijk zo op gesteld was. Maar daar nu ook onverwacht naar behandeld werd.
Elisabeth Bowes-Lyon, echtgenote van King George VI
Het moet een curieuze ontmoeting zijn geweest tussen de Middelburgse Elisabeth Klercq - Joosse en haar Engelse naamgenoot Elisabeth Bowes - Lyon, echtgenote van de verlegen King George VI, koningin van Engeland en Ierland en de laatste keizerin van India. Met haar spreekwoordelijk gevoel voor humor, zal de koningin thuis het voorval smakelijk hebben naverteld, onder het genot van een gin-tonic, dat tot haar dagelijkse elixer behoorde.
Zeeuwen staan erom bekend dat het zoetekauwen zijn. Mijn opa Klercq was daar geen uitzondering in. "As 't maor zoete is," was de boodschap wanneer je hem met iets wilde verwennen. Tot op hoge leeftijd bleef hij trouw aan zijn snoepzucht. Vroeger, toen hij nog mandenmaker was, ontdook hij soms stiekem zijn werkplicht, dan kon je hem zonder moeite vinden bij Kaatje-van-onder-en-boven. Kaatje had haar bijnaam te danken aan het feit dat ze vaak achter de halve deur van haar snoepwinkeltje op de uitkijk stond te lonken naar klanten. Theeuwes had een speciale band met haar, al was het alleen maar voor het enorme assortiment snoepgoed dat ze in de aanbieding had.
Grote dikke spekken, rol- en veterdrop, zoethout, kaneelstokken, zuurtjes, pepermunt en dan ook nog van die overheerlijke verrassende tum-tum in allerlei variaties. Bovendien kon Theeuwes altijd een gezellig praatje met Kaatje maken, en dat liep doorgaans uit de hand. Ondertussen stond zijn vrouw voor een gesloten winkeldeur. Verbaasd en een beetje nijdig vroeg ze zich af waar haar man te vinden was. Juffrouw Klerk van het alle-dingen-winkeltje aan de overkant, kon dat wel vertellen. Haar ontging niets wat op de Vlasmarkt gebeurde. "Kiek maor is bie Kaatje-van-onder-en-bove," kon ze opoe met zekerheid meedelen. Ze had Theeuwes wel zien "wegstekkeren" richting Kromme Weele.
Daar verscheen de toornige zwarte blik van Betje in het deurgat bij Kaatje. "Wa doe jie 'ier? Moe jie nie wèrreke?" Theeuwes schrok van die plotselinge onderbreking in gezelligheid. "M'n snoeptrommetje is leeg," probeerde opa onschuldig uit te leggen. "Uh, uh, kom jie maor is mee naor 'uus. Je moet d'n deur ope' maoke, 'ier 'eb jie verder niks te zoeke." Gedwee als een stout jongetje liep opa met zijn vrouw naar huis.
Lief waren ze voor elkaar, Theeuwes toost met Betje op 50-jaar huwelijk
Nu hij in het bejaardehuis woonde hoefde hij geen verantwoording meer af te leggen aan zijn Betje. Ze was enkele jaren daarvoor overleden. Het nieuwe bejaardenhuis lag ver buiten het centrum. De afstand naar de stad was voor Theeuwes niet meer te belopen, zijn benen wilden hem niet meer zover dragen. Een bolus, een tompouce, een lekker zoet nougatinegebakje, of een pakje verse koekjes, daar was hij nog steeds goed mee te verwennen. De bolus moest dan wel van bakker Rotte komen, en het nougatinegebakje van Wolf op de Burg. Ja, ja... Klercq had zo zijn wensen. Als zoon van een bakker annex snoepwinkelier wist hij waar hij het over had.
Nu moest Theeuwes een bevriende buurman aanspreken voor de zoete boodschap. "Abram, gao jie straks nog naor d'n stad? Wil jie dan wâ lekkers voor mien meeneme'?" Abram zei gedienstig, "Tuurluk Klercq, wâ zâ 't weze? Zeg maor wâ jie wil 'ebbe." Maar Abram bleek loslippig te zijn, hij vertelde in de recreatiezaal; "Nou zeg, die Klercq neem 't er ook wel van. Gister 'eb ik nog een tompouce voor 'm moete haole." Dat kwam Klercq vanzelf ter ore. Het was gedaan met Abram, voortaan hoefde die niets meer voor hem mee te brengen uit de stad. Abram vroeg nog wel. "En Klercq, moe 'k nog wâ vor joe meebrienge?" Waarop Theeuwes een beetje jokte. "Nee 'oor, 'k 'eb alles nog." Tot de volgende vertrouweling ook zijn mond voorbij sprak, en daarmee van zijn lijstje boodschappers werd afgevoerd. Ze moesten niet over Klercq kletsen.
Bakker Boer uit Kloetinge bakt de lekkerste bolussen.
De bolus is een specifiek Zeeuws streekgerecht, het staat zelfs op de nominatie verheven te worden tot beschermd Europees streekgerecht. Het gebak heeft de laatste jaren aan erkenning gewonnen, zo veel zelfs dat er een jaarlijkse bakkerswedstrijd aan gewijd wordt. En de kwalificaties om in de prijzen te vallen zijn niet mals. Het lijkt een simpel produkt maar het moet wel gebakken worden van een luchtig soort brooddeeg, dat in een speciale sliert gespiraleerd wordt opgerold, het is nog steeds handwerk. De bolus moet zacht en mals zijn, een beetje spekkig en vooral zoet en stroperig van de suikerstroop en kaneel
Een bolus voor bie de koffie
Zeeuwen zijn er dol op, de bolussen ontbreken dan ook nooit bij een koffietafel, huwelijk of begrafenis. Probeer dan maar geen namaak voor te zetten, de gasten zullen het niet waarderen. Succes kent vele vaders, dus de bolus kan degraderen tot een smakeloze hap. Daar wordt nu dus voor gewaakt door een vakkundige jury.
De zware keuring voor een echte bolus.
De herkomst van de bolus gaat terug tot de eerste helft van de zeventiende eeuw, toen Sefardische Joodse bakkers uit Portugal toevlucht vonden in Zeeland. Het woord 'bolus' is ontleend aan het jiddisch, de internationale Joodse taal. Het kent ook afgeleide woorden. In het Spaanse betekent "bollo" een fijn broodje, of "bola" voor een bal of bol.
De bolus is door Joodse bakkers over de hele wereld verspreid. In New York worden in tal van delicatesse-shops bolussen verkocht, even stroperig, zoet en mals als de Zeeuwse bolus. Maar wel zoeter en tot wel twee keer zo groot. Amerikanen houden nu eenmaal van "oversized." In Jeruzalem worden ook veel bolussen verkocht. Zelfs in Moskou leveren twee Joodse bakkersfamilies de lekkernij, alleen zijn ze daar dan weer kleiner van formaat, In Parijs, de stad van culinaire buitennissigheden bij uitstek, zijn ze eveneens te vinden, zelfs tot in Zuid-Frankrijk etaleren Joodse bakkers de bolussen in een mandje. Dicht bij huis is in het Zuid-Limburgse Noorbeek een bakker te vinden die een fantastische bolus "draait." Ik vroeg hem hoe dat zo gekomen is. Hij bleek met een bevriende bakker uit Zeeland enkele recepten te hebben uitgewisseld.
Ook heel Zeeuws zijn bruine bonen met uitgebakken spekjes, overgoten met suikerstroop, rijkelijk bestrooid met kaneel, misschien een snufje nootmuskaat erbij. Het smaakt me voortreffelijk. Wellicht is dit ook van Joodse origine, want zoet en kaneel, daar moet de oorsprong liggen.
Een prinsesselijke poging om een bolus te "scoren"
Maar wat te zeggen van Harry Bolus (1834-1911). Bestaat die dan...? Jazeker....! Harry, een geboren Engelsman uit Nottingham, emigreerde naar Zuid-Afrika. Daar is hij een beroemd botanicus, schilder van planten en bloemen, beurshandelaar en philantroop geworden. Veel planten en bloemen zijn naar hem "bolusia-" vernoemd. Samen met zijn broer Walter stichtte hij de Bolus Bros. Comp, waar hij fortuin mee maakte, waardoor hij een omvangrijke botanische collectie en bibliotheek kon opbouwen. Zijn bezittingen heeft hij geschonken aan de Cape Town University waar hij ook oprichter is geweest van de South African Philosophical Society.
Huizen en beroepen spelen vaak een belangrijke rol in families. Zelfstandige beroepen kunnen vrijheid geven, creativiteit ontplooien, iets extra's verdienen en daarmee bijvoorbeeld een huis kopen. Het was in vroeger tijden dan ook meer regel dan uitzondering, dat een huis werd gekocht. Een huis huren was voor het armere deel van de bevolking. Zo handelden de Klercq-en in de loop der tijd levendig in huizen. Het voorbeeld van Cornelis Klercq en zijn dochter Hermina uit Dordrecht is daar een eminent voorbeeld van. Hoe ze het voor elkaar kregen is een raadsel, maar je zou ze nu kunnen betitelen als vastgoed-magnaten. Cornelis Klercq de Oude uit Middelburg, onze brandspuitmaker uit omstreeks 1750, kocht ook huizen. Kadestrale- en notariële archieven zijn een geweldige bron van informatie, waar het gaat om te achterhalen wie eigenaar of bouwer van een huis is geweest.
De Kromme Weele in Middelburg rond 1890, met rechts de toenmalige Banketbakkerij van J.J. Bal. In de verte is de Seisdam te zien.
Veertien jaar moet Cornelis zijn geweest, toen zijn moeder Wilhelmina Gal de jonge knaap hem dienstwillig heeft aanbevolen bij de Meesterbakker Johannes Bal. Cornelis moest maar een vak leren, waar altijd vraag naar zou zijn, dat gaf zekerheid aan het bestaan. En waar zou deze jongeman beter terecht kunnen dan bij bakker J.J. Bal, die een uitstekende reputatie genoot in het burgerlijke Middelburg. Bovendien bezat de bakker ook een aantal lieftallige huwbare dochters, je wist maar nooit hoe het balletje bij Bal kon rollen. Moeder Wilhelmina had een voorzienige zo niet berekenende blik op de toekomst van haar zoon.
Het Lambrechtstraatje tussen de Korte Noordestraat en de Penninghoeksingel, gezien vanaf de singel.
De voorvader van Cornelis, die natuurlijk ook Cornelis heette, en we voor het gemak de Oude noemen, erfde een huis in de Lambrechtstraat op nr L-100 van zijn ouders, dat hij in 1784 verkoopt aan Nicolaas Wilkens du Bois, en jawel hoor, broodbakker van beroep, voor 600,-. Het duurt daarna ruim 60 jaar eer het huis weer in bezit van de familie Klercq komt, wat is af te leiden aan de geboorte van Johannes Cornelis Klercq die in 1844 in dit huis wordt geboren. Ook onze Cornelis ziet in dit huis een jaar later het levenslicht in 1845. Hij zal in dit huis zijn gezin stichten met Pieternella Bruijns.
Met een korte onderbreking, want tussen 1882 en 1883 verhuist het gezin Klercq-Gal, worden al zijn kinderen in dit kleine verbindingsstraatje geboren. Zelfs opa Theeuwes Klercq laat op zondag 26 augustus 1888 hier van zich horen. En wat wil nu het geval? Nadat opa Theeuwes Klercq zijn mandenmakerswinkel van de hand deed aan meneer Versluis uit de Alblasserwaard, kocht hij een huisje aan de Penninghoeksingel. Ook dat huis was van een bakker geweest. Bakker Visser uit de Korte Noordstraat. Wat hebben de Klercq-en toch met bakkers? Zijn die beter te vertrouwen?
Enfin, opa Klercq moet geregeld langs zijn geboortehuis hebben gewandeld, want het Lambrechtstraatje ligt om de hoek van de Penninghoeksingel. Daar heeft hij nooit met een woord over gesproken! Zijn grootvader en grootmoeder zijn in dit huis zelfs overleden. Wat is dat met opa? Geen belangstelling voor je verleden? Neen, daar is hij nooit mee bezig geweest. Wat geweest is, is geweest. Toch blijkt het nu een aardige gedachte te zijn, waar de familie sporen achterlaat. Wanneer ik nu door dit onbeduidende straatje loop krijgt het opeens een heel andere betekenis.
Cornelis Klercq. de vader van mijn opa Theeuwes, blijkt een gewaardeerd bediende te zijn bij meneer Bal. Cornelis is inmiddels getrouwd, niet met een dochter van de bakker, maar met Pietje Bruijns. Er zijn al vier kinderen geboren. Allemaal jongens, vier in getal, waarvan hij helaas één, na 3 maanden en 2 weken, heeft moeten afstaan aan de dood. Het vijfde kind is op komst. Het blijkt weer een jongentje te zijn Catharinus, die bekend wordt als Rinus van de Gravenstraat, maar daarover later meer te vertellen.
Cornelis heeft ambinties, de rest van zijn leven als knecht door het leven gaan is niet zijn voornemen. Nog enkele jaren houd hij het vol bij bakker Bal, dan wil hij voor zichzelf beginnen, zoals dat heet. Enkele jaren treedt hij in dienst bij bakker Brouwer op de Pottenmarkt, dat is goed om het vertrouwen van de bestaande klanten te winnen. Bakker Brouwer is op leeftijd, hij heeft besloten zijn zaak van de hand doen. Cornelis is de beste candidaat. Zijn dienstjaren bij Bal geven een goede garantie op een vertrouwde opvolging. In 1891 is het dan zover. Met een annonce in de krant brengen de heren ter kennis aan het clientèle dat de zaak is overgenomen door C. Klercq. De winkel wordt opgeknapt, het assortiment uitgebreid met suikerwaren van "den heer A. Schagen," waarmee Klercq eenig depot in Zeeland voert. Exclusiviteit is het motto. Brood blijft hoofdzaak, banket voor de verwennerij bij koffie en feesten, chocolade en suikerwerken als luxe. Boterbabbelaars zal Cornelis uit eigen atelier leveren, net als de suikerwerken voor de Paasdagen en Sinterklaas.
Aankondiging van overname door Cornelis Klercq.
Wat een aantal jaren later gebeurd, weten we niet. Maar Cornelis verhuist met zijn Banketbakkerij naar de Gravenstraat. Moet hij bezuinigen? Zijn de lasten op de Pottenmarkt niet meer op te brengen? Is de concurrentie te groot? Cornelis is niet de enige bakker in de stad. Tientallen bakkers proberen een bestaan te handhaven. In bijna alle straten van het centrum is wel een brood- en banketbakker te vinden. Vanaf 1897 woont het gezin in de Gravenstraat op nr I-194. Dit huis is niet meer terug te vinden. De hele straat inclusief directe omgeving is met het Duitse bombardement op Middelburg in mei 1940 met de grond gelijk gemaakt. Na de verwoesting is een nieuwe Gravenstraat ontstaan. Een oude prentkaart laat nog iets zien van de vooroorlogse situatie.
Cornelis Klercq 1845-1922, 76 jr Pieternella Hendrika Johanna Bruijns 1840-1934, 94 jr
Cornelis en Pietje Bruijns in betere tijden. De burgerlijke welvaart is af te lezen aan deze portretten. Opoe Bruijns, zoals ze gekend was bij haar kleinkinderen, woonde de laatste jaren van haar leven in het Gereformeerde Rusthuis op het Bolwerk, aan de rand van Middelburg, in een parkachtige omgeving. 's Zondag maakte Theeuwes met zijn vrouw Betje en hun kinderen een "ommetje" over de Bolwerken. Al "kuierend" wandelden ze langs het Oude Mannen- en Vrouwenhuis, waar opoe Pietje voor het raam zat te wachten op hun komst. De kinderen "bejourden" naar opoe, zij wuifde vriendelijk terug.
De Gravenstraat van voor de oorlog
Boerenvrouwen bij bakker Van Boven op de Pottenmarkt. Eén vrouw en de kinderen zijn in rouwkleding
Een deel van de Pottenmarkt, aansluitend op de Grote Markt. Dit deel van de Pottenmarkt is in mei 1940 verwoest door het Duits bombardement.
Ik ben Albert Prins
Ik ben een man en woon in Geleen (Nederland) en mijn beroep is gep. Interieur Architekt.
Ik ben geboren op 06/02/1946 en ben nu dus 78 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Genealogie, Writing. Art Basketmaking.
Write or Call me; 00-31-(0)46-4740641