Acht procent van sterfgevallen bij minderjarigen kreeg
middel toegediend
In acht procent van alle overlijdens van minderjarigen in Vlaanderen
werd een middel toegediend om het leven van het kind te beëindigen. Dat
gebeurde echter nooit op verzoek van het kind zelf, waardoor er
officieel niet over euthanasie kan worden gesproken. Dat blijkt uit een
studie van de Vrije Universiteit Brussel en de Universiteit Gent.
De onderzoekers van het Bioethics Institute van de UGent en de
onderzoeksgroep Zorg rond het Levenseinde van de VUB ondervroegen over
een periode van anderhalf jaar alle artsen die in Vlaanderen met het
overlijden van een minderjarige geconfronteerd werden. In 36 procent van
alle sterfgevallen bleek dat één of meerdere beslissingen werden
genomen die het levenseinde kunnen bespoedigen, zoals het stopzetten van
behandelingen of het opdrijven van pijnmedicatie.
Opvallend was
dat er in acht procent van alle sterfgevallen een middel werd
toegediend met het uitdrukkelijke doel het leven van het kind te
beëindigen. Dat is dubbel zoveel als bij volwassenen. Meestal gebeurde
dat heel kort voor het verwachte overlijden en bij patiënten zonder enig
uitzicht op verbetering.
In
driekwart van de gevallen verzochten de ouders om de levensbeëindiging.
Opvallend was dat er in geen enkel geval een uitdrukkelijk verzoek van
de minderjarige patiënt zelf aan voorafging. Dat betekent dus dat men
officieel niet kan spreken over euthanasie omdat er volgens de Belgische
euthanasiewet pas sprake kan zijn van euthanasie als levensbeëindiging
gebeurt op uitdrukkelijk verzoek van de patiënt. De studie werd
recentelijk gepubliceerd in vaktijdschrift 'Archives of Pediatrics
& Adolescent Medicine'. (br.hln)
|